ECLI:NL:RBOBR:2014:2701

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2014
Publicatiedatum
23 mei 2014
Zaaknummer
2313875
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door handelen in strijd met de Wet Bescherming Persoonsgegevens en de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus

In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant werd behandeld, vorderde eiseres, vertegenwoordigd door mr. M. Weerts, een schadevergoeding van Sûreté Nederland b.v., vertegenwoordigd door mr. N.J.P. Vanaken, wegens onrechtmatige daad. De eiseres was verwikkeld in een alimentatieprocedure met haar ex-echtgenoot, die Sûreté had ingeschakeld om te bewijzen dat eiseres werkzaam was in de escortbranche. Sûreté had een pseudoklant ingezet om seksuele diensten van eiseres af te nemen, zonder haar op de hoogte te stellen van het onderzoek. Eiseres vorderde een schadevergoeding van € 7.500,- voor immateriële schade, naast buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.

De rechtbank oordeelde dat Sûreté onrechtmatig had gehandeld door inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van eiseres en te handelen in strijd met de Wet Bescherming Persoonsgegevens en de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. De rechtbank stelde vast dat Sûreté meer gegevens had verwerkt dan noodzakelijk en eiseres niet had geïnformeerd over de verwerking van haar persoonsgegevens. De kantonrechter oordeelde dat Sûreté had kunnen volstaan met het maken van een afspraak en het doen van een betaling, zonder de seksuele diensten daadwerkelijk af te nemen.

De kantonrechter bepaalde de schadevergoeding op € 2.500,-, met wettelijke rente, en veroordeelde Sûreté tot betaling van de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 22 mei 2014, waarbij de kantonrechter de vordering van eiseres gedeeltelijk toewijsde en het meer of anders gevorderde afwees.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Kanton Eindhoven
Zaaknummer 2313875 \ CV EXPL 13-11639
Vonnis van 22 mei 2014
in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. M. Weerts
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Sûreté Nederland b.v.,
gevestigd te Valkenswaard,
gedaagde
gemachtigde: mr. N.J.P. Vanaken
Partijen worden hierna genoemd [eiseres]” en “Sûreté”.

1.Het verloop van het geding

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding
de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie
de comparitie na antwoord d.d. 22 april 2014.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Sûreté is een bedrijfsrecherche- en beveiligingsadviesbureau.
2.2.
[eiseres] is verwikkeld in een alimentatieprocedure met haar ex-echtgenoot, de heer [ex-echtgenoot]. In het kader van die procedure heeft [ex-echtgenoot] opdracht gegeven aan Sûreté om aan te tonen dat [eiseres] werkzaamheden verricht in de escortbranche. Sûreté heeft daartoe de heer [pseudoklant] gevraagd met [eiseres] contact te leggen via de website van een escortbureau en van [eiseres] seksuele diensten af te nemen. Tegen vergoeding van de kosten heeft [pseudoklant] dit op 12 april 2013 gedaan en vervolgens heeft [pseudoklant] daarover een gedetailleerde verklaring afgelegd tegenover [rapporteur], rapporteur in het uitgebrachte rapport en tevens directeur van Sûreté. De verklaring van [pseudoklant] is integraal als bijlage aan het rapport gehecht. Het rapport is door Sûreté aan [ex-echtgenoot] verstrekt, die het heeft ingebracht in de alimentatieprocedure. Sûreté heeft [eiseres] niet geïnformeerd over het verrichtte onderzoek.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Sûreté veroordeelt tot betaling van
€ 7.500,- immateriële schadevergoeding,
€ 912,16 buitengerechtelijke incassokosten,
de proceskosten,
alles te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat Sûreté onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Sûreté heeft door de seksuele diensten daadwerkelijk te laten afnemen en daarvan een gedetailleerde beschrijving op te nemen in het rapport inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [eiseres]. Sûreté heeft gehandeld in strijd met de Wet Bescherming Persoonsgegevens, de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus en met de Privacygedragscode particuliere onderzoeksbureaus. Sûreté had, om aan te tonen dat [eiseres] inkomsten uit arbeid geniet, kunnen volstaan met het maken van een afspraak en het doen van een betaling; het afnemen van de diensten was daarvoor niet nodig, laat staan het uitgebreid verslag doen daarvan. Daarnaast was het onderzoek geheel overbodig omdat [eiseres] in de alimentatieprocedure haar inkomsten uit arbeid al had vermeld.
3.3.
Sûreté voert als verweer dat het bij een opdracht om aan te tonen dat er werkzaamheden worden verricht, gebruikelijk is die diensten daadwerkelijk af te nemen. Dat [eiseres] werkzaam is in de escortbranche, maakt dat niet anders. Sûreté heeft zorgvuldig gehandeld door geen beeld- en geluidopnamen te maken en te volstaan met één afspraak. Omdat er maar één afspraak werd gemaakt, was het wel noodzakelijk de getuigenverklaring zo volledig mogelijk op te nemen, zodat deze door de rechtbank op betrouwbaarheid kan worden getoetst.

