ECLI:NL:RBOBR:2014:5154

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 september 2014
Publicatiedatum
29 augustus 2014
Zaaknummer
01/845330-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie

Op 1 september 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en het in bezit hebben van munitie. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 5 mei 2014 in Macharen, gemeente Oss, waarbij de verdachte met zijn auto een bromfietser, [slachtoffer], heeft aangereden en vervolgens heeft mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met zijn auto opzettelijk de bromfietser heeft aangereden, wat leidde tot een val van de bromfietser. Na de aanrijding heeft de verdachte de bromfietser meerdere keren geslagen en geschopt terwijl deze op de grond lag. De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte, die stelde dat hij handelde uit noodweer, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zelf de confrontatie had opgezocht door de bromfietser achterna te rijden en hem af te snijden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, maar hem wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling en het in bezit hebben van munitie. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden met aftrek van voorarrest en is verplicht tot schadevergoeding aan het slachtoffer. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 685,57 aan immateriële en materiële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845330-14
Datum uitspraak: 01 september 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te[geboorteplaats] op [1960],
wonende te 5348[woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 augustus 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 juli 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 05 mei 2014 te Macharen, gemeente Oss, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto tegen de bromfiets waarop voornoemde [slachtoffer] reed, is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 05 mei 2014 te Macharen, gemeente Oss, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto tegen de bromfiets waarop voornoemde [slachtoffer] reed, is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht)
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.hij op of omstreeks 05 mei 2014 te Macharen, gemeente Oss, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan aan een persoon (te weten [slachtoffer]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag, tegen het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te slaan en/of te schoppen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302/303 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 05 mei 2014 te Macharen, gemeente Oss,, opzettelijk en met voorbedachten rade mishandelend, althans opzettelijk mishandelend, een persoon, [slachtoffer], opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of geschopt, tengevolge waarvan [slachtoffer] enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(artikel 301/300 van het Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 05 mei 2014 te Oss, in elk geval in het arrondissement Oost-Brabant voorhanden heeft gehad 11, althans meerdere (scherpe) patronen, in elk geval munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie III;
(artikel 26 van de Wet wapens en munitie)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan ten aanzien van feit 1 primair, feit 1 subsidiair, feit 2 primair en feit 2 subsidiair
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert vrijspraak voor het onder 1 primair ten laste gelegde. De officier van justitie acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde en het onder 2 primair ten laste gelegde (met uitzondering van voorbedachte raad) wel wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van zowel het onder 1 primair als het onder 1 subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu er bij verdachte geen (voorwaardelijk) opzet was op de dood van [slachtoffer] dan wel op het aan hem toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De omstandigheden ten tijde van het incident waren dusdanig dat hiervan geen sprake kon zijn. De snelheid waarmee verdachte reed was immers niet hoog, de snelheid waarmee [slachtoffer] op zijn snorfiets reed was hooguit 25 kilometer per uur, verdachte is niet op [slachtoffer] ingereden maar heeft hem afgesneden en [slachtoffer] viel uiteindelijk in het gras en had als gevolg van deze val geen letsel opgelopen.
De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 2 (primair en subsidiair) op het standpunt gesteld dat verdachte [slachtoffer] meermalen heeft neergeslagen en getrapt, maar dat hij daarbij handelde uit noodweer, omdat hij dacht dat [slachtoffer] een wapen zou pakken. Subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, maar niet wat betreft de voorbedachte raad.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank baseert haar oordeel over de feitelijke gang van zaken op de navolgende bewijsmiddelen.
Een proces-verbaal van aangifte gedaan door [slachtoffer] [2] :
Vandaag, maandag 5 mei 2014, omstreeks 17.00 uur, reed ik als bestuurder van een zwarte snorscooter vanuit Megen naar Oss. Ter hoogte van de sluis in Macharen zag ik de mij bekende [verdachte] rijden in een groene Opel Astra Cabriolet. Naast hem zat een man. Ik reed op het fietspad en [verdachte] reed op de weg. Ik ben op de rotonde linksaf geslagen de Ossestraat in. Toen ik op de Ossestraat reed werd ik plots hard aangereden door een auto. De auto reed bewust het fietspad op om mij aan te rijden. Ik zag dat het de groene Opel Astra Cabrio was. Ik viel op de grond en voelde me duizelig. Vanaf toen ging het allemaal heel snel. Ik weet niet precies wat er gebeurde, maar volgens mij ben ik geschopt en geslagen door [verdachte]. Ik heb nu nog last van mijn hoofd. Ik heb een aantal schaafwonden boven mijn ogen en ik heb een wondje achterop mijn hoofd. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Een aanvraagformulier medische informatie betreffende [slachtoffer], opgemaakt door huisarts[huisarts] [3] :
Datum voorval: 5 mei 2014.
Datum onderzoek: 7 mei 2014 en 9 mei 2014.
Gedrag passende bij hersenschudding, kneuzingen hoofd en duizelig.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] [4] :
Op 5 mei 2014 kwam ik omstreeks 17:10 uur à 17:15 uur aanfietsen vanaf de rotonde van Macharen in de richting van Oss. Ik zag in de rechterberm een groene sportwagen staan. Ik zag beneden het fietspad, in een greppel, een scooter liggen. Ik zag daar ook een jongen tegen een haag aan liggen. Ik zag dat de jongen in elkaar gekrompen lag. Ik zag dat de man die de jongen schopte zeker drie of vier keer schopte. Ik zag dat de jongen, die op de grond lag, op zijn rug en gezicht werd geraakt. De jongen op de grond was weerloos.
Een proces-verbaal van bevindingen [5] :Op 5 mei 2014, omstreeks 17.00 uur, zag ik, brigadier [verbalisant 1], op de rotonde te Macharen een scooter rijden, die plotseling links voor de rotonde doorreed en reed in de richting van een voor mij onbekende straat. Later bleek dit de Ossestraat te zijn. Ik zag dat die scooter de verkeerde zijde van die rotonde inreed en doorreed richting de Ossestraat. Bijna op dat zelfde moment zag ik plotseling die groene Opel Astra eveneens linksaf draaien, ook aan de verkeerde zijde van de rotonde, in de richting van de Ossestraat. Ik zag vervolgens dat die groene Opel achter die scooter reed en ik zag vervolgens dat die bestuurder de bestuurder van die scooter afsneed op het aldaar liggende fietspad. Ik zag dat de auto de scooter raakte en ik zag nog dat de bestuurder van zijn scooter viel, in het gras. Toen ik de Ossestraat inreed, zag ik dat de bestuurder van die groene Opel Astra uit de auto kwam en direct om de auto heenliep, in de richting van de bestuurder van die scooter. Ik zag dat die bestuurder op de grond lag.
Ik zag dat de bestuurder van de auto vervolgens direct op de op de grond liggende manspersoon begon in te slaan en te schoppen. Ik zag dat de persoon die op de grond lag rake klappen kreeg op het lichaam. Ik zag dat die man zich probeerde te verweren. Dit lukte hem niet omdat die bestuurder bleef slaan en schoppen. Dit gebeurde met gebalde vuisten.
Op het moment dat ik achter de Opel Astra ging (staan) zag ik dat de manspersoon nog op de grond lag en niet bewoog.
