In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 16 juni 2014 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de afwijzing van een verzoek om een toevoeging. Eiseres had een toevoeging aangevraagd voor een bezwaarprocedure tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank, waarin een bedrag van € 444,41 aan te veel ontvangen nabestaandenuitkering werd teruggevorderd. De verweerder, het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, had het verzoek om toevoeging afgewezen omdat het op geld waardeerbare belang beneden de ondergrens van € 500,00 bleef. Daarnaast stelde verweerder dat de uitkomst van de zaak geen aanwijsbare maatschappelijke betekenis had voor grote groepen rechtzoekenden.
Eiseres heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld en betoogd dat de terugvordering voortkwam uit een leemte in de wetgeving, die een landelijk probleem betreft. De rechtbank oordeelde dat verweerder een onjuiste belangenafweging had gemaakt door de toetsing te beperken tot het effect van de procedure op de situatie van eiseres, zonder rekening te houden met de bredere maatschappelijke betekenis van de uitkomst. De rechtbank concludeerde dat de uitkomst van de procedure wel degelijk betekenis kan hebben voor andere rechtzoekenden.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 974,00 werden vastgesteld, en moest het betaalde griffierecht van € 45,00 vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de beslissing.