ECLI:NL:RBOBR:2014:388

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 januari 2014
Publicatiedatum
30 januari 2014
Zaaknummer
c?01/265257 / FA RK 13-3564
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk gezag over minderjarige door moeder en nieuwe partner versus verweer van de biologische vader

In deze zaak verzoekt de moeder, samen met haar nieuwe partner, om gezamenlijk gezag over hun bij hen wonende minderjarige kind, [Y]. De biologische vader verzet zich hiertegen en vraagt om gezamenlijk gezag met de moeder. De rechtbank dient te beoordelen in welke volgorde de verzoeken behandeld moeten worden, gezien de verschillende wettelijke grondslagen die van toepassing zijn. De moeder en haar nieuwe partner baseren hun verzoek op artikel 1:253t van het Burgerlijk Wetboek, terwijl de vader zich beroept op artikel 1:253c. De rechtbank oordeelt dat, hoewel het verzoek van de nieuwe partner als eerste is ingediend, het verzoek van de biologische vader als eerste beoordeeld dient te worden, gezien de wettelijke voorkeur voor de biologische ouder.

De rechtbank overweegt dat de moeder sinds de geboorte van [Y] het gezag alleen heeft uitgeoefend, maar dat de vader, die [Y] heeft erkend, ook als juridisch ouder moet worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat het in het belang van de ontwikkeling van [Y] is dat beide ouders gezamenlijk worden belast met het gezag. De rechtbank wijst het verzoek van de moeder en haar nieuwe partner af en kent het gezag toe aan de vader en de moeder gezamenlijk. Daarnaast wordt er een zorg- en contactregeling vastgesteld, waarbij de vader [Y] om de veertien dagen van vrijdag tot zondag bij zich heeft, met de mogelijkheid tot uitbreiding tijdens vakanties en feestdagen. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK OOST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/265257 / FA RK 13-3564
Uitspraak : 28 januari 2014
Beschikking betreffende ouderlijk gezag en een contactregeling in de zaak van

[verzoeker]

en
[verzoeker]
wonende [woonplaats]
advocaat mr. M.P.Y. Verhagen,
tegen

[verweerder],

wonende te [woonplaats],
advocaat mr. L.G.P.A. van Putten-van den Heuvel,
partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de moeder, de nieuwe partner en de vader.
De procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift van de moeder en [de nieuwe partner], ontvangen ter griffie op
2 juli 2013;
- het verweerschrift van de vader, tevens houdende een zelfstandig verzoek;
- de correspondentie, waaronder met name:
  • een brief d.d. 30 juli 2013 van de Raad voor de Kinderbescherming;
  • een brief d.d. 2 september 2013 van mr. Van Putten-van den Heuvel;
  • een brief d.d. 22 oktober 2013 (met bijlage houdende het raadsrapport d.d.
22 oktober 2013) van de Raad voor de Kinderbescherming;
- een faxbericht d.d. 8 november 2013 (met F9-formulier), ontvangen ter griffie op
8 november 2013;
- een F9-formulier van mr. Verhagen, ontvangen ter griffie op 11 november 2013.
De zaak is behandeld ter zitting van 9 december 2013. Verschenen zijn de moeder en haar nieuwe partner, bijgestaan door mr. Verhagen en de vader, bijgestaan door mr. Van Putten-van den Heuvel. Tevens is verschenen mevrouw [X], namens de Raad voor de Kinderbescherming.
De feiten
De moeder en de vader hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, welke in juni 2011 is geëindigd.
Uit de inmiddels verbroken relatie tussen hen is de navolgende minderjarige geboren:
- [de minderjarige Y] geboren te[geboorteplaats 1] op[geboortedatum].
De vader heeft de minderjarige erkend.
De moeder heeft het gezag over voornoemde minderjarige.
Het verzoek, het verweer en het zelfstandig verzoek
De moeder en haar nieuwe partner verzoeken op de gronden en op de wijze als in het verzoekschrift omschreven om hen gezamenlijk te belasten met het gezag over de minderjarige [Y].
De vader voert hiertegen op de gronden en op de wijze als in het verweerschrift omschreven verweer en verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek te bepalen dat hij naast de vrouw zal worden belast met het gezag over het minderjarige kind. Voorts verzoekt de vader een zorg- en contactregeling tussen hem en de minderjarige vast te leggen.
Naar aanleiding van voormeld verzoek van de moeder en haar nieuwe partner en het zelfstandig verzoek van de vader heeft de rechtbank de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) bij schrijven d.d. 19 juli 2013 en 12 september 2013 verzocht, voorafgaand aan de mondelinge behandeling, een onderzoek te doen naar de vraag welke gezagsvoorziening het meest in het belang van de minderjarige is alsook naar de mogelijkheden van een omgangsregeling.
De Raad heeft op 22 oktober 2013 zijn rapport uitgebracht, waarin de Raad het volgende adviseert:
  • het verzoek van moeder en stiefvader om gezamenlijk gezag uit te voeren over [Y] af te wijzen;
  • het verzoek van vader om het gezag over [Y] uit te voeren (samen met de moeder) toe te wijzen;
  • een omgangsregeling vast te leggen waarbij [Y] eenmaal per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 12.00 uur bij vader verblijft, met de expliciete mogelijkheid tot uitbreiding tot zondagmiddag tot 17.00 uur indien dit praktisch uitvoerbaar is en de belangen van [Y] daar niet mee worden geschaad, alsmede een (helft)deel van de (school)vakanties en feestdagen in onderling overleg te bepalen en af te stemmen voor de duur van één kalenderjaar (bij voorkeur bij een mediator).
Bij faxbericht d.d. 8 november 2013 heeft de vader laten weten dat hij geen bezwaar heeft tegen schriftelijke afdoening van de zaak, gelet op het advies van de Raad voor de Kinderbescherming zoals neergelegd in de rapportage van 22 oktober 2013.
Bij F9-formulier, ingekomen op 11 november 2013, hebben de moeder en haar nieuwe partner laten weten zich niet te kunnen verenigen met het advies, om welke reden door de rechtbank een mondelinge behandeling is bepaald.
Tijdens de zitting van 9 december 2013 hebben partijen hun standpunten nader toegelicht. De Raad heeft gepersisteerd bij zijn advies.
De beoordeling

