ECLI:NL:RBOBR:2014:5155

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 september 2014
Publicatiedatum
29 augustus 2014
Zaaknummer
01/820191-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke brandstichting in de Catharinakerk te Eindhoven met gemeen gevaar voor goederen

Op 1 september 2014 deed de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 maart 2014 opzettelijk brand had gesticht in de Catharinakerk in Eindhoven. De verdachte had benzine over meerdere rieten stoelen en het gangpad in de kerk gesprenkeld en deze vervolgens aangestoken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die in het verleden de TBS-maatregel had opgelegd gekregen, ten tijde van het delict volledig ontoerekeningsvatbaar was. Dit werd bevestigd door twee gedragsdeskundige rapportages die concludeerden dat de verdachte leed aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, namelijk schizofrenie van het paranoïde type. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk brand had gesticht, maar sprak hem vrij van het deel van de tenlastelegging dat betrekking had op levensgevaar voor personen, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden.

De rechtbank besloot dat de verdachte niet strafbaar was voor het bewezen verklaarde feit en ontsloeg hem van alle rechtsvervolging. In plaats daarvan legde de rechtbank de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op voor de duur van een jaar, omdat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen deze maatregel eiste. De rechtbank baseerde haar beslissing op de ernst van het feit, de psychische toestand van de verdachte en het risico op herhaling van dergelijk gedrag. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en de leden de conclusies van de gedragsdeskundigen overnamen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/820191-14
Datum uitspraak: 01 september 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1956],
volgens het GBA ingeschreven op het adres: [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: Vught PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 juli 2014 en 18 augustus 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 mei 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 maart 2014 in de gemeente Eindhoven, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, opzettelijk brand heeft gesticht, hebbende hij, verdachte, toen aldaar meerdere (rieten) stoel(en)in de Catharinakerk en/of het gangpad in de Catharinakerk overgoten/besprenkeld met benzine, althans een brandbare vloeistof en/of (vervolgens) deze benzine, althans een brandbare vloeistof en/of deze (rieten) stoel(en) opzettelijk heeft aangestoken (met een aansteker), althans (open) vuur in aanraking gebracht met die benzine, althans een brandbare vloeistof en/of die (rieten) stoelen, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander of anderen, te weten voor kerkbezoekers en/of mensen in de directe nabijheid van deze Catharinakerk en/ of terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die
Catharinakerk en/of de daarin zich bevindende roerende goederen en/of die (rieten) stoelen en/of belendende percelen te duchten was;
artikel 157 Wetboek van Strafrecht
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was en acht het ten laste gelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie acht gevaar voor personen niet bewezen en concludeert tot vrijspraak van het ten laste gelegde in zoverre.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit om, hoewel verdachte brand heeft gesticht, de verdachte van het ten laste gelegde vrij te spreken, omdat er naar haar oordeel geen sprake is geweest van de ten laste gelegde gevaarzetting voor goederen, belendende percelen of personen.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank baseert haar oordeel over de feitelijke gang van zaken op de navolgende bewijsmiddelen.
Proces-verbaal aangifte gedaan door [benadeelde] [2] :
Ik ben namens de benadeelde, de Sint Catharinakerk, gerechtigd tot het doen van aangifte. Ik ben door het kerkbestuur gemachtigd tot het doen van een aangifte. Ik bevond mij zaterdag 22 maart 2014 in de Catharinakerk, gevestigd op Begijnenhof 2 te Eindhoven. Ik ben hier werkzaam als kerkbeheerder. Omstreeks 14.15 uur kwam ik vanuit het kantoor gelopen, welke links langs het altaar gelegen is. Ik zag dat de stoelen die aan de linkerzijde voor het altaar stonden in brand stonden. Dit waren houten stoelen met een rieten zitting. Ik ben dit meteen gaan blussen. Twee andere personen waarvan een collega genaamd [getuige 1]
, hebben ook geholpen met blussen. Toen wij de brand geblust hadden, zag ik een jerrycan met daaromheen een plastic tas, brandend links langs de kerkbanken staan.