4.De beoordeling

4.1.
In een alimentatieprocedure is het aan degene die stelt dat dat de wederpartij over inkomen beschikt om te stellen en te bewijzen dat dat zo is. Om dit bewijs te kunnen vergaren is het mogelijk een particulier onderzoeksbureau, zoals Sûreté, in te schakelen. In zoverre is de opdracht aan Sûreté niet ongebruikelijk.
4.2.
Bij het aanvaarden en uitvoeren van een opdracht mag van een particulier onderzoeksbureau een grote mate van zorgvuldigheid worden verwacht. Op het handelen van een particulier onderzoeksbureau zijn - naast de algemene zorgvuldigheidsnormen waarvoor art. 6:162 BW beoogt bescherming te verlenen en de normen die voortvloeien uit de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP) - in het bijzonder van toepassing de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus , alsmede de (bij - nadere - Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus vastgestelde) Privacygedragscode particuliere onderzoeksbureaus (de gedragscode). In de gedragscode is - voor zover voor het onderhavige geschil van belang - het volgende opgenomen:
5.6
Niet meer dan nodig (uitwerking artikel 11 WBP)
Wettelijk kader: Artikel 11 van de WBP bepaalt dat persoonsgegevens slechts worden verwerkt voor zover zij gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, toereikend, terzake dienend en niet bovenmatig zijn.
Sectornormering: Er worden niet meer gegevens vastgelegd of in beheer genomen dan uiteindelijk nodig zijn voor het opstellen van een onderzoeksrapport voor de opdrachtgever. Niet relevante gegevens dienen derhalve direct na vaststelling daarvan te worden vernietigd of teruggegeven om te voorkomen dat deze in het dossier belanden en bewaard blijven.
7.4
Observatie
Algemeen: Observatie vindt plaats indien gedragingen van iemand of hetgeen bekend moet worden om onderzoekstactische redenen niet rechtstreeks aan de onderzochte persoon of een derde gevraagd kan worden. Observatie kan ondersteund worden met technische hulpmiddelen (zoals camera’s, zie paragraaf 7.5) of plaatsbepalingapparatuur (zoals GPS-apparatuur bij het volgen van voertuigen).
Sectornormering:
1. Naarmate de observatie meer in het openbaar plaatsvindt, zal er minder snel van een inbreuk op de privacy sprake zijn en is observatie in beginsel toegelaten;
2. indien de observatie – ook in het openbaar - langdurig en systematisch (dynamisch volgen) plaatsvindt is observatie slechts onder bijzondere omstandigheden toegestaan;
3. de sector particuliere onderzoeksbureaus onthoudt zich, van observatie van personen indien deze personen verkeren in situaties, waarbij zij er aanspraak op moeten kunnen maken onbevangen zichzelf te zijn;
4. een rapport inzake observatie beperkt zich tot de waarneming van die gedragingen die
relevant zijn voor de opdrachtgever.
Toelichting: De vierde norm brengt tot uiting dat observatie nauwgezet gerelateerd dient te zijn aan de onderzoeksopdracht. Indien bijvoorbeeld vermoedt wordt dat een uitkeringsgerechtigde van een arbeidsongeschiktheidsverzekering rugletsel veinst, dient de observatie zich te beperken tot gedragingen als het tillen of het slepen van zware voorwerpen. Vooraf moet worden bepaald tot welk resultaat de observatie moet kunnen leiden, bijvoorbeeld het vaststellen dat iemand een ongeoorloofde nevenactiviteit verricht of het vaststellen dat iemand bijklust tijdens ziekte.
7.8
Proefaankoop en pseudoklant
Algemeen: Een proefaankoop is een handeling waarbij het particulier onderzoeksbureau iets afneemt van een ander met de bedoeling gegevens te verzamelen over de wijze van afhandeling van de transactie, dan wel om specifieke gegevens van de verkopende partij en/of het te koop aangebodene te verkrijgen. In het geval van een pseudoklant doet de particulier onderzoeker zich voor als (potentiële) klant om gedragingen van de dienstverlener waar te nemen als deze zijn dienst aanbiedt of uitvoert.. Bij beide activiteiten maakt de particulier onderzoeker diens ware identiteit of reden van de proefaankoop of het verzoek om een dienst te verlenen niet bekend.
Sectornormering:
1. De verkoper of aanbieder van de dienst mag niet aangezet worden of in de verleiding worden gebracht iets te doen of na te laten wat hij anders op eigen initiatief ook niet zou hebben gedaan;
