In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 23 januari 2014 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van Stichting Moeder van Het Leven tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard. De zaak betreft een aanschrijving van de gemeente om woonvoorzieningen te verwijderen uit een bijgebouw van een bedevaartsoord. De gemeente had op 14 oktober 2013 een besluit genomen waarin verzoekster werd opgedragen om verschillende voorzieningen, zoals een bad, douche, toilet en wastafel, te verwijderen, met een dreiging van een dwangsom van € 5.000,00 per week tot een maximum van € 20.000,00. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 9 januari 2014 heeft verzoekster betwist dat de voorzieningen in strijd zijn met het bestemmingsplan en heeft zij bewijsstukken overlegd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de door de gemeente gestelde feiten niet volledig juist zijn. Er is erkend dat de douchecabine niet is geïnstalleerd en dat de aanwezigheid van de andere voorzieningen niet noodzakelijkerwijs betekent dat er een woning is gerealiseerd. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit niet ongewijzigd in stand zal blijven en heeft het besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de gemeente veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 974,00, en bepaald dat de gemeente het door verzoekster betaalde griffierecht van € 318,00 dient te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.