Proces-verbaal verhoor aangever [benadeelde] [3] :
In de Catharinakerk in Eindhoven staan houten banken op natuursteen en in de eerste rij nabij het altaar staan rietgedekte stoelen. Toen ik omstreeks 14:10 uur de kerk binnen kwam zag ik een brandende stoel en schoof deze weg van de anderen die ernaast stonden. Ik zag dat op de zitting van de rietgedekte stoelen vuur was. Ik zag dat er een jerrycan met een Lidl tas nabij deze stoelen stond. Een van de stoelen brandde redelijk fel en ik trok deze weg van de andere stoelen samen met de jerrycan. Ik zag dat er op zeker 3 andere stoelen de zitting brandde. Ik zag ook dat er een vloeistof op de grond lag. Ik zag later dat er een spoor daarvan liep over het middenpad in de richting van de ingang van de kerk. Ik rook de brandstof. Er was geen zichtbare rookontwikkeling. Ik zag dat [betrokkene] de andere drie stoelen uitgemaakt had.
Als ik niet samen met [betrokkene] de brand had kunnen doven was het erg fout gegaan. De overige rieten stoelen zouden vlam gevat hebben en de houten banken, die gewoon echt droog waren, zouden als een fakkel zijn gaan branden. Daarbij zou een uitslaande brand kunnen zijn ontstaan.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] [4] :
Ik was in de kerk, kort na 14:00 uur. Ik liep in de richting van het altaar. Ik zag dat de beheerder,[benadeelde], bij een aantal stoelen stond die brandde, een stuk of vier stoelen met rieten zitting. De vlammen waren ongeveer een halve meter tot 70 cm hoog. De omtrek was beperkt maar de vlam was hoog. Ik schatte in dat ik het vuur wel kon doven. Ik heb mijn geschoeide voet op een van de brandende stoelzittingen gezet en het uitgestampt. Zo kon ik enkele stoelen blussen. De laatste stoel, waarvan een poot al brandde, werd door mij samen met [benadeelde] en nog een man en vrouw gedoofd.
Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [5] :
Wij kregen 22 maart 2014 omstreeks 14:18 uur de opdracht van de meldkamer om te gaan naar het Catharinaplein te Eindhoven, Catharinakerk. In de kerk zou brand zijn gesticht. Omstreeks 14:22 uur kwamen wij verbalisanten ter plaatse.
In de kerk spraken wij [benadeelde], die ons de brandhaard wees. Wij zagen dat net voor het altaar voor de kerkbanken enkele losse houten stoelen stonden met een rieten zitvlak. Wij zagen dat het rieten zitvlak van 4 tot 5 stoelen zwart geblakerd was. De zitvlakken van deze 4 tot 5 stoelen hadden gebrand. Wij verbalisanten roken een sterke benzinegeur. Wij zagen dat er een breed benzinespoor liep tussen het middenpad tussen de kerkbanken. Het benzinespoor liep vanaf voornoemde stoelen enkele meters het middenpad in. Aan de rechterzijkant van de stoelen langs een kerkbank zagen wij een jerrycan staan. Wij zagen dat deze jerrycan in een plastic tas zat. Aan de jerrycan zat een giettuit.
Proces-verbaal sporenonderzoek van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] [6] :
Omschrijving plaats delict
De Catharinakerk is gelegen op het Catharinaplein 1 te Eindhoven.
De gebedsruimte van de kerk was vanaf de openbare weg via twee dubbele houten deuren bereikbaar. In de gebedsruimte was een looppad van de toegangsdeur tot aan het altaar gesitueerd. Aan de linker- en rechterzijde stond een rij banken over de gehele lengte van het pad. Voor de voorste banken stonden aan beide zijden twee rijen stoelen.
Onderzoek plaats delict
Wij zagen dat ter hoogte van de banken, aan de rechterzijde van de gebedsruimte, op de vloer van het middenpad een donkerkleurig gedroogd sprenkelspoor zichtbaar was. Wij zagen dat dit spoor over de zittingen van de tweede rij stoelen liep. Aan het einde van het sprenkelspoor, rechts van de vernoemde stoelen, zagen wij een jerrycan met geopende schenktuit, verpakt in een plastic tas van supermarkt 'Lidl'. Door middel van de P.I.D.-meter werden door ons metingen verricht ter vaststelling van de mogelijke aanwezigheid van resten van een brandbare stof op en rondom het sprenkelspoor. Deze metingen gaven een positieve uitslag. Vervolgens werden de zittingen van de stoelen door ons onderzocht. Wij zagen dat de stoelen geconstrueerd waren uit een houten frame met rieten zitvlak. Op de zitvlakken van de gehele rij stoelen zagen wij sporen van inbranding, waarbij de mate van inbranding opliep in de richting waar door ons de jerrycan was aangetroffen. Ik, [verbalisant 3], rook dat de inhoud van de jerrycan riekte naar motorbenzine. Ik zag dat de jerrycan was verpakt in een plastic tas en dat deze tas aan de bovenzijde gesmolten was door de inwerking van hitte.
