ECLI:NL:RBOBR:2014:2910

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 juni 2014
Publicatiedatum
2 juni 2014
Zaaknummer
01/820818-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige en vrijspraak van tweede zedendelict

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 3 juni 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het meermalen plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige jongen van 12 jaar, aangeduid als [slachtoffer 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 1 december 2012 tot en met 23 januari 2013, ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 1], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. De verdachte heeft erkend dat hij deze handelingen heeft gepleegd, maar betwistte de frequentie en de duur van de ontucht. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en [slachtoffer 1] als betrouwbaar beoordeeld en heeft op basis van deze verklaringen, samen met andere bewijsstukken, de verdachte schuldig bevonden aan het ten laste gelegde feit.

Daarnaast was er een tweede parketnummer (01/860161-14) waarbij de verdachte werd vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, omdat niet kon worden bewezen dat het slachtoffer, [slachtoffer 2], niet in staat was om zijn wil omtrent de seksuele handelingen te bepalen. De rechtbank oordeelde dat de beperkingen van [slachtoffer 2] niet zodanig waren dat hij niet in staat was om weerstand te bieden tegen de handelingen van de verdachte.

De rechtbank heeft de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, met een proeftijd van 3 jaren, en heeft daarbij rekening gehouden met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die op dat moment 85 jaar oud was. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de verdachte, waarbij hij € 3.994,-- aan [slachtoffer 1] moet betalen, bestaande uit immateriële en materiële schadevergoeding. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van het feit waarop deze vordering betrekking had, werd vrijgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummers: 01/820818-13 en 01/860161-14 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 03 juni 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1929],
wonende te [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 november 2013 en 20 mei 2014.
Op 20 mei 2014 heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlasteleggingen.

De zaken zijn aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 oktober 2013 en van 7 mei 2014.
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01/820818-13 tenlastegelegd dat:
hij op meerdere, althans een, tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01
december 2012 tot en met 23 januari 2013 te Mierlo, gemeente Geldrop-Mierlo,
met [slachtoffer 1] (geboren op [2000]), die toen de leeftijd
van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige
handeling(en) heeft gepleegd,
hebbende hij, verdachte, (telkens) de penis van die [slachtoffer 1] betast en/of
vastgepakt en/of afgetrokken en/of heeft hij, verdachte, (telkens) zijn penis
laten en/of doen betasten en/of vastpakken en/of aftrekken door die [slachtoffer 1]
en/of heeft hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal, de penis van
voornoemde [slachtoffer 1] in zijn mond genomen;
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01/860161-14 tenlastegelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari
2008 tot en met 01 oktober 2012 te Mierlo, gemeente Geldrop-Mierlo, met
[slachtoffer 2], van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer 2]
aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn
geestvermogens leed dat die [slachtoffer 2] niet of onvolkomen in staat
was zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand
te bieden, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
het betasten en/of zoenen en/of likken van de penis van die [slachtoffer 2]
.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen in de zaak met parketnummer 01/820818-13.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie t.a.v. parketnummer 01/860161-14.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt dat verdachte tevoren niet is gezegd waarover hij verhoord zou worden door de politie en dat het daarom niet zinvol was om voorafgaand aan het verhoor met een advocaat contact op te nemen. De verdediging stelt verder dat gehandeld is in strijd met het aanzeggen van de cautie, nu bij het begin van verhoor niet is gezegd waarvan verdachte werd verdacht.
De rechtbank begrijpt de verdediging aldus dat volgens de raadsman voormelde gang van zaken dient te leiden tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie en subsidiair dat het proces-verbaal van verhoor van verdachte niet kan worden meegenomen als bewijs.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het verweer van de raadsman moet worden verworpen en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is. Verdachte is voor het verhoor gebeld door de politie en in de gelegenheid gesteld een raadsman te raadplegen. Op p. 49 van het dossier verklaart verdachte dat hij zijn raadsman de dag voor het verhoor heeft gebeld, omdat dat was geadviseerd door de politie. In het proces-verbaal is ook vermeld dat verdachte de cautie is gegeven voorafgaand aan het verhoor. Er is voldaan aan alle voorwaarden. De verklaring van verdachte kan ook worden gebruikt voor het bewijs. Bovendien heeft verdachte ter terechtzitting – nadat hem de cautie was gegeven – in het bijzijn van zijn raadsman hetzelfde verklaard als bij de politie.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt voorop dat uit het proces-verbaal van het verhoor van verdachte op 4 april 2014 blijkt dat verdachte telefonisch is uitgenodigd voor verhoor over een seksueel misdrijf. Verdachte is hiermee de gelegenheid gegeven om voor het verhoor een raadsman te raadplegen, hetgeen hij blijkens zijn eigen verklaring ook heeft gedaan. Voor zover de verdediging bedoelt dat aan dit recht geen invulling kon worden gegeven door het ontbreken van de benodigde informatie, oordeelt de rechtbank dat de uitnodiging voor verhoor en daarbij de mededeling dat het gaat over een seksueel misdrijf voldoende informatie betreft om een deugdelijke invulling te kunnen geven aan het recht op rechtsbijstand van een niet aangehouden verdachte voor verhoor.
De rechtbank kan de verdediging evenmin volgen in haar stelling dat is gehandeld in strijd met het aanzeggen van de cautie nu in het proces-verbaal van verhoor op 4 april 2014 uitdrukkelijk staat vermeld dat verdachte is medegedeeld waarvan hij werd verdacht en dat hij niet tot antwoorden verplicht was.
Gelet op het hiervoor overwogene verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging en concludeert de rechtbank dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in haar vervolging. Voor de verzochte bewijsuitsluiting van het verhoor van verdachte bij de politie op 4 april 2014 op voornoemde gronden, is gelet op het vorenstaande evenmin plaats.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak t.a.v. parketnummer 01/860161-14:

