ECLI:NL:RBOBR:2014:5283

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 september 2014
Publicatiedatum
15 september 2014
Zaaknummer
01/845799-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens ontoerekeningsvatbaarheid na bedreiging van politieambtenaren met een mes

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 16 september 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging en poging tot doodslag op politieambtenaren. De verdachte, geboren in 1962 en woonachtig te 's-Hertogenbosch, werd beschuldigd van het opzettelijk bedreigen van hoofdagent [verbalisant 1] en agent [verbalisant 2] met een mes op 30 september 2013. Tijdens de zittingen, die plaatsvonden op verschillende data in 2014, werd vastgesteld dat de verdachte lijdende was aan een waanstoornis, wat zijn gedragingen op het moment van het delict beïnvloedde. De rechtbank heeft de verklaringen van de betrokken politieambtenaren en deskundigen zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk met het mes had gezwaaid of gestoken, en sprak hem vrij van de poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ontoerekeningsvatbaar was en dat een gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis niet nodig was. De benadeelde partij, [verbalisant 1], werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De rechtbank besloot de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging en gelastte de teruggave van in beslag genomen goederen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845799-13
Datum uitspraak: 16 september 2014
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1962],
wonende te [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 14 januari 2014, 25 maart 2014, 25 juni 2014, 4 augustus 2014 en van 2 september 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 januari 2014.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 2 september 2014 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1)
hij op of omstreeks 30 september 2013 te 's-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [verbalisant 1] (hoofdagent politieregio Brabant-Noord) en/of [verbalisant 2] (agent politieregio Brabant-Noord) van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met (de punt van) een mes/ steekvoorwerp (terwijl hij, verdachte, vanuit een liggende positie opstond) zwaaiende en/of stekende bewegingen in de richting van die
[verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] te maken, (welke [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] zich op geringe afstand van verdachte en/of zijn mes bevonden,) waarbij verdachte die [verbalisant 1] in zijn arm en/of hand heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Artikelen 45, 287 en 302 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 september 2013 te 's-Hertogenbosch opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [verbalisant 1], hoofdagent politieregio Brabant-Noord), meermalen, althans eenmaal, (met een mes) heeft gestoken (in diens arm en/of hand), waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Artikelen 300 en 304 Wetboek van Strafrecht
2)
hij op of omstreeks 30 september 2013 te 's-Hertogenbosch [verbalisant 2] (agent politieregio Brabant-Noord) en/of [verbalisant 1] (hoofdagent politieregio Brabant-Noord) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, althans met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en/of goederen ontstaat, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend meermalen, althans eenmaal, met (de punt van) een mes/ steekvoorwerp zwaaiende en/of stekende bewegingen in de richting van die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] gemaakt (welke [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] op geringe afstand van verdachte en/of zijn mes stonden);
Artikel 285 Wetboek van Strafrecht

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat hoofdagent [verbalisant 1] op 30 september 2013 is geraakt door een mes dat verdachte in zijn hand had.
Het Nederlands Forensisch Instituut heeft het lemmet van het mes van verdachte bemonsterd. Deze bemonsteringen zijn onderzocht en bij dat onderzoek is op het lemmet van het mes dna-materiaal aangetroffen dat overeenkomt met het dna-profiel van [verbalisant 1]. [verbalisant 1] had volgens de medische informatie een snijwond aan zijn arm dat volgens een deskundige van het NFI kan zijn veroorzaakt met een mes.
Om tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair of subsidiair tenlastegelegde te kunnen komen, dient de rechtbank ook de vraag te beantwoorden of verdachte, zoals tenlastegelegd, met het mes zwaaiende en/of stekende bewegingen heeft gemaakt met het opzet [verbalisant 1] met het mes te raken.
[verbalisant 2] heeft verklaard te hebben waargenomen dat verdachte stekende bewegingen en zwaaiende bewegingen heeft gemaakt met het mes in zijn hand. Gelet op het onderzoek dat wordt verricht naar de handelwijze van [verbalisant 2] en zijn mogelijke belang bij het afleggen van deze verklaring is de rechtbank van oordeel dat met zijn verklaring omzichtig moet worden omgegaan. Het slachtoffer, verbalisant [verbalisant 1], die op korte afstand stond van verdachte en in zijn richting keek, heeft bij meerdere gelegenheden verklaard niet gezien te hebben dat verdachte met het mes stekende of zwaaiende bewegingen in zijn richting heeft gemaakt. Hij heeft verklaard gezien te hebben dat verdachte een mes vast had en met dat mes in zijn hand in zijn richting kwam gelopen. Van steken of zwaaien met het mes blijkt niet uit zijn verklaring. De andere politieambtenaren zijn geen getuige geweest van hetgeen zich in het kantoor heeft afgespeeld. De rechtbank stelt derhalve vast dat de verklaring van [verbalisant 2] op dit onderdeel geen steun vindt in andere bewijsmiddelen. De exacte wijze waarop de verwonding aan de arm van [verbalisant 1] is ontstaan kan daarom niet meer worden vastgesteld. Het was een hectische en chaotische situatie en er blijven meerdere opties open. Dat verdachte de verwonding met opzet aan [verbalisant 1] heeft toegebracht, blijkt naar het oordeel van de rechtbank derhalve onvoldoende uit de bewijsmiddelen. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
2)
op 30 september 2013 te 's-Hertogenbosch [verbalisant 2] (agent politieregio Brabant-Noord) en [verbalisant 1] