ECLI:NL:RBOBR:2014:3122

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 juni 2014
Publicatiedatum
16 juni 2014
Zaaknummer
14_876
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van toevoeging in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot terugvordering nabestaandenuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 16 juni 2014 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de afwijzing van een verzoek om een toevoeging. Eiseres had een toevoeging aangevraagd voor een bezwaarprocedure tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank, waarin een bedrag van € 444,41 aan te veel ontvangen nabestaandenuitkering werd teruggevorderd. De verweerder, het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, had het verzoek om toevoeging afgewezen omdat het op geld waardeerbare belang beneden de ondergrens van € 500,00 bleef. Daarnaast stelde verweerder dat de uitkomst van de zaak geen aanwijsbare maatschappelijke betekenis had voor grote groepen rechtzoekenden.

Eiseres heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld en betoogd dat de terugvordering voortkwam uit een leemte in de wetgeving, die een landelijk probleem betreft. De rechtbank oordeelde dat verweerder een onjuiste belangenafweging had gemaakt door de toetsing te beperken tot het effect van de procedure op de situatie van eiseres, zonder rekening te houden met de bredere maatschappelijke betekenis van de uitkomst. De rechtbank concludeerde dat de uitkomst van de procedure wel degelijk betekenis kan hebben voor andere rechtzoekenden.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 974,00 werden vastgesteld, en moest het betaalde griffierecht van € 45,00 vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/876

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres,
(gemachtigde: mr. E.J.M. Driessen)
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, verweerder.
(gemachtigde: mr. M. van Heijst)

Procesverloop

Bij besluit van 25 oktober 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres' verzoek om een toevoeging afgewezen.
Bij besluit van 29 januari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiseres tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2014. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.

Overwegingen

1.
De toevoeging is aangevraagd ten behoeve van een bezwaarprocedure tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank, waarin van eiseres een bedrag van € 444,41 aan te veel ontvangen nabestaandenuitkering in de maand maart 2013 is teruggevorderd.
2.
Verweerder heeft de aanvraag om een toevoeging afgewezen omdat het op geld waardeerbare belang beneden een bedrag van € 500,00 blijft. Naar aanleiding van het door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder de afwijzing mede doen steunen op de stelling dat niet is gebleken dat de uitkomst van de zaak aanwijsbare maatschappelijke betekenis heeft voor grote groepen rechtzoekenden.
3.
Eiseres heeft haar beroep gericht tegen de tweede afwijzingsgrond. Zij heeft aangevoerd dat de terugvordering een gevolg is van de omstandigheid dat het ABP een bedrag, samenhangend met de afkoop van pensioenverplichtingen op haar rekening heeft gestort, terwijl de ingangsdatum voor AOW is gewijzigd naar een latere datum. De regelgeving betreffende de afkoop van pensioenverplichtingen is ten onrechte (nog) niet aangepast aan die latere ingangsdatum. Zou dat wel zo zijn geweest, dan zou de afkoop op een later tijdstip hebben plaatsgevonden en zou de nabestaandenuitkering van eiseres niet zijn gekort. Het betreft een leemte in de wetgeving en daarmee een landelijk probleem.
4.
In artikel 4, zevende lid, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (Brt) is bepaald dat, ondanks dat het op geld waardeerbare belang onder de in het eerste tot en met vierde lid van het Brt genoemde grenzen blijft, rechtsbijstand of een toevoeging kan worden verleend indien zwaarwegende belangen van de rechtzoekende dit rechtvaardigen, of indien zwaarwegende persoonlijke omstandigheden van de rechtzoekende dit rechtvaardigen in het belang van een effectieve toegang tot het recht.
5.
Verweerder voert ten aanzien van de toepassing van deze hardheidsclausule het beleid, neergelegd in de Werkinstructie financieel belang. Op grond hiervan wordt bij toetsing van het verzoek om toepassing van deze clausule bekeken of de uitkomst van de zaak een aanwijsbare maatschappelijke betekenis heeft voor grote groepen rechtzoekenden. In dat geval wordt een toevoeging verstrekt.
6.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder zich thans op het standpunt stelt dat hij bij de toetsing een onjuiste maatstaf heeft aangelegd. Hij heeft de toetsing beperkt tot het effect dat een geslaagde procedure op de situatie van eiseres heeft en hieraan de conclusie verbonden dat de uitkomst van de procedure niet van belang is voor anderen. Hiermee heeft verweerder niet onderkend dat het in het door hem gevoerde beleid niet zozeer gaat om het directe effect van de uitkomst voor anderen, maar om de vraag of
daarnaastdie uitkomst ook een - aanwijsbare - betekenis
kan hebbenvoor grote groepen rechtzoekenden. Waar eiseres in haar procedure de onvolkomenheden in de wetgeving aan de orde had willen stellen, kan niet zonder meer worden gezegd dat de uitkomst van de procedure geen betekenis voor grote groepen rechtzoekenden kan hebben.
Verweerder heeft, gelet hierop, geen juiste belangenafweging gemaakt.
7.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
8.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor toepassing van de bestuurlijke lus. Verweerder zal het primaire besluit, op de grondslag van het door eiseres gemaakte bezwaar, volledig dienen te heroverwegen.
9.
Verweerder zal worden opgedragen om, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen, een nieuw besluit te nemen.
10.
De rechtbank ziet aanleiding voor veroordeling van verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten, voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, bedragen € 974,00 (1 punt voor een (aanvullend) beroepschrift, 1 punt voor de vertegenwoordiging ter zitting, waarde per punt € 487,00, wegingsfactor 1).
11.
Tevens zal worden bepaald dat verweerder eiseres en het door haar betaalde griffierecht dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen, een nieuw besluit te nemen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres, ten bedrage van € 974,00;
- bepaalt dat verweerder eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 45,00 dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. de Lange, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.F. Hooghuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2014.
De griffier is buiten staat om rechter
deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.