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman pleit voor vrijspraak van het tenlastegelegde, omdat niet kan worden bewezen dat sprake is van handelingen als bedoeld in art. 247 Sr en van een zodanige stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens dat [slachtoffer 2] niet of onvolkomen in staat was zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is op grond van het dossier van oordeel dat voldoende bewijs voorhanden is dat tussen verdachte en aangever [slachtoffer 2] de tenlastegelegde seksuele handelingen hebben plaatsgevonden bestaande uit het betasten, zoenen en likken van de penis van die [slachtoffer 2].
Verdachte wordt verweten dat hij deze handelingen bij [slachtoffer 2] heeft verricht, terwijl hij wist dat die [slachtoffer 2] aan een zodanige gebrekkige of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens leed dat die [slachtoffer 2] niet of onvolkomen in staat was zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden.
De rechtbank overweegt dat het bij dit strafrechtelijk verwijt niet gaat om een stoornis in het algemeen, maar om een stoornis waardoor de wil omtrent de seksuele handeling(en) niet goed kan worden bepaald.
In het dossier bevindt zich een gedragswetenschappelijk onderzoek van [slachtoffer 2] van Stichting ORO d.d. 14 juni 2010, een evaluatieverslag van behandeling van [slachtoffer 2] gedurende de periode 05-12-2008 tot en met 06-02-2009 van Irma Hernandez, een schrijven van de polikliniek van het Academisch Ziekenhuis Rotterdam d.d. 17 juli 1995 en een rapport van de Stichting MEE d.d. 21 mei 2007. Uit deze stukken volgt – kort samengevat – dat [slachtoffer 2] licht verstandelijk beperkt is, lijdt aan chronische PTSS en er mogelijk sprake is van een ontwikkelingsstoornis. Verder is er sprake van een spastische hemiplegie aan de rechterzijde, waarschijnlijk o.b.v. perinatale asfyxie.
Uit deze stukken blijkt weliswaar dat [slachtoffer 2] de nodige beperkingen kent, maar niet dat deze beperkingen betekenen dat [slachtoffer 2] niet dan wel onvoldoende in staat was om zijn wil omtrent de seksuele handelingen te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden. Nu bewijs voor dit cruciale bestanddeel van artikel 247 Wetboek van Strafrecht ontbreekt, moet verdachte worden vrijgesproken van dit feit.

