ECLI:NL:RBOBR:2014:3492
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering bijzondere bijstand voor kosten curatele in het kader van de Wet werk en bijstand
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 4 juli 2014 uitspraak gedaan over de weigering van bijzondere bijstand voor de kosten van curatele van eiser, die onder curatele was gesteld. Eiser had verzocht om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van curatele over de jaren 2009 tot en met 2012. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxmeer had dit verzoek afgewezen, omdat eiser over voldoende middelen zou beschikken om zelf in deze kosten te voorzien. Eiser was van mening dat de afwijzing onterecht was, omdat hij in een woonzorgboerderij verbleef en niet in een AWBZ-instelling, wat volgens hem bijzondere omstandigheden met zich meebracht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in 2012 bijzondere bijstand had aangevraagd, maar dat de kosten voor de jaren 2009 tot en met 2011 niet vergoed konden worden omdat deze aanvragen niet tijdig waren ingediend. De rechtbank oordeelde dat de gemeente beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van de draagkrachtcriteria, maar dat deze vrijheid niet geldt voor de bijstandsnorm. De rechtbank concludeerde dat het verblijf van eiser op de woonzorgboerderij als verblijf in een inrichting moet worden beschouwd, en dat de bijstandsnorm voor een inrichting van toepassing was. Eiser had geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die rechtvaardigden dat van dit beleid moest worden afgeweken.
De rechtbank oordeelde verder dat de hogere kosten die eiser maakte door zijn keuze voor de woonzorgboerderij niet als bijzondere omstandigheden konden worden aangemerkt. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat eiser, als hij in een AWBZ-instelling zou verblijven, over voldoende draagkracht zou beschikken om in de kosten van curatele te voorzien. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees de verzoeken om bijzondere bijstand af, omdat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.