ECLI:NL:RBOBR:2014:3148

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 juni 2014
Publicatiedatum
16 juni 2014
Zaaknummer
14_942
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en aansprakelijkheid van de beheerder bij hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, de beheerder van een woning, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven. De zaak betreft de toepassing van spoedeisende bestuursdwang vanwege de aanwezigheid van een hennepkwekerij in de woning van eiseres. Op 21 maart 2013 heeft het Bestuurlijk Interventie Team Eindhoven een hennepkwekerij aangetroffen, waarna de woning is ontruimd. Eiseres, die als beheerder fungeerde, werd door verweerder als overtreder aangemerkt en kreeg de kosten van de bestuursdwang opgelegd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de enkele omstandigheid dat eiseres na de aanvangsinspectie niet meer in de woning is geweest, niet voldoende is om haar als overtreder aan te merken. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar het gebruik van de woning en dat eiseres zich niet onvoldoende heeft geïnformeerd over het gebruik van de woning. De rechtbank verwijst naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat de verantwoordelijkheden van een beheerder afhankelijk zijn van de afspraken die zijn gemaakt met de eigenaar van de woning.

Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat het bestreden besluit van verweerder ten onrechte eiseres als overtreder heeft aangemerkt. Het beroep van eiseres wordt gegrond verklaard, het bestreden besluit wordt vernietigd en verweerder wordt opgedragen om opnieuw een beslissing op bezwaar te nemen. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn begroot op € 974, en dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/942

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres,
(gemachtigde: mr. M.F.A.M. Collart)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, verweerder.
(gemachtigde: mr. B. Timmermans)

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres zijn beslissing om op 21 maart 2013 spoedeisende bestuursdwang toe te passen ten aanzien van de in de woning op het[adres] te Eindhoven aangetroffen hennepkwekerij op schrift gesteld.
Bij besluit van 8 oktober 2013 (de kostenverhaalbeschikking) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de kosten van de spoedeisende bestuursdwang, ten bedrage van € 705,42, op eiseres te verhalen.
Bij ongedateerd besluit, verzonden 4 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen beide besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2014. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.