Conclusie
Uit het sporenbeeld is gebleken dat de dader een sprenkelspoor van vermoedelijk benzine in de kerk heeft verspreid door middel van een jerrycan met een maximale inhoud van circa 5 liter. De uitdampende vloeistof werd vervolgens door middel van een onbekende hittebron ontstoken waardoor brand ontstond. De brandende objecten werden kort na het ontsteken gedoofd hetgeen de verdere uitbreiding van het vuur heeft voorkomen.
Bevindingen brandverloop Catharinakerk Eindhoven van [brandweeronderzoeker], junior brandonderzoeker van Team Brandonderzoek van Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost [7] :
Indien een kerkbank brand zou hebben gevat, zou de uitbreiding veel sneller en veel intensiever verlopen. Dit zou vermoedelijk kunnen ontstaan als de rij stoelen dicht bij de eerste kerkbank gelijktijdig of zeer kort na elkaar zouden branden, bijvoorbeeld indien de brand enige tijd onontdekt blijft en dus tijd krijgt om zich te ontwikkelen.
Proces-verbaal verhoor verdachte op 22 maart 2014 [8] :
Ik heb voor 10,- euro benzine gekocht bij een tankstation, in een jerrycan, en toen ben ik naar de Catharinakerk gelopen. Toen iedereen weg was, heb ik de brand aangestoken. Ik had de jerrycan met benzine in een Lidl-tas. Ik heb de dop van de jerrycan losgedraaid en toen ben ik met de tas in de kerk rond gaan lopen en heb ik overal, bij de stoelen en de banken en vooraan in de kerk, benzine gesprenkeld. En toen heb ik het aangestoken met een aansteker die ik bij me had. De jerrycan en de tas zijn in de kerk gebleven.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 augustus 2014 [9] :
Ik heb op 22 maart 2014 brand gesticht in de Catharinakerk in Eindhoven.
Ik heb daarvoor benzine gekocht bij een benzinepomp en deze in een jerrycan gedaan. Vervolgens ben ik naar de Catharinakerk gelopen. In de kerk heb ik benzine op stoelen links vooraan in de kerk, langs de banken en in de gang gegooid en aangestoken met een aansteker. Toen ik de benzine aanstak, zag ik de vlammen eruit komen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de hierboven weergegeven bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op 22 maart 2014 in Eindhoven opzettelijk meerdere stoelen en het gangpad in de Catharinakerk heeft overgoten met benzine en vervolgens deze benzine heeft aangestoken met een aansteker.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat uit het procesdossier, waaronder met name de bevindingen van de brandonderzoeker, niet blijkt dat sprake is geweest van een reëel gevaar voor personen. Van dit deel van de tenlastelegging zal verdachte worden vrijgesproken.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of door deze gedragingen van verdachte gemeen gevaar voor andere goederen dan de in brand gestoken rieten stoelen te duchten was. Voor een bevestigend antwoord op deze vraag dient uit de inhoud van de bewijsmiddelen te volgen dat gevaar voor andere goederen ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
Uit voornoemde weergegeven bewijsmiddelen blijkt dat de in brand gestoken stoelen zich bevonden vlak voor en nabij een kerkbank en naast andere, niet aangestoken, (rieten) stoelen en dat de vlammen die uit de stoelen kwamen ongeveer vijftig tot zeventig centimeter hoog waren.
Hoewel het volgens de brandonderzoeker van de brandweer niet zeer waarschijnlijk zou zijn geweest dat de brandstichting in de stoelen snel tot een grote en snelle branduitbreiding zou hebben geleid, is de rechtbank, gelet op het voorgaande, wel van oordeel dat het gevaar dat andere stoelen dan de in brand gestoken stoelen of andere goederen in de kerk door de gedragingen van verdachte vlam zouden vatten, gelet op de plaats waar verdachte de gesprenkelde benzine in brand gestoken heeft, reëel en ook voorzienbaar was.