Een proces-verbaal van bevindingen [6] :
Op 5 mei 2014 omstreeks 17:10 uur op de Ossestraat te Macharen werden wij gewenkt door een man die naast een zwarte snorscooter op het fietspad liep. Wij herkende de man als de ons ambtshalve bekende [slachtoffer]. Wij zagen dat [slachtoffer] enkele schrammen op zijn voorhoofd had en dat er schade op het voorspatbord van de scooter zat. Wij hoorden dat [slachtoffer] zei dat hij door [verdachte] van zijn scooter was gereden en daarna was geschopt en geslagen.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte [7] :
Vandaag 5 mei 2014 reed ik in mijn personenauto, merk Opel, type Astra, kleur groen, ter hoogte van de Macharense brug. Naast mij zat [persoon 1]. Wij waren onderweg naar Lith. Op een gegeven moment moest ik voorrang verlenen aan een bromfietser van rechts. Ik zag dat dit[slachtoffer] was. Ik riep naar hem dat hij moest stoppen. Ik zag dat hij verder reed. Ik zag dat hij de rotonde in de verkeerde richting nam en ik deed dat ook. Vlak na de rotonde lukte het mij hem klem te rijden. Ik zag dat hij omviel. Ik ben vervolgens naar hem toegerend en heb hem een klap op zijn kaak gegeven. Ik zag dat hij omviel. Hij stond op en ik herhaalde dezelfde klap met de vuist op zijn kaak. Ik heb hem één of twee keer geschopt. Ik zei hem dat hij moest blijven liggen en dat ik dan wel zou gaan. Hij stond weer op en ik gaf hem weer een klap met de vuist op zijn kaak. Vervolgens zag ik dat hij bleef liggen.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte door de rechter-commissaris op 8 mei 2014 [8] :
Ik heb zo gereden dat hij moest stoppen. De auto en de scooter zijn dicht bij elkaar gekomen en hij is omgevallen met de scooter. Misschien heb ik hem aangetikt. Ik ben toen over de trekstang van de aanhanger gesprongen en heb hem geslagen. Hij viel om, maar stond op en ik sloeg hem weer. Ik zei tegen hem ‘als je blijft liggen vuile rat, dan ga ik weg’. Hij stond echter weer op. Ik heb hem toen weer geslagen en hij viel op de grond. Toen hij op de grond lag heb ik hem twee of drie keer geschopt. Ik heb weer tegen hem gezegd ‘als je blijft liggen, dan ga ik’. Hij bleef toen liggen en ik ben weggegaan. Ik heb hem tegen zijn mond of tegen zijn kin geschopt.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 augustus 2014 [9] :
Op 5 mei 2014 reed [slachtoffer] met zijn scooter voor mijn auto langs en toen ben ik hem achterna gereden. Hij had geen helm op. We hebben beiden links de rotonde genomen. Ik reed toen 30 kilometer of misschien 35 kilometer per uur. Hij is het fietspad opgereden en ik ben hem gevolgd. Ik heb net zo lang naar rechts gereden tot hij niet verder kon en toen is hij op het gras gevallen. Het klopt dat ik hem afgesneden heb. Hij moest gewoon hard remmen want hij kon gewoon niet verder. Ik ben misschien dertig meter van de rotonde tot stilstand gekomen.
Ik heb [slachtoffer] een stuk of vijf keer met de vuist geslagen. Hij is meerdere keren gevallen. Ik sloeg hem op zijn kin. Hij viel vervolgens. Ik zei: ‘blijf nou liggen, dan ga ik weg’. Toen stond hij weer op en sloeg ik hem weer. Daarna stond hij weer op en sloeg ik hem weer. De laatste twee keer toen hij op probeerde te staan, heb ik hem geschopt. Eén keer achter op zijn hoofd en één keer op zijn kin. Toen ben ik in de auto gestapt en weggegaan.
De rechtbank is met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde van oordeel dat uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op 5 mei 2014 met zijn personenauto achter [slachtoffer] is aangereden met een snelheid van ongeveer dertig kilometer per uur en hem heeft afgesneden als gevolg waarvan [slachtoffer] niet meer verder kon rijden op het fietspad. Door verdachtes rijgedrag is zijn personenauto in aanraking gekomen met de snorfiets van [slachtoffer], die daardoor met zijn snorfiets ten val is gekomen. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is hoe een dergelijke gedraging gekwalificeerd moet worden.

Feit 1 primair: poging tot doodslag.

De rechtbank is van oordeel dat uit het procesdossier niet blijkt dat verdachte bij zijn handelen - het achter [slachtoffer] aanrijden, hem afsnijden en met de auto raken - het opzet had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Verdachte is niet ingereden op [slachtoffer] en ook blijkt niet dat deze laatste zelf reed met een zodanig hoge snelheid dat hij door het afsnijden de auto van verdachte met grote kracht zou hebben geraakt. Daarnaast zijn er evenmin voldoende aanknopingspunten aanwezig om vast te kunnen stellen dat verdachte door zijn handelen zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] als gevolg van zijn handelen zou komen te overlijden. Hierbij heeft de rechtbank met name acht geslagen op de omstandigheid dat noch verdachte noch [slachtoffer] met hoge snelheid reden op het moment dat de personenauto in aanraking kwam met de snorfiets. De rechtbank acht met de officier van justitie en de verdediging een poging tot doodslag derhalve niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.

Feit 1 subsidiair: poging tot zware mishandeling.De rechtbank acht een poging tot zware mishandeling wel wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn handelwijze tot zwaar lichamelijk letsel aan de zijde van het slachtoffer zou kunnen leiden. De kans dat een snorfietser zwaar lichamelijk letsel bekomt als deze door een personenauto wordt afgesneden, geraakt wordt en daardoor ten val komt op de wijze als hiervoor door de rechtbank is vastgesteld, moet immers naar algemene ervaringsregels als aanmerkelijk worden beschouwd. In dit geval geldt dat temeer nu [slachtoffer] geen helm droeg en hij dus bij een val gemakkelijk ernstig hoofdletsel had kunnen oplopen. Verondersteld mag worden dat ook bij verdachte ten tijde van het afsnijden van [slachtoffer] de wetenschap bestond van deze aanmerkelijke kans.

Feit 2 primair: poging tot zware mishandeling.

De rechtbank is met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde van oordeel dat uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op 5 mei 2014 [slachtoffer] een aantal keer met gebalde vuist op het hoofd en lichaam heeft geslagen. Ook heeft verdachte [slachtoffer] twee keer geschopt terwijl hij op de grond lag. Eén keer tegen zijn kin en één keer achter op zijn hoofd. [slachtoffer] heeft hierbij kneuzingen aan zijn hoofd opgelopen.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is hoe dergelijke gedragingen gekwalificeerd moeten worden.
De rechtbank acht een poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze mishandeling tot zwaar lichamelijk letsel aan de zijde van [slachtoffer] zou kunnen leiden. De kans dat een persoon zwaar lichamelijk letsel bekomt als hij door een ander met gebalde vuist tegen zijn hoofd en lichaam wordt geslagen en bovendien tegen zijn hoofd wordt geschopt op de wijze als hiervoor door de rechtbank is vastgesteld, moet immers naar algemene ervaringsregels als aanmerkelijk worden beschouwd. Verondersteld mag worden dat ook bij verdachte ten tijde van het slaan en schoppen van [slachtoffer] de wetenschap bestond van deze aanmerkelijke kans.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat van voorbedachte raad sprake was. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan ten aanzien van feit 3.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Op grond van de processen-verbaal van bevindingen [10] en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 augustus 2014 [11] , acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals dat hierna wordt bewezenverklaard.
Gelet op het bepaalde in artikel 359 derde lid van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
subsidiair
op 05 mei 2014 te Macharen, gemeente Oss, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto tegen de bromfiets waarop voornoemde [slachtoffer] reed, is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
primairop 05 mei 2014 te Macharen, gemeente Oss, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag, tegen het hoofd en het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft geslagen en heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
op 05 mei 2014 te Oss, in elk geval in het arrondissement Oost-Brabant voorhanden heeft gehad 11 patronen, zijnde munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie III.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van de feiten.

De verdediging heeft ten aanzien van feit 2 (primair en subsidiair) betoogd dat verdachte handelde uit noodweer. Volgens de verdediging was er sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte door [slachtoffer]. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat [slachtoffer], die een strafblad zou hebben op het gebied van geweldsdelicten, op het moment dat verdachte uit zijn auto stapte en op [slachtoffer] afliep, met zijn hand richting het tasje ging dat hij om zijn nek had, dit tasje openritste en met zijn hand in het tasje ging alsof hij een wapen wilde pakken. Verdachte kon niet anders dan zich hiertegen te verdedigen door [slachtoffer] te slaan en te schoppen.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer en overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] op het moment dat hij uit zijn auto stapte en op hem afliep, met zijn hand richting het tasje ging dat hij om zijn nek had, dit openritste en met zijn hand in het tasje ging. Daardoor ontstond, aldus verdachte, bij hem de indruk dat [slachtoffer] een mes of een wapen pakte. Vervolgens is hij op [slachtoffer] afgerend en heeft hij hem geslagen en geschopt.