Ouderlijk gezag

Aan de rechtbank ligt ter beoordeling voor een tweetal verzoeken ten aanzien van het ouderlijk gezag over de minderjarige [Y] van den Helm.
Op grond van artikel 1:253t BW hebben de moeder en haar nieuwe partner verzocht gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [Y] te worden belast. Verzoekers hebben daartoe gesteld dat zij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk achten. Zij hebben aangevoerd dat sinds de aanvang van hun samenwoning, in september 2011, de nieuwe partner als een vader voor de minderjarige zorgt en dat er tussen hen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking.
Verzoekers willen de status van [Y] gelijk stellen aan die van hun eigen kinderen, [Z] en de baby die op komst is omdat zij dat belangrijk voor hem vinden. Bovendien zijn verzoekers van mening dat de stabiele opvoedingssituatie waarin [Y] zich bevindt niet in gevaar mag worden gebracht.
Verzoekers hebben aangegeven dat de relatie tussen [Y] en zijn biologische vader goed is en dat de omgangsregeling naar wens verloopt. Volgens hen is het evenwel niet mogelijk met vader tot een constructieve samenwerking te komen aangaande de verzorging en opvoeding van [Y]. De moeder heeft haar twijfels geuit over de uitoefening van het gezag samen met de vader.
Verzoekers zijn van mening dat hun verzoek voorrang behoeft boven dat van de vader omdat dit als eerste is ingediend en omdat er geen grond is voor afwijzing, ook niet wanneer het belang van de vader wordt meegewogen.
In geval van een mogelijke afwijzing van hun verzoek, hebben de moeder en de nieuwe partner de rechtbank verzocht de bestaande situatie te handhaven en aldus het verzoek van de vader eveneens af te wijzen.
De vader heeft op grond van artikel 1:253c BW verzocht samen met de moeder te worden belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige [Y]. Hij heeft aangegeven niet akkoord te kunnen gaan met een uitoefening van het gezag door de moeder samen met haar nieuwe partner.
De vader wil zelf het ouderlijk gezag over [Y] en is van mening dat zijn positie als biologische vader zwaarder weegt dan die van de nieuwe partner.
Vader heeft gesteld dat het altijd de bedoeling is geweest dat hij en moeder het gezamenlijk gezag over [Y] zouden aanvragen zodra beiden meerderjarig zouden zijn. Bovendien heeft hij gesteld dat zijn band met [Y] altijd goed is geweest en dat hij deze graag verder wil versterken door meer betrokken te worden in en bij het leven van de minderjarige.
Volgens vader hebben partijen altijd redelijk goed kunnen overleggen over het wel en wee van hun zoon. De vader heeft betwist dat er tussen hem en de moeder sprake zou zijn van een communicatiestoornis.
De vader heeft aangegeven dat hij het beste met [Y] voor heeft en dat hij geen misbruik zal maken van zijn ouderlijk gezag noch dat er gevaar bestaat voor een klem of verloren raken van de minderjarige.
In het raadsrapport van 22 oktober 2013 heeft de raad helder en zonder enig voorbehoud geadviseerd. De Raad adviseert de rechtbank om het verzoek van de vader toe te wijzen en hem aldus samen met de moeder te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarige [Y], welk advies de Raad -kort samengevat- als volgt onderbouwt:
Bij de minderjarige is sprake van een positieve en leeftijds-adequate ontwikkeling. [Y] heeft een positief en onbelast contact met beide ouders en zijn stiefvader en het is voor hem duidelijk welke plek hij heeft, zowel in het gezin van moeder, stiefvader en halfbroertje alsook in de context bij vader, samen met grootouders vaderszijde en zijn ooms. De dagelijkse zorg- en opvoedingstaken liggen bij moeder en stiefvader, hetgeen door de vader wordt erkend alsook geaccepteerd. De vader vindt dat moeder en stiefvader hun taak als hoofopvoeders op een goede manier invullen.
Voor wat betreft de belangrijke en niet alledaagse besluiten die richting en invulling moeten geven aan de verdere ontwikkeling van [Y] (schoolkeuzes, medische zorg en behandeling e.d.) ziet de Raad een expliciete verantwoordelijkheid liggen bij de beide ouders. [Y] is geboren uit de relatie tussen de ouders en, hoewel er geen sprake meer is van een partnerrelatie, blijft hun ouderschap ten aanzien van [Y] evident. Een juridische aanpassing, afgestemd op die situatie, het toekomstperspectief van de minderjarige en de emotionele binding waarbij vader belast wordt met het gezag over hem is in de ogen van de Raad geïndiceerd.
