ECLI:NL:RBOBR:2014:3093

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 juni 2014
Publicatiedatum
3 juni 2014
Zaaknummer
01/995027-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuiste huisvesting van legkippen door rechtspersoon met boete van € 15.000

Op 3 juni 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon die legkippen onjuist huisvestte. De zaak kwam aanhangig na een dagvaarding op 29 januari 2014, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het houden van legkippen in niet-aangepaste kooien, in strijd met het Legkippenbesluit 2003. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 27 september 2012 tot en met 4 april 2013 legkippen heeft gehuisvest in traditionele legbatterijen, wat niet in overeenstemming was met de geldende wetgeving. De verdediging voerde aan dat er sprake was van ongelijke behandeling, omdat andere bedrijven, de zogenaamde 'recurrentbedrijven', niet werden vervolgd. De rechtbank verwierp dit verweer, oordelend dat de omstandigheden van de verdachte niet vergelijkbaar waren met die van de recurrentbedrijven.

Tijdens de zitting op 20 mei 2014 erkende de verdachte dat de kippen in kooien werden gehouden die niet voldeden aan de wettelijke eisen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van de zorg voor de kippen, waarvoor de verdachte werd vrijgesproken. De rechtbank legde een geldboete op van € 15.000, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de overtreding en het concurrentievoordeel dat de verdachte had behaald ten opzichte van andere bedrijven die zich wel aan de regels hielden. De uitspraak is gedaan op basis van verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet op de economische delicten, evenals het Legkippenbesluit 2003.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/995027-13
Datum uitspraak: 03 juni 2014
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

gevestigd te [adres 1].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 mei 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 januari 2014. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 27 september 2012 tot en met 4 april 2013 te Venhorst, gemeente Boekel, althans in Nederland, een hoeveelheid legkippen heeft gehuisvest en/of verzorgd terwijl dit niet overeenkomstig de artikelen 4 en/of 7 en/of 8, eerste en/of tweede lid, en/of 9 en/of 10 van het Legkippenbesluit 2003 geschiedde, aangezien de dieren werden gehouden in (een) niet-aangepaste kooi(en) (traditionele legbatterij(en)).

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De raadsman van verdachte heeft op de in de pleitnota aangevoerde gronden gesteld dat er in Nederland een aantal legkippenbedrijven waarin legkippen worden gehouden in strijd met het Legkippenbesluit 2003 [hierna: het Besluit] wordt gedoogd, omdat deze bedrijven, naast het produceren van consumptie-eieren ook deelnemen aan een fokprogramma, de zogenaamde “recurrentbedrijven”. Deze bedrijven worden niet vervolgd en verdachte wel. In de ogen van de raadsman wordt daardoor gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Volgens de verdediging moet de officier van justitie om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank overweegt het navolgende.
Uit het onder nummer 75029 door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit op 11 september 2013 opgemaakte proces-verbaal blijkt dat [bedrijf] op een twaalftal locaties in Nederland basisfokbedrijven voert, waarin via uitgebalanceerde fok- en research- en developmentprogramma’s leghennen genetisch worden verbeterd. De basisfokkerij vindt plaats op de basisfokbedrijven waarbij eigenschappen aan individuele dieren worden gemeten. De bepalingen van het Besluit over het houden van legkippen zijn niet geschikt voor gebruik in de basisfokkerij zoals de recurrentbedrijven die uitvoeren. Omdat de recurrentbedrijven een essentieel onderdeel zijn van de basisfokkerij, heeft het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in 2010 bepaald dat het Besluit niet van toepassing is op deze bedrijven. Er is gezocht naar een oplossing door het aanpassen van de legbatterijen op de recurrentbedrijven. Essentiële uitgangspunten voor deze aanpassingen zijn de kleine groepen en de voorwaarde dat er op deze bedrijven geen gangbaar legpluimvee wordt gehouden.
Vaststaat dat verdachte niet bij het fokprogramma van [bedrijf] is aangesloten en niet als een recurrentbedrijf is aangemerkt. Bovendien hield verdachte de kippen uitsluitend voor de gebruikelijke productie van (onbevruchte) eieren, en niet in het kader van een fokprogramma of anderszins ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek. Er is derhalve geen sprake van gelijke gevallen bij vergelijking van de recurrentbedrijven met het bedrijf van verdachte.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat door de vervolging van verdachte het gelijkheidsbeginsel niet is geschonden. De rechtbank verwerpt het daarover door de raadsman gevoerde verweer.

Bewijsoverweging.

Door verdachte is ter terechtzitting van 20 mei 2014 erkend dat er in de periode van 27 september 2012 tot en met 4 april 2013 op haar bedrijf gelegen aan de [adres 2] kippen in kooien werden gehouden. De raadsman heeft met betrekking tot die kooien aangevoerd, dat na juli 2012 door verdachte in de verouderde kooien alsnog verrijkingselementen zijn aangebracht en dat die kooien voldeden aan de aan verrijkte kooien gestelde eisen, behalve voor wat betreft hoogte.
De officier van justitie is van oordeel dat het verdachte niet was toegestaan vanaf 1 juli 2012 legkippen in kooien te houden omdat de verdachte niet heeft voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 2, vierde lid van het besluit.
Het oordeel van de rechtbank.
Verdachte heeft erkend dat zij in de tenlastegelegde periode legkippen heeft gehouden in kooien die qua maatvoering niet voldeden aan de daaraan in het Besluit gegeven voorschriften.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 27 september 2012 tot en met 4 april 2012 legkippen heeft gehuisvest in strijd met het bepaalde in het Besluit.
Dat verdachte in die periode legkippen in strijd met het Besluit heeft verzorgd, acht de rechtbank evenals de officier van justitie, niet wettig en overtuigend bewezen. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal verdachte worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
in de periode 27 september 2012 tot en met 4 april 2013 te Venhorst, gemeente Boekel, een hoeveelheid legkippen heeft gehuisvest terwijl dit niet overeenkomstig de artikel 4 van het Legkippenbesluit 2003 geschiedde, aangezien de dieren werden gehouden in niet-aangepaste kooien (traditionele legbatterijen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
 Een geldboete van € 15.000,--.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de omstandigheden van verdachte, waaronder de draagkracht.
In het nadeel van verdachte weegt mee dat verdachte door kippen te houden op een wijze die in strijd is met de wet, zich een concurrentievoordeel heeft verworven ten opzichte van zijn branchegenoten die zich wel aan de voorgeschreven regels hebben gehouden. Daarbij is tevens te kort gedaan aan het dierenwelzijn van de betreffende kippen. De rechtbank houdt er verder rekening mee dat het delict gedurende langere tijd is gepleegd en dat dit gebeurde ondanks dat verdachte eerder was gehoord over een soortgelijke overtreding.
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een geldboete van € 15.000,-- passend en geboden is.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
23, 24, 51 en 63 van het Wetboek van Strafrecht,
1, 2, 6 en 87 van de Wet op de economische delicten,
1, 45 en 131 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en
1, 2, 4 en 16 van het Legkippenbesluit 2003.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de overtreding:
Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 45 eerste lid van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, begaan door een rechtspersoon
[artikelen 2 en 4 van het Legkippenbesluit 2003].
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
 Een
geldboete van € 15.000,--[vijftienduizend euro]
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. J.G. Vos en mr. S.J.W. Hermans, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 3 juni 2014.