2. de proefaankoop of het zich voordoen als klant dient zo gericht mogelijk te zijn;
3. dat goederen en/of gegevens zijn aangekocht of dat een dienst is afgenomen dient expliciet in de onderzoeksrapportage te worden vastgelegd, alsmede de wijze van betalen.
Toelichting: Bij het optreden als pseudoklant kan gedacht worden aan situaties dat de particulier onderzoeker zich meldt als (potentiële) klant voor een dienst die door de onderzochte persoon wordt aangeboden, zoals een knipbeurt of een medische behandeling. Het afnemen van deze dienst kan geboden zijn als er concrete aanwijzingen zijn dat de onderzochte persoon een degelijke dienst aanbiedt en uitvoert en daarmee het vermoeden bestaat dat hij ten onrechte een uitkering geniet (bijvoorbeeld een periodieke uitkering op basis van een inkomstenverzekering tegen geheel of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid). De onderzoeksmethode kan ook worden ingezet om concurrerende - niet toegestane - werkzaamheden vast te stellen. In het eerste geval is het doel van het afnemen van de dienst het aanschouwen van de lichamelijke en/of mentale (on)mogelijkheden teneinde deze te vergelijken met wat van betrokkene bekend is uit het (verzekerings) dossier. In het tweede geval is het doel om vast te stellen of iemand zich aan zijn afspraken houdt (concurrentiebeding). Door op deze wijze gegevens te vergaren is feitelijk sprake van observatie en gelden tevens de daarop van toepassing zijnde normen (zie hiervoor par. 7.4).
8.1
Informatieverstrekking aan de onderzochte persoon (uitwerking artikel 33, 34 en 43
WBP)
Wettelijk kader: Een belangrijk uitgangspunt van de WBP is dat de verantwoordelijke verplicht is een betrokkene op enig moment te informeren over de verwerking van persoonsgegevens. Indien persoonsgegevens rechtstreeks van de onderzochte persoon worden verkregen, bepaalt artikel 33 WBP dat de verantwoordelijke vóór het moment van verkrijging aan deze mededeelt wat diens identiteit is, alsmede wat de doeleinden van de verwerking zijn. Indien persoonsgegevens worden verkregen op een andere wijze dan rechtstreeks van de onderzochte persoon, bepaalt artikel 34 van de WBP dat de verantwoordelijke de hiervoor genoemde informatie aan de onderzochte persoon mededeelt:
• op het moment van vastlegging van die gegevens, of
• wanneer de gegevens bestemd zijn om aan een derde te worden verstrekt, uiterlijk op het
moment van de eerste verstrekking.
De informatieverstrekking kan achterwege blijven indien de verantwoordelijke op goede gronden mag aannemen dat de onderzochte persoon daarvan reeds op de hoogte is.
De verantwoordelijke kan het informeren van de onderzochte persoon tevens achterwege laten voor zover dit noodzakelijk is in het belang van:
- de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten;
- de rechten en vrijheden van anderen dan de onderzochte persoon, de verantwoordelijke en
de opdrachtgever daaronder begrepen.
Toelichting: De artikelen 33 en 34 WBP bepalen dat het particulier onderzoeksbureau verplicht is diens identiteit op eigen initiatief bekend te maken aan de onderzochte persoon en deze te informeren over de doeleinden van de verwerking van persoonsgegevens. De verplichting om dit op eigen initiatief te doen is een belangrijk instrument om het vastleggen van persoongegevens door het particulier onderzoeksbureau transparant te maken opdat de onderzochte persoon de rechten kan uitoefenen die in paragraaf 9 zijn opgenomen.
4.3.
Met bovenstaande bepalingen als norm, oordeelt de kantonrechter als volgt. Het verwijt dat het onderzoek onnodig was omdat [eiseres] in de alimentatieprocedure al had erkend over inkomen te beschikken, gaat niet op. Sûreté was hiervan immers niet op de hoogte en hoefde dat ook niet te verwachten.
4.4.