Gelet op voormelde positieve en leeftijds-adequate ontwikkeling van [Y], het goede contact dat hij met beide ouders heeft, het expliciete verzoek van vader aangaande het gezag over [Y], de door beide ouders getoonde bereidheid tijdens het onderzoek om mediationgesprekken te willen voeren en hun uitgesproken overtuiging dat de belangen van [Y] te allen tijde voorop gesteld dienen te worden, is de Raad van mening dat er geen onaanvaardbaar risico bestaat dat [Y] klem of verloren raakt tussen de ouders en valt er niet te verwachten dat dit zal ontstaan. Wel acht de Raad het van belang, daar waar beide partijen hebben aangegeven geen optimale communicatie over [Y] te hebben ervaren, dat zij naar mediation gaan om meer “gezamenlijkheid” te creëren over het welzijn van de minderjarige.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten tijde van de geboorte van [Y] waren beide ouders nog minderjarig. Vast staat dat de moeder sinds zij meerderjarig is alleen met het gezag over de minderjarige is belast. De vader heeft [Y] erkend. Hij dient derhalve als juridisch ouder te worden aangemerkt.
[Y] verblijft in het gezin van moeder en haar nieuwe partner en de uit hun relatie geboren minderjarige [Z]. Er is sprake van een emotionele band tussen [Y] en de vader en er bestaat structureel contact tussen hen.
In dit geschil doet zich de situatie voor waarin twee personen verzoeken belast te worden met het gezag over [Y]. De wettelijke grondslagen van de twee verzoeken zijn twee verschillende. Voor de nieuwe partner gelden de criteria genoemd in artikel 1:253t Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Voor de vader geldt het bepaalde in artikel 1:253c BW.
De vraag ligt voor in welke volgorde de verzoeken dienen te worden behandeld. Het kan immers zo zijn dat zowel aan de criteria genoemd in het ene artikel als aan de criteria genoemd in het andere artikel is voldaan. In zo een geval is uiterst relevant welke grondslag als eerste wordt beoordeeld, nu een toewijzing van dat verzoek betekent dat het andere verzoek moet worden afgewezen gelet op het feit dat er geen sprake is van een openstaande gezagspositie.
Op basis van de wetsgeschiedenis en het systeem van de wet is de rechtbank van oordeel dat, hoewel het verzoek aangaande de positie van de nieuwe partner als eerste is ingediend, het verzoek van de biologische vader als eerste beoordeeld dient te worden.
De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van de in de wet (titel 14 van boek 1) verankerde voorkeurspositie van de biologische ouder boven de niet-ouder. Eveneens is in aanmerking genomen het uitgangspunt van de wetgever dat na scheiding het gezamenlijk ouderlijk gezag heeft te gelden.
De rechtbank gaat derhalve over tot beoordeling van de vraag of de vader samen met de moeder het gezag over [Y] dient te hebben.
De rechtbank begrijpt dat de vrouw haar eenhoofdige gezagspositie wenst te handhaven in het geval haar nieuwe partner niet met het gezag over [Y] wordt belast. De rechtbank dient echter, zoals hierboven overwogen, het verzoek van de vader eerst inhoudelijk te beoordelen. Daarbij wordt dit verweer van de moeder meegenomen.
Artikel 1:253c BW luidt, onder meer en voor zover hier van belang:
1.
De tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, kan de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten.
2.
Indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, wordt het verzoek slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Hoewel de moeder heeft aangegeven twijfels te hebben bij het gezamenlijk ouderlijk gezag met de vader, heeft zij die stelling niet nader onderbouwd. De rechtbank merkt uitdrukkelijk op dat het moeder siert dat zij zich verre heeft gehouden van het uitdrukkelijk bekritiseren van de vader. Uit de houding en verklaringen van zowel de moeder en haar nieuwe partner als van de vader ter zitting is de rechtbank gebleken dat partijen bereid en in staat zijn het belang van de minderjarige voorop te stellen alsook met elkaar het gesprek aan te gaan. Met betrekking tot de invulling van de omgangsregeling gedurende de Kerstvakantie hebben beide ouders zelfs aangegeven daar in onderling overleg samen uit te kunnen komen. Beide partijen staan welwillend tegenover mediation doch hebben aangegeven dat daarvoor de financiële middelen ontbreken. Partijen hebben een zodanige positieve grondhouding laten zien dat de rechtbank er vanuit gaat dat de moeder en de vader, ook zonder mediation, in staat zijn de onderlinge communicatie nog verder te verbeteren. Dit betekent dat geen sprake is van een van de afwijzingsgronden als genoemd in lid 2 van voornoemd artikel.
