ECLI:NL:RBOBR:2014:3178

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 juni 2014
Publicatiedatum
18 juni 2014
Zaaknummer
01/820378-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door aanrijding met fietser

Op 18 juni 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval. De verdachte kwam met zijn auto in aanrijding met een overstekende fietsster, die als gevolg van de aanrijding overleed. De rechtbank oordeelde dat het zicht van de verdachte op het moment van de aanrijding ernstig werd belemmerd door een auto die plotseling voor hem was gaan rijden. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de mate van schuld die vereist is voor een veroordeling op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan een overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat hij te hard had gereden. De rechtbank legde een geldboete op van € 500,--, subsidiair 10 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 maanden. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, omdat de rechtbank niet kon vaststellen wat het aandeel van het slachtoffer en andere verkeersdeelnemers bij het ongeval was. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 4 juni 2014, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/820378-13
Datum uitspraak: 18 juni 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te[geboorteplaats] op [1991],
wonende te [adres],[woonplaats].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 juni 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 april 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 september 2012 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede
rijdende over de weg, de Blauwe Sluisweg, zich zodanig heeft gedragen dat een
aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos,
in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- met dat motorrijtuig te rijden met een (veel) hogere snelheid dan de ter
plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur en/of
- een oversteekplaats voor fietsen en bromfietsen te naderen, terwijl op dat
moment een fietser die oversteekplaats naderde en/of (vervolgens) overstak,
zonder zijn snelheid zodanig te regelen dat hij in staat was om zijn voertuig
tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover deze vrij was en/of
- vervolgens met het door hem bestuurde motorrijtuig tegen een op die
oversteekplaats overstekende fietser, zijnde [slachtoffer 1], te botsen,
waardoor die [slachtoffer 1] werd gedood;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 september 2012 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch,
als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de
Blauwe Sluisweg,
- met dat motorrijtuig heeft gereden met een (veel) hogere snelheid dan de
ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur en/of
- een oversteekplaats voor fietsen en bromfietsen is genaderd, terwijl op dat
moment een fietser die oversteekplaats naderde en/of (vervolgens) overstak,
zonder zijn snelheid zodanig te regelen dat hij in staat was om zijn voertuig
tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover deze vrij was en/of
- vervolgens met het door hem bestuurde motorrijtuig tegen een op die
oversteekplaats overstekende fietser, zijnde [slachtoffer 1], is gebotst,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak (primair feit).

Het standpunt van de officier van justitie:
De officier van justitie is van oordeel dat het primair tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard, in die zin dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft op de gronden zoals weergegeven in zijn pleitnota vrijspraak bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte kort voor het ongeval met zijn witte Volkswagen Caddy reed over de Blauwe Sluisweg in Rosmalen op de linker rijstrook voor het recht doorgaand verkeer. Op de rechter rijstrook voor het recht doorgaand verkeer reed de getuige [getuige 1] met haar blauwe Citroën C1. Achter de auto van verdachte en getuige [getuige 1] reed getuige [getuige 2]. De verkeerslichten ter hoogte van de kruising met de Gamma stonden op groen voor verdachte en getuigen. Het slachtoffer, mevrouw [slachtoffer 1], stak op haar fiets over op de fietser/bromfietsoversteekplaats. Tijdens deze oversteek kwam het slachtoffer in aanrijding met de rechter voorhoek van de auto van verdachte. Het slachtoffer is tengevolge van de aanrijding overleden. Verdachte (alsmede getuige [getuige 1]) reed harder dan de toegestane snelheid ter plaatse.
Uit de Verkeersongevalanalyse volgt onder meer nog het volgende.
Het aanvangspunt van de remsporen van verdachtes auto lag kort voor het daadwerkelijke kruisingsvlak van de linkerrijstrook van de rijbaan en de oversteekplaats.
Het slachtoffer was mogelijk reeds aan het vallen op het daadwerkelijke moment van aanrijding met de auto van verdachte gelet op de relatief sterke scheefstand waarin de fiets van het slachtoffer ingepast kon worden op de beschadigde rechter voorhoek van de auto van verdachte. De auto van verdachte is waarschijnlijk met zijn rechter voorhoek op enig moment in contact is gekomen met de linker achterhoek van de auto van getuige [getuige 1].
Verdachte heeft bij de politie, kort samengevat, verklaard dat getuige [getuige 1] voor hem reed en eerst naar rechts en toen naar links slingerde. Ter terechtzitting heeft hij aanvullend verklaard, kort samengevat , dat de auto van [getuige 1] vlak vóór de kruising plots naar de linker rijbaan voor recht doorgaand verkeer uitweek. Daarbij is verdachte met zijn auto in contact gekomen met de auto van getuige [getuige 1]. Dit was vóór de aanrijding met het slachtoffer. Verdachte verklaart dat door de auto van getuige [getuige 1] zijn zicht werd belemmerd en hij het slachtoffer niet zag fietsen. Het slachtoffer kwam ineens achter de blauwe auto vandaan en de fiets raakte zijn auto.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, anders dan verdachte stelt, niet blijkt dat het zicht van verdachte is belemmerd door de auto van getuige [getuige 1]. Zij acht dit niet aannemelijk op grond van de verklaring van getuige [getuige 1] en het feit dat op de plaats van het ongeval ter hoogte van het laatste gedeelte van het remsporenbeeld van de auto van verdachte een plotselinge concentratie brokstukken werd aangetroffen, waartussen zich brokstukken van een knipperlichtunit bevonden. Dit laatste past niet in het door verdachte geschetste scenario, aldus de officier van justitie.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte ondersteund wordt door de verklaring van de onafhankelijke getuige [getuige 2]. Getuige [getuige 2] die achter verdachte en getuige [getuige 1] reed, verklaart dat hij zag dat ter hoogte van de kruising met de Gamma een fietsster overstak en dat de getuige [getuige 1] voor deze fietsster moest uitwijken en vanaf de rechter rijstrook scherp naar de linker rijstrook stuurde. [getuige 2] verklaart voorts dat verdachte remde en de fietsster aanreed, maar dat verdachte de vrouw onmogelijk kon ontwijken, omdat getuige [getuige 1] ineens voor verdachte was gaan rijden en daarachter de fietsster tevoorschijn kwam.
De stelling van de officier van justitie dat de aangetroffen beschadigingen en brokstukjes van de beglazing van een richtingaanwijzer ter hoogte van het laatste gedeelte van het remsporenbeeld niet past in het door verdachte geschetste scenario kan de rechtbank niet volgen. De lezing van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank niet strijdig met de bevindingen uit de VerkeersOngevalAnalyse. Ook in die lezing konden deze brokstukken door de klap van de aanrijding daar terecht zijn gekomen.
De rechtbank passeert de verklaring van de getuige [getuige 1] dat de aanrijding tussen verdachte en de fietsster eerst plaatsvond nadat de fietsster achter haar was overgestoken, omdat deze verklaring naar het oordeel van de rechtbank niet past in de verklaring van de onafhankelijke getuige [getuige 2]. Ook het in de Verkeersongevalsanalyse omschreven aanvangspunt van de remsporen van verdachte eerst kort voor het kruisingsvlak én de situatie dat het slachtoffer mogelijk reeds aan het vallen was op het moment van aanrijding passen beter in de verklaringen van verdachte en getuige [getuige 2].
De rechtbank acht op grond van het hiervoor overwogene aannemelijk dat verdachte zijn zicht ten tijde van aanrijding ernstig werd belemmerd door de auto van getuige [getuige 1].
Nu verdachte ten tijde van het ongeval groen licht had, resteert het verwijt dat verdachte ter plaatse te hard heeft gereden. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden er onvoldoende bewijs is voor de voor artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 vereiste mate van schuld.