Overwegingen

1.
Op 21 maart 2013 heeft het Bestuurlijk Interventie Team Eindhoven (BITE), op de zolderverdieping en in een kamer op de eerste verdieping van de woning op het[adres] te Eindhoven, een in werking zijnde hennepkwekerij met in totaal 76 hennepplanten en 120 stekken aangetroffen. Verweerder heeft op dezelfde dag deze hennepkwekerij laten ontmantelen.
Eiseres is beheerder van de woning. De eigenaar van de woning woonde op het moment van de overtreding in het buitenland. Verweerder heeft eiseres als overtreder aangemerkt.
2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres, als beheerder van de woning, de woning in strijd met van toepassing zijnde wettelijke bepalingen heeft laten gebruiken. Eiseres verzorgde namens de verhuurder namelijk de verhuur van de woning en heeft in dat kader de verantwoordelijkheid op zich genomen om toe te zien op een gebruik conform de huurovereenkomst. Ook al heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) in de door eiseres genoemde uitspraak van 19 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT8582, geoordeeld dat in een dergelijk geval de verhuurder als overtreder is aan te merken, betekent dit volgens verweerder niet dat de beheerder dan niet (meer) als overtreder kan worden aangemerkt. Verweerder verwijst in dit verband naar de uitspraak van de AbRvS van 26 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX8274.
3.
Eiseres voert aan dat zij niet als overtreder kan worden aangemerkt.
Allereerst verwijst zij in dit verband naar wat zij al in bezwaar heeft aangevoerd en beschouwt zij dat in het beroepschrift als herhaald en ingelast.
Verder wijst zij erop dat zij weliswaar beheerder was van de woning, maar dat zij niet meer mocht doen dan wat in de door haar gegeven opdracht was begrepen. Zij mocht niet uit eigen beweging de woning controleren. De aanvangsinspectie behoorde wel tot haar bevoegdheden. Nadien is eiseres niet meer in de woning geweest. Daartoe bestond overigens ook geen enkele aanleiding, omdat nooit is gebleken van overlast. Eiseres heeft zich, naar haar zeggen, dan ook aan haar - door de afspraken met de verhuurder begrensde zorgplicht gehouden.
4.
Inmiddels hebben rechtbanken in Nederland en de AbRvS in diverse uitspraken geoordeeld dat het in het beroepschrift louter als "herhaald en ingelast" beschouwen van wat in bezwaar is aangevoerd geen gevolgen kan hebben voor het bestreden besluit. Deze jurisprudentie lijkt, gelet op de frequentie waarmee de rechtbank nog steeds met deze wijze van procederen wordt geconfronteerd, nauwelijks effect te sorteren.
Als een bestuursorgaan, zoals in dit geval, in de beslissing op het bezwaar gemotiveerd op de aangevoerde bezwaren is ingegaan en het beroepschrift geen redenen bevat waarom de weerlegging van die gronden in het bestreden besluit onjuist of onvolledig zou zijn, kan het aangevoerde niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank zal dan ook alleen ingaan op de gronden die in het beroepschrift - in de woorden van eiseres - zijn toegevoegd.
5.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar opvatting dat zij als beheerder niet als overtreder kan worden aangemerkt.
De rechtbank leidt uit de hiervoor genoemde uitspraak van de AbRvS van 26 september 2012 af dat de vraag of een beheerder als overtreder kan worden aangemerkt, afhankelijk is van de omvang van het beheer. Niet de enkele omstandigheid dat een beheerder namens een eigenaar een huurovereenkomst sluit met een huurder en beheer voert over een woning betekent dat deze, bij constatering van de niet-naleving van wettelijke voorschriften, als overtreder kan worden aangemerkt. Het is dan ook terecht dat eiseres erop wijst dat de precieze afspraken over het beheer van de woning tussen de eigenaar en de beheerder relevant kunnen zijn. In dit geval heeft eiseres echter slechts gesteld dat het beheer beperkt van omvang was. Zij heeft dit niet met stukken, bijvoorbeeld een beheersovereenkomst, onderbouwd. Bovendien kan uit de zich onder de gedingstukken bevindende huurovereenkomst worden opgemaakt dat eiseres niet alleen de aanvangs- en eindinspectie uitvoerde en verder louter het financieel beheer voerde, maar dat het beheer meer omvatte. In artikel 4 van de overeenkomst is namelijk bepaald dat eventuele gebreken direct moeten worden gemeld en is een regeling opgenomen voor klachten en wensen. Niet is daarbij bepaald dat de daarin voor de huurder opgenomen verplichtingen louter tegenover de verhuurder gelden. Verweerder heeft er dan ook van mogen uitgaan dat eiseres de volledige verantwoordelijkheid droeg voor en zeggenschap had over het beheer en de verhuur van de woning.
6.
De rechtbank maakt uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting op, dat voor verweerder de enkele omstandigheid dat eiseres na de aanvangsinspectie niet meer in de woning is geweest betekent dat eiseres zich onvoldoende heeft geïnformeerd over het gebruik dat van de door haar beheerde woning werd gemaakt. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd bevestigd dat dat oordeel niet mede is gebaseerd op de omstandigheid dat eiseres heeft afgezien van nader onderzoek, terwijl er aanwijzingen waren dat het gebruik niet in overeenstemming was met het gebruik als woning. Verweerder heeft niet onderzocht of er in dit geval sprake was van het bestaan van dergelijke aanwijzingen.
7.
Omdat bij de aanvangsinspectie op 26 oktober 2012 - bijna vier weken na aanvang van de huur - geen hennepkwekerij is aangetroffen en het er voor moet worden gehouden dat er tot aan de ontruiming op 21 maart 2013 geen aanwijzingen waren die wezen op afwijkend gebruik, kan de enkele omstandigheid dat eiseres ongeveer vijf maanden na de aanvangsinspectie nog geen controlebezoek aan de woning had gebracht niet leiden tot de gevolgtrekking dat eiseres zich onvoldoende heeft geïnformeerd over het gebruik dat van de woning werd gemaakt. Dit betekent dat verweerder eiseres ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
8.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. Omdat niet kan worden uitgesloten dat eiseres, na eventueel nader onderzoek door verweerder, toch als overtreder kan worden aangemerkt, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een verdergaande beslissing, zoals de door eiseres gevraagde herroeping van de primaire besluiten. Evenmin ziet de rechtbank, gelet op de aard van het gebrek, aanleiding voor toepassing van de bestuurlijke lus.
9.
Verweerder zal worden opgedragen om opnieuw een beslissing op bezwaar te nemen.
10.
De rechtbank ziet aanleiding voor vergoeding van de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten worden, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 974, voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 487, wegingsfactor 1).
11.
Verder zal worden bepaald dat eiseres het door haar betaalde griffierecht dient te worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder, met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen, opnieuw op het bezwaar moet beslissen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 974;
  • bepaalt dat verweerder eiseres het door haar betaalde griffierecht, ten bedrage van
€ 328, dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. de Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Hooghuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.