De rechtbank verwerpt om die reden het verweer van de verdediging en acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat op basis van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat door de brandstichting levensgevaar voor personen of gevaar voor belendende percelen is ontstaan. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 22 maart 2014 in de gemeente Eindhoven opzettelijk brand heeft gesticht, hebbende hij, verdachte, toen aldaar meerdere (rieten) stoelen in de Catharinakerk en het gangpad in de Catharinakerk overgoten/besprenkeld met benzine en vervolgens deze benzine opzettelijk aangestoken met een aansteker, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de zich in de Catharinakerk bevindende roerende goederen en (rieten) stoelen, te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Over de persoon van verdachte zijn twee gedragsdeskundige rapportages opgemaakt. Psychiater E.M.M. Mol en GZ-psycholoog R.J.A. van Helvoirt komen ieder voor zich in hun rapporten, uitgebracht op respectievelijk 4 juni 2014 en 6 juni 2014, tot de conclusie dat verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde als volledig ontoerekeningsvatbaar is te beschouwen.
Volgens E.M.M. Mol is betrokkene lijdende aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van schizofrenie van het paranoïde type. De gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde zouden volgens de deskundige hierdoor in volledige mate beïnvloed zijn.
Ook R.J.A. van Helvoirt concludeert dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van schizofrenie van het paranoïde type. De gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde zouden volgens de deskundige hierdoor in volledige mate beïnvloed zijn.
De officier van justitie heeft ter zitting aangevoerd dat, nu uit de rapportages vast is komen te staan dat wegens de ziekelijke stoornis van de geestvermogens het ten laste gelegde niet aan verdachte kan worden toegerekend, verdachte hiervoor dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De raadsman heeft ter zitting aangegeven dat verdachte bestrijdt dat hij ontoerekeningsvatbaar is.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van de hiervoor genoemde rapportages van psychiater E.M.M. Mol en GZ-psycholoog R.J.A. van Helvoirt aannemelijk dat de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde volledig dan wel in sterke mate zijn beïnvloed door de ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. De rechtbank beschouwt verdachte als gevolg van die stoornis ten aanzien van het bewezen verklaarde feit als volledig ontoerekeningsvatbaar, zodat dat feit hem niet kan worden toegerekend.
Verdachte is derhalve niet strafbaar voor hetgeen te zijne laste bewezen is verklaard en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Oplegging van maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.De raadsman stelt zich op het standpunt dat de deskundigen in hun conclusies dienen te worden gevolgd indien de rechtbank verdachte ontoerekeningsvatbaar beschouwt en ontslaat van alle rechtsvervolging. Gelet hierop stelt de raadsman zich op het standpunt dat aan verdachte de maatregel plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis dient te worden opgelegd en geen terbeschikkingstelling.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de maatregel die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in de Catharinakerk in Eindhoven door daar meerdere stoelen en het gangpad te overgieten met benzine en vervolgens deze benzine opzettelijk aan te steken.
Zoals hiervoor onder het kopje strafbaarheid van verdachte reeds is besproken, is er volgens de gedragsdeskundigen sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bij verdachte. De rechtbank heeft in datzelfde kader geoordeeld dat het bewezen verklaarde feit verdachte wegens de ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend. Dat brengt met zich mee dat aan verdachte geen straf, doch enkel een strafrechtelijke maatregel kan worden opgelegd. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte in verband met het bewezen verklaarde feit in een psychiatrisch ziekenhuis dient te worden geplaatst voor een termijn van een jaar, zoals bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. Die maatregel kan worden opgelegd indien verdachte gevaarlijk is voor zichzelf, voor anderen, of voor de algemene veiligheid van personen of goederen.
Bij de beoordeling of sprake is van zodanig gevaar weegt de rechtbank, naast hetgeen hiervoor is overwogen, het volgende mee.
Verdachte was vanaf 1995 wegens een bedreiging ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging. Deze maatregel is op 22 november 2010 voorwaardelijk beëindigd. Bij beslissing van deze rechtbank werd de terbeschikkingstelling op 29 juni 2012 onvoorwaardelijk beëindigd.