Bij de beoordeling van de vraag of Sûreté door de dienst daadwerkelijk af te nemen disproportioneel heeft gehandeld en daarmee heeft gehandeld in strijd met de vierde norm van art. 7.4 van de gedragscode is van belang dat in het kader van een alimentatieprocedure slechts van belang is of de wederpartij over inkomen beschikt of dit kan verwerven en niet op welke wijze hij dit inkomen verwerft. Daarvoor is minder informatie vereist dan wanneer bijvoorbeeld moet worden aangetoond dat iemand zware lichamelijke arbeid kan verrichten terwijl hij stelt daartoe niet in staat te zijn. Sûreté heeft niet weersproken dat [eiseres] vooraf aan het verlenen van de dienst is betaald door [pseudoklant] en dat dit de gebruikelijke werkwijze is in de escortbranche. Het verschijnen op de afspraak en het aannemen van een betaling is afdoende bewijs van het feit dat [eiseres] inkomen uit werkzaamheden heeft. De rechtbank is dan ook van oordeel dat Sûreté om aan te tonen dat [eiseres] inkomen verwierf, had kunnen en moeten volstaan met het maken van een afspraak via de website en het doen van de betaling nadat [eiseres] op die afspraak was verschenen. Door dit niet te doen en de dienst daadwerkelijk af te nemen en daarvan gedetailleerd verslag te doen, heeft Sûreté gegevens vastgelegd die voor de opdracht niet noodzakelijk waren, waarmee Sûreté onzorgvuldig jegens [eiseres] heeft gehandeld.
4.5.
Tevens heeft Sûreté in strijd met art. 8.1. van de gedragscode [eiseres] niet geïnformeerd dat zij onderwerp van onderzoek was en dat persoonsgegevens van haar werden verwerkt. Het verweer van Sûreté dat [eiseres] dan mogelijk haar werkzaamheden zou hebben gestaakt, zodat zij alsnog in de alimentatieprocedure had kunnen betogen dat zij niet in haar eigen onderhoud kon voorzien, gaat niet op. Indien [eiseres] uit eigen beweging haar werkzaamheden zou staken, zou dit immers niet kunnen leiden tot het oordeel dat zij niet in haar levensonderhoud kan voorzien. Ook het verweer dat [pseudoklant] geen werknemer van Sûreté is en daarom niet is gebonden aan de gedragscode, gaat niet op. Sûreté heeft [pseudoklant] ingeschakeld en is en blijft verantwoordelijk voor de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd en daarover wordt gerapporteerd.
4.6.
Daarmee staat vast dat Sûreté onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld door te handelen in strijd met de gedragscode. Sûreté heeft tevens gehandeld in strijd met artikel 11 en artikel 34 van de WBP, respectievelijk door meer gegevens te verwerken dan noodzakelijk en door [eiseres] niet te informeren dat haar persoonsgegevens werden verwerkt. Sûreté is daarom op grond van artikel 49 lid 2 WBP gehouden [eiseres] een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding te betalen.
De door [eiseres] gevorderde € 7.500,- komt de kantonrechter bovenmatig voor. Dit bedrag is niet in overeenstemming met de jurisprudentie waar [eiseres] naar verwijst. Tevens is van belang dat de door [eiseres] gestelde schade voor een belangrijk deel niet is veroorzaakt door de onrechtmatige gedragingen van Sûreté, maar doordat [ex-echtgenoot] in bredere kring bekend heeft gemaakt dat [eiseres] escortwerkzaamheden verricht. De kantonrechter zal de door Sûreté te betalen schadevergoeding in billijkheid vaststellen op € 2.500,-. Sûreté heeft niet weersproken dat over het toe te wijzen bedrag wettelijke rente is verschuldigd met ingang van 13 juli 2013.
4.7.
Het Besluit buitengerechtelijke incassokosten is niet van toepassing op een vordering tot schadevergoeding. Buitengerechtelijke kosten komen op grond van art. 6:96 BW voor vergoeding in aanmerking indien deze in redelijkheid zijn gemaakt en niet zijn te beschouwen als kosten ter voorbereiding van de procedure. In de door [eiseres] overgelegde correspondentie is de vordering uitgebreid onderbouwd en is ingegaan op het verweer van Sûreté met de bedoeling een onderlinge regeling te treffen. Op grond daarvan komen deze kosten voor vergoeding in aanmerking en deze worden conform de staffel buitengerechtelijke incassokosten kanton begroot op € 363,-, inclusief btw.
4.8.
Sûreté wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt Sûreté tot betaling van € 2.863,- te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.500,- met ingang van 13 juli 2013 en de wettelijke rente over € 363,- met ingang van 29 augustus 2013,
5.2.
veroordeelt Sûreté in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 103,82 dagvaardingskosten, € 75,- griffierecht en € 500,- als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast), te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 30 mei 2014,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout, en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2014.