Bewijs t.a.v. parketnummer 01/820818-13:

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
[aangeefster] heeft aangifte gedaan van het plegen van de ten laste gelegde ontuchtige handelingen door verdachte met haar 12-jarige zoon [slachtoffer 1]. [2] [slachtoffer 1] heeft daarover een getuigenverklaring afgelegd bij de politie die inhoudelijk overeenkomt met de aangifte. [3] Verdachte heeft bij de politie erkend dat hij meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 1]. [4] In het dossier zit tevens een brief die verdachte heeft geschreven waaruit blijkt dat verdachte meerdere malen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 1]. [5] Ter terechtzitting van 26 november 2013 heeft verdachte erkend dat hij ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1], maar heeft hij de periode en de frequentie van de ontucht betwist. Volgens verdachte was de periode korter en is het minder vaak gebeurd dan het slachtoffer zegt.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangeefster en getuige [slachtoffer 1] betrouwbaar zijn, ook ten aanzien van de ten laste gelegde periode en de frequentie van de ontucht door verdachte. De rechtbank acht op grond van die verklaringen, de verklaring van verdachte bij de politie en de door verdachte geschreven brief, de ten laste gelegde periode en de door het slachtoffer genoemde frequentie van de ontucht bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
t.a.v. parketnummer 01/820818-13:
op tijdstippen in de periode van 01 december 2012 tot en met 23 januari 2013 te Mierlo, met [slachtoffer 1] (geboren op [2000]), die toen de leeftijd
van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
hebbende hij, verdachte, de penis van die [slachtoffer 1] betast en/of vastgepakt en/of afgetrokken en/of heeft hij, verdachte, zijn penis laten en/of doen betasten en/of vastpakken en/of aftrekken door die [slachtoffer 1] en/of heeft hij, verdachte, meermalen, de penis van voornoemde [slachtoffer 1] in zijn mond genomen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en als bijzondere voorwaarden: een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], een verbod om met minderjarigen activiteiten of werkzaamheden te verrichten en toezicht door de reclassering.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman verzoekt de rechtbank er bij de strafoplegging rekening mee te houden dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Een eventueel onvoorwaardelijk deel van een gevangenisstraf dient niet te worden ondergaan in een gevangenis, maar door middel van elektronische detentie in de vorm van huisarrest. De raadsman verwijst daarbij naar het aanvullend rapport van psycholoog Braun waarin wordt vermeld dat de 24-uurs zorg die verdachte nodig heeft moeilijk kan worden geboden in detentie.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte, thans 85 jaar, heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige jongen van 12 jaar. Het slachtoffer bevond zich in een afhankelijke positie van verdachte. Het slachtoffer was een kwetsbare jongen van 12 jaar die weinig weerbaar was. Verdachte wist dit en heeft daarvan ernstig misbruik gemaakt. Hij heeft daardoor een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast. Verdachte heeft zich daarbij niets aangetrokken van het belang van het slachtoffer. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij en de slachtofferverklaring blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
De door verdachte gepleegde strafbare feiten hebben onrust veroorzaakt in de plaatselijke gemeenschap en leiden tot gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer in hem stelde en dat verdachte de ernst van het door hem aan zijn slachtoffer aangedane leed onvoldoende inziet.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat uit het door de reclassering uitgebrachte rapport blijkt dat het recidivegevaar als laag gemiddeld wordt ingeschat en dat verdachte zich vrijwillig onder behandeling heeft gesteld voor zijn problematiek bij de Woenselse Poort. Uit het onderzoek ter terechtzitting is tevens gebleken dat verdachte vanwege de ontstane onrust is verhuisd en niet meer in Mierlo woont.
Verder blijkt uit een omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebracht rapport door psycholoog drs. P.C. Braun van 10 februari 2014 dat er bij verdachte sprake is van een schizoïde persoonlijkheidsstoornis en van een parafiele stoornis en dat daardoor de door hem gepleegde strafbare feiten in verminderde mate aan hem kunnen worden toegerekend. Daarnaast heeft verdachte de schadevergoeding voor de therapiekosten van het slachtoffer die in kort geding zijn toegewezen betaald en heeft hij een schaderegeling getroffen over nieuwe therapiekosten. Tenslotte houdt de rechtbank rekening met de hoge leeftijd van verdachte (85 jaar) en zijn gezondheidstoestand zoals met name blijkt uit het aanvullende rapport van psycholoog Braun van 10 mei 2014 omtrent de detentiegeschiktheid van verdachte. In dit rapport geeft de deskundige aan dat, gelet op de uitgebreide lichamelijke en geestelijke problematiek van verdachte, sterk is aan te bevelen om alternatieve reacties, in plaats van detentie, op te leggen.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving in beginsel niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank zal echter gelet op het advies van de psycholoog omtrent de detentiegeschiktheid van verdachte, de verminderde toerekeningsvatbaarheid en het laag-gemiddeld recidiverisico geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank acht de consequenties van detentie voor verdachte dermate vergaand dat zij geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen, zonder daarbij afbreuk te willen doen aan het leed dat het slachtoffer is aangedaan.
De rechtbank zal een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. De rechtbank zal de proeftijd bepalen op 3 jaren.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].