Psychiater E.M.M. Mol heeft in verband met de onderhavige stafzaak in zijn rapportage d.d. 4 juni 2014 onder meer het navolgende gesteld:
Alle risicofactoren overziend, is het risico op herhaald (algemeen) delinquent gedrag hoog indien betrokkene onbehandeld terugkeert in de maatschappij. Er is sprake van een paranoïde waansysteem dat reeds tientallen jaren bestaat maar dat gedurende de loop van zijn TBS-maatregel voldoende was toegedekt door regelmatige toediening van anti-psychotische medicatie, onthouding van alcohol en drugs, en de bij een TBS-maatregel passende structuur. Doordat hij na het einde van zijn TBS-maatregel zijn medicatie stopte, het contact met de psychiatrische polikliniek en de reclassering beëindigde en verviel in toenemend middelengebruik, is onderzochte geleidelijk psychisch gedecompenseerd.
Het behandeltraject zal dienen te starten met een klinische behandeling waarbij hij opnieuw wordt ingesteld op antipsychotische depotmedicatie en waar het misbruik van alcohol en drugs kan worden voorkomen. Vervolgens zal geleidelijke resocialisatie naar een woonvoorziening voor chronisch psychiatrische patiënten noodzakelijk zijn in combinatie met ambulante (bemoei)zorg. Geadviseerd wordt - de noodzakelijke behandelingen en het meest passende risicomanagement overwegend - onderzochte krachtens artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van een jaar te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis.
GZ-psycholoog R.J.A. van Helvoirt heeft in zijn rapportage d.d. 6 juni 2014 in dit kader onder meer het navolgende gesteld:
Betrokkene werd ten tijde van het ten laste gelegde volledig in beslag genomen door de betrekkingsideeën rondom het gedwarsboomd worden door de Turkse, Nederlandse en zelfs Europese instanties en regeringen. Met andere woorden: de niet te corrigeren, psychotische waanideeën van betrokkene die voortkomen uit zijn schizofrene stoornis, - ideeën waarvan betrokkene geheel overtuigd is en waar vanuit zijn handelen gestuurd wordt - , zijn de belangrijkste delictgerelateerde factoren. Middelengebruik, het niet innemen van medicatie vanuit het ontbreken van probleembesef en het leiden van een zwervend bestaan zijn verdere destabiliserende factoren die het risico op een recidief verhogen. Deze factoren beïnvloeden elkaar in negatieve zin.
Het is teneinde gevaar op recidive te verminderen noodzakelijk dat betrokkene psychiatrische behandeling ondergaat met onder andere farmacotherapie. Dit kan plaatsvinden binnen het juridisch kader van een artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht plaatsing. Betrokkene is primair een psychiatrisch patiënt die een hoge mate van psychiatrische zorg nodig heeft.
De rechtbank neemt deze conclusies en adviezen en de gronden waarop zij berusten over en maakt deze tot de hare.
Uit het dossier en met name uit de gedragsdeskundige rapportage blijkt dat verdachte de brandstichting heeft gepleegd vanuit zijn psychische stoornis. Voorts blijkt dat, indien verdachte niet wordt behandeld, er een reëel risico is dat hij opnieuw een soortgelijk feit zal plegen. Dergelijke delicten kunnen gevaar opleveren voor personen en/of goederen.
De rechtbank acht plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis noodzakelijk, omdat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen deze maatregel eist.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 37, 39 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
Verklaart verdachte hiervoor
niet strafbaaren
ontslaat hem van alle rechtsvervolging.

Legt op de volgende maatregel:

Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor een termijn van een jaar.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.A. Buijs, voorzitter,
mr. M. Lammers en mr. F.A. te Water Mulder, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. Boerboom, griffier,
en is uitgesproken op 1 september 2014.
Mr. F.A. te Water Mulder is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, district Recherche Eindhoven, genummerd BVH2014038789, gesloten op 9 april 2014, aantal doorgenummerde bladzijden 75 [verder: eindpv]
2.Proces-verbaal aangifte gedaan door [benadeelde], p. 22 van het eindpv
3.Proces-verbaal verhoor aangever [benadeelde], 24-25 van het eindpv
4.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], p. 27-28 van het eindpv
5.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], p. 31 van het eindpv
6.Proces-verbaal sporenonderzoek van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], p. 45-46 van het eindpv
7.Bevindingen brandverloop Catharinakerk Eindhoven van [brandweeronderzoeker], p. 68 van het eindpv
8.Proces-verbaal verhoor verdachte op 22 maart 2014, p. 38 van het eindpv
9.Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant van 18 augustus 2014