Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 15 januari 2014
- het proces-verbaal van comparitie van 8 mei 2014.
2.De feiten
€ 3.558,00 exclusief reiskosten en BTW, gebaseerd op twee dagen werkzaamheden bij [gedaagde] in de week.
3.Het geschil
4.De beoordeling
“alles zou blijven zoals het was”heeft geantwoord
“dat moeten we kunnen regelen”([betrokkene 1] geeft in zijn verklaring overgelegd als productie 13 [gedaagde] overigens een andere lezing van deze gesprekken) is voor het vast komen te staan van een overeenkomst van opdracht in de door [eiser] bedoelde zin, tegen voornoemde achtergrond, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Ook uit de onder de feiten geciteerde e-mails/gespreksverslag van 20 februari, 12 maart en 24 april 2008 blijkt niet dat partijen hierover (al) overeenstemming hadden bereikt. Het heeft er meer van weg dat [gedaagde] in de persoon van [betrokkene 1] niet onwelwillend heeft gestaan tegenover de wens van [eiser] om een elegante ‘exit’ als hoogleraar te maken, en ook bereid was met hem afspraken te maken hierover, alsmede ook over de afronding van zijn werkzaamheden. Deze welwillendheid was mogelijk ingegeven door het feit dat [eiser], zoals hij ter comparitie heeft opgemerkt, wenste dat zijn omgeving niet zou merken dat hij geen hoogleraar meer was.
1.788,00(2,0 punten × tarief € 894,00)