Het standpunt van de officier van justitie.
Volgens de officier van justitie kan de hele vordering van de benadeelde partij worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman verzoekt de rechtbank rekening te houden met de reeds door verdachte betaalde bedragen voor behandeling van het slachtoffer. Verdachte vindt dat hij daarmee ruimschoots aan zijn verplichting tot goedmaking van de schade heeft voldaan. Er is geen plaats meer voor immateriële schade. Verdachte heeft deze door het betalen van de behandeling voldaan.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 3.000,-- (post 3) en materiële schadevergoeding van in totaal € 994,-- (€ 572,56 terzake post 1 en € 421,44 terzake post 2).
Het bedrag van € 3.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het bedrag van € 572,56 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het bedrag van € 421,44 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 november 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal het overige deel van de vordering terzake de materiële schade (post 1 en 2) afwijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering terzake de immateriële schade, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De behandeling daarvan zou ten koste zou gaan van de vlotte afhandeling van de strafzaak, terwijl de advocaat namens de benadeelde partij in voldoende mate in de gelegenheid is geweest om dit deel van de vordering te onderbouwen.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hiervoor is genoemd.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2].

Het standpunt van de officier van justitie.
Volgens de officier van justitie kan de hele vordering van de benadeelde partij worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
Volgens de raadsman is er geen schade veroorzaakt door verdachte. De reiskosten dienen niet te worden vergoed. Er is geen immateriële schade veroorzaakt door verdachte die voor vergoeding in aanmerking komt. De immateriële schade is niet geobjectiveerd in een rapport. Uit de overgelegde stukken blijkt niet welke schade er zou zijn.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft.
De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 57, 247.

DE UITSPRAAK

T.a.v. 01/860161-14:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
T.a.v. 01/820818-13:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. 01/820818-13:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
T.a.v. 01/820818-13:
Gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden voorwaardelijk met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht met een proeftijd van 3 jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;
- zich binnen 48 uur nadat het vonnis onherroepelijk is geworden zal melden bij de reclassering te 's-Hertogenbosch via telefoonnummer 073-6408080 en zich daarna gedurende een door die reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen,
zoeken of hebben met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], een en ander met dien verstande
dat onder dit contactverbod niet vallen contacten van of door tussenkomst van de advocaat
van verdachte met genoemde perso(o)n(en);
- geen activiteiten of werkzaamheden verrichten met minderjarigen;
- zich onder behandeling zal stellen van GGzE de Woenselse Poort, afdeling de Omslag, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht,
waarbij de Reclassering Nederland, Regio's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
T.a.v. 01/820818-13:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 3.994,00 subsidiair 49 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 3.994,-- (zegge: drieduizendnegenhonderdvierennegentig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 49 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 3.000,-- immateriële schadevergoeding (post 3) en een bedrag van EUR 994,-- materiële schadevergoeding (EUR 572,56 terzake post 1 en EUR 421,44 terzake post 2).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het bedrag van EUR 3.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het bedrag van EUR 572,56 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het bedrag van EUR 421,44 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 november 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van EUR 3.994,-- (zegge: drieduizendnegenhonderdvierennegentig euro), te weten EUR 3.000,-- immateriële schadevergoeding (post 3) en EUR 994,-- materiële schadevergoeding (EUR 572,56 terzake post 1 en EUR 421,44 terzake post 2).
Het bedrag van EUR 3000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het bedrag van EUR 572,56 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het bedrag van EUR 421,44 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 november 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering ter zake de immateriële schadevergoeding niet ontvankelijk is.
Wijst de vordering voor het overige deel terzake de materiële schade af.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. 01/860161-14:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. H.H.E. Boomgaart en mr. J. Leyenaar-Holleman, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E. de Dooij, griffier,
en is uitgesproken op 3 juni 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar het proces-verbaal van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, Gezamenlijke Recherche Valkenswaard, registratienummer: PL2233 2013011665, afgesloten op 17 mei 2013.
2.Aangifte [aangeefster], p. 35 t/m 42.
3.Getuigenverklaring [slachtoffer 1], p. 48 t/m 57.
4.Verklaring verdachte, p. 84 t/m 91, 9e alinea, p. 92 t/m 93 en p. 96 één na laatste alinea.
5.Brief gericht aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2], ondertekend door [verdachte], p. 22.