De rechtbank is van oordeel dat het in het belang is van de ontwikkeling van de minderjarige en zijn loyaliteit ten opzichte van zowel zijn moeder als zijn vader, dat de beide ouders gezamenlijk worden belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Het bovenstaande leidt ertoe dat het verzoek van moeder en haar nieuwe partner met betrekking tot het gezag zal worden afgewezen.
Regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
De vader heeft de rechtbank verzocht een zorg- en contactregeling tussen hem en de minderjarige vast te leggen waarbij hij omgang met zijn zoon heeft gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 18.00 uur alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties en feestdagen, in onderling overleg te bepalen.
De moeder is het niet eens met het verzoek van de vader. Zij heeft verklaard bereid te zijn mee te werken aan uitbreiding van de bestaande omgang doch acht de door de vader verzochte regeling, mede gelet op de nog jonge leeftijd van [Y], te uitvoerig.
In haar rapportage van 22 oktober 2013 adviseert de Raad de rechtbank om een omgangsregeling vast te leggen waarbij [Y] eenmaal per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur (waarbij moeder en/of stiefvader [Y] brengt) tot zondag 12.00 uur (waarbij vader [Y] terugbrengt) bij vader verblijft, met de expliciete mogelijkheid tot uitbreiding tot zondagmiddag tot 17.00 uur indien dit praktisch uitvoerbaar is en de belangen van [Y] daar niet mee worden geschaad, alsmede gedurende een (helft)deel van de (school)vakanties en feestdagen in onderling overleg en afgestemd voor één kalenderjaar (bij voorkeur bij een mediator). Ter zitting heeft de Raad aanvullend geadviseerd om nu al te starten met de uitbreiding van de omgang zodat [Y] daaraan gewend is op het moment dat hij, in maart 2014, naar school gaat.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op dit moment is er sprake van een omgangsregeling waarbij [Y] structureel eenmaal per twee weken van zaterdagochtend tot zondagochtend bij de vader verblijft. Vast staat dat deze contactregeling naar wens verloopt. De door de Raad geadviseerde regeling betreft een reguliere contactregeling, passend bij de leeftijd van de minderjarige. De door de vader verzochte regeling betreft eveneens een normale contactregeling. Noch uit de stukken noch ter zitting is de rechtbank gebleken van omstandigheden welke zich tegen de geadviseerde- en de verzochte regeling verzetten.
Ter zitting hebben partijen aangegeven zelf afspraken te kunnen maken over de verdeling van de vakanties en de feestdagen. Zij zullen ieder jaar uiterlijk op 31 januari de planning over het gehele jaar maken.
Het vorenstaande in aanmerking genomen ziet de rechtbank aanleiding een contactregeling tussen [Y] en zijn vader vast te stellen, zoals hierna in het dictum te melden.
De beslissing
De rechtbank:
bepaalt dat het gezag over voornoemde minderjarige voortaan aan de vader en de moeder gezamenlijk toekomt;
stelt inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken de volgende regeling vast betreffende het contact tussen de vader met voornoemde minderjarige [Y]:
de vader is gerechtigd tot contact met voornoemde minderjarige gedurende een weekend per veertien dagen
vanaf 1 februari 2014 van vrijdag 17.00 uur tot zondag 12.00 uur en vanaf 1 september 2014 van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur, alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties en de feestdagen, in onderling overleg voor de duur van een jaar te bepalen, steeds uiterlijk op 31 januari van het betreffende jaar;
wijst af het meer of anders verzochte;
verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. Boersma, rechter, tevens kinderrechter,
en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 28 januari 2014 .
Conc: SvV
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden,
binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op
andere wijze bekend is geworden.