Indien en voorzover het na de aanrijding al zo is gegaan als verdachte heeft verklaard, namelijk dat [slachtoffer] met zijn hand in het tasje greep, is de rechtbank van oordeel dat er in elk geval geen sprake was van een noodweersituatie.
Verdachte is immers zelf achter [slachtoffer] aangereden terwijl deze van hem wegreed en verdachte heeft hem afgesneden en zijn snorfiets geraakt waardoor [slachtoffer] ten val kwam. Vervolgens is verdachte uitgestapt en heeft - volgens de lezing van verdachte toen [slachtoffer] opstond en in het tasje greep - bewust weer de confrontatie met [slachtoffer] opgezocht door juist op hem af te lopen. Aldus heeft verdachte zichzelf in die situatie gebracht, waarin hij zich naar eigen zeggen meende te moeten verdedigen. Verdachte had op dat moment ook ervoor kunnen kiezen om weer in de auto te stappen en weg te rijden, maar heeft ervoor gekozen om dat juist niet te doen en naar [slachtoffer] toe te gaan.
Gelet op het voorgaande kan niet gezegd worden dat verdachte heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging tegen een (vermeende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van hem door [slachtoffer].
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak onder feit 2 primair vermelde strafbare feit.
Voorts levert het onder feit 1 subsidiair en feit 3 bewezen verklaarde op de in de uitspraak onder feit 1 subsidiair en feit 3 vermelde strafbare feiten.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van deze feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft voor feit 1 subsidiair, feit 2 primair en feit 3 een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht gevorderd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte in zijn voorarrest voor deze strafzaak een hartaanval en een TIA heeft gehad. Voorts heeft de verdediging de rechtbank verzocht aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in strafverzwarende zin in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet wapens en munitie en twee pogingen tot zware mishandeling van [slachtoffer]. Verdachte is met zijn personenauto achter [slachtoffer] aangereden, heeft hem afgesneden en heeft net zo lang naar rechts gereden tot die [slachtoffer] niet meer verder kon. Als gevolg van dit handelen is verdachte vervolgens met zijn personenauto in aanraking gekomen met de snorfiets van [slachtoffer] die daardoor ten val is gekomen. Daarna heeft hij [slachtoffer] een aantal keer met gebalde vuist op zijn hoofd en lichaam geslagen en twee keer tegen het hoofd geschopt, terwijl hij op de grond lag. [slachtoffer] heeft hierbij kneuzingen aan zijn hoofd opgelopen.
Door op deze wijze te handelen heeft verdachte zeer ernstige misdrijven gepleegd, waarbij hij misbruik heeft gemaakt van zijn auto om het slachtoffer, dat zonder helm rijdend op zijn snorfiets extra kwetsbaar was, met geweld tot stoppen te dwingen en te mishandelen . Het feit dat verdachte al jaren een (financieel) conflict met [slachtoffer] heeft, rechtvaardigt op geen enkele wijze zijn gedrag. Verdachte heeft [slachtoffer] veel angst en leed berokkend en waarschijnlijk ook een langer durend gevoel van onveiligheid op straat en in het verkeer. Dat het slachtoffer uiteindelijk niet veel zwaarder letsel heeft opgelopen dan bij hem is geconstateerd, is niet aan de verdachte te danken. Het had eenvoudigweg slechter met het slachtoffer af kunnen lopen. Bovendien is een dergelijk optreden op straat schokkend voor de ooggetuigen en versterkt het de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank voorts in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor geweldsdelicten werd veroordeeld en dat verdachte de onderhavige strafbare feiten heeft gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling.
De rechtbank weegt in strafmatigende zin mee dat verdachte tijdens zijn detentie is getroffen door een hartaanval en een TIA.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De verdediging heeft onder meer verzocht aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank is echter van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Een andersoortige straf zou geen recht doen aan de ernst van het bewezen verklaarde.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering voor wat betreft de reparatiekosten van het windscherm (€ 125,-), en de reparatiekosten van het gebit (€ 60,07). Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het bedrag dat aan smartengeld wordt gevorderd, gematigd dient te worden tot € 800,00. De overige gevorderde posten en de kosten van rechtsbijstand (€ 143,-) dienen te worden toegewezen (totaal: € 1.358,57) met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in het gedeelte van de vordering dat ziet op het eerste feit gelet op de door de verdediging bepleite vrijspraak. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat het windscherm niet stuk is. De taxikosten (€ 11, 70) kunnen wel worden toegewezen. De reparatiekosten van het gebit zijn niet onderbouwd met een bon. Deze kosten zijn te vaag en kunnen derhalve niet worden toegewezen. De informatiekosten kunnen wel worden toegewezen. De verdediging stelt zich tot slot op het standpunt dat het gevorderde smartengeld gematigd dient te worden, nu dit bedrag erg hoog is.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door de onder 1 subsidiair en 2 primair bewezen verklaarde feiten toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering: immateriële schade ten bedrage van € 500,- en materiële schade ten bedrage van € 185,57. Voornoemd bedrag aan materiële schade bestaat uit € 100,- voor reparatiekosten van de scooter, € 11,70 taxikosten (van huis naar het ziekenhuis) en € 73,87 informatiekosten ziekenhuis. Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks voornoemde schade is toegebracht en de rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade afdoende onderbouwd is.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in het gedeelte van de vordering dat ziet op de immateriële schade voor zover deze het bedrag van € 500,- te boven gaat, nu de rechtbank van oordeel is dat behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
De rechtbank zal de benadeelde partij voorts niet ontvankelijk verklaren in het gedeelte van de vordering dat ziet op reparatiekosten van de scooter voor zover deze het bedrag van
€ 100,- te boven gaat, nu de rechtbank ook ten aanzien van dit deel van de vordering van oordeel is dat behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
De rechtbank zal de benadeelde partij ook niet ontvankelijk verklaren in het gedeelte van de vordering dat ziet op reparatiekosten van het gebit, nu onduidelijk is of dit schade is die voor eigen risico en/of eigen rekening van de benadeelde partij is gekomen.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 143,- ter zake de eigen bijdrage voor kosten rechtsbijstand.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 45, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

T.a.v. feit 1 primair:
Vrijspraak
De rechtbank verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
T.a.v. feit 1 subsidiair, feit 2 primair en feit 3:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 subsidiair:
poging tot zware mishandeling
T.a.v. feit 2 primair:
poging tot zware mishandeling
T.a.v. feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1 subsidiair, feit 2 primair, feit 3:
Gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
T.a.v. feit 1 subsidiair, feit 2 primair:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 685,57 subsidiair 13 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 685,57 (zegge: zeshonderdvijfentachtig euro en zevenenvijftig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 13 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 500,- aan immateriële schadevergoeding en een bedrag van € 185,57 aan materiële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van € 685,57 (zegge: zeshonderdvijfentachtig euro en zevenenvijftig cent), te weten € 500,- aan immateriële schadevergoeding en € 185,57 aan materiële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tevens in de (rechtsbijstand)kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 143,-.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.A. Buijs, voorzitter,
mr. M. Lammers en mr. F.A. te Water Mulder, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. Boerboom, griffier,
en is uitgesproken op 1 september 2014.
Mr. F.A. te Water Mulder is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, genummerd PL21YO-2014043454, gesloten op 15 mei 2014, aantal doorgenummerde bladzijden 127 [verder: eindpv]
2.Een proces-verbaal van aangifte gedaan door [slachtoffer], p.54-55 van het eindpv
3.Een aanvraagformulier medische informatie betreffende [slachtoffer], opgemaakt door huisarts[huisarts], p. 59 van het eindpv
4.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige], p. 61 van het eindpv
5.Een proces-verbaal van bevindingen, p.63-64 van het eindpv
6.Een proces-verbaal van bevindingen, p. 66 van het eindpv
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p.115-116 van het eindpv
8.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte door de rechter-commissaris op 8 mei 2014
9.Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant van 18 augustus 2014
10.Een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] [p. 67-68 van het eindpv], een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] [p. 69 van het eindpv], een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] [p. 70 van het eindpv] en een proces-verbaal opgemaakt door verbalisant [verbalisant 5], werkzaam als materie deskundige bij Forensische Opsporing, Wapens Munitie Explosieven van de eenheid Oost Brabant [p. 81-82 van het eindpv]
11.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 augustus 2014 afgelegd.