Bewijsoverweging (subsidiair feit).

De rechtbank acht, anders dan de raadsman, dit feit wettig en overtuigend bewezen als na te melden op grond van de VerkeersOngevalAnalyse, de verklaring van de getuige [getuige 2] en de verklaring van verdachte. Deze bewijsmiddelen vormen naar het oordeel van de rechtbank voldoende bewijs dat door de gedragingen van verdachte gevaar op de Blauwe Sluisweg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd. Hiermee staat de schuld als bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 vast.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 26 september 2012 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch,
als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Blauwe Sluisweg,
- met dat motorrijtuig heeft gereden met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur en
- een oversteekplaats voor fietsen en bromfietsen is genaderd, terwijl op dat moment een fietser die oversteekplaats naderde en overstak, zonder zijn snelheid zodanig te regelen dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover deze vrij was en
- vervolgens met het door hem bestuurde motorrijtuig tegen een op die oversteekplaats overstekende fietser, zijnde [slachtoffer 1], is gebotst, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie betrekt daarbij enerzijds de bijzondere ernst van het feit en anderzijds het blanco strafblad van verdachte, het lange tijdsverloop tussen het feit en de zitting en het feit dat verdachte bereid is gebleken om vanuit zijn woonplaats aan de uiterste oostkant van Polen naar de zitting te komen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om – ingeval van een strafoplegging – een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf en bijkomende straf die aan verdachte dienen te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn draagkracht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Bij het ongeval waarbij onder meer verdachte betrokken was is een 71-jarige vrouw om het leven gekomen. Als gevolg van haar dood is aan de nabestaanden onherstelbaar leed aangedaan.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat sinds het tijdstip waarop het door hem gepleegde strafbare feit heeft plaatsgehad geruime tijd is verstreken, terwijl verdachte, voor zover nu bekend, in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Voorts weegt de rechtbank daarbij verdachtes nog jeugdige leeftijd mee.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, verdachte zal vrijspreken van het primair tenlastegelegde feit.
De rechtbank zal de ontzegging van de rijbevoegdheid voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2].

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering af te wijzen en subsidiair deze te matigen.
Beoordeling.
De rechtbank kan op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet precies vaststellen wat het aandeel van het slachtoffer en een of andere verkeersdeelnemer(s) bij het ongeval is geweest. Een nader onderzoek daarnaar levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal om die reden de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c
Wegenverkeerswet 1994 art. 5, 177 en 179.

DE UITSPRAAK

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de overtreding:
subsidiair
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en bijkomende straf.
t.a.v. subsidiair:
- een geldboete van
EUR 500,00subsidiair
10 dagenhechtenis.
- een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder
begrepen) voor de duur van
3 maandenvoorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren.
t.a.v. primair, subsidiair:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A. Waals, voorzitter,
mr. H.H.E. Boomgaart en mr. J. Leyenaar-Holleman, leden,
in tegenwoordigheid van G.A.M. de Laat, griffier,
en is uitgesproken op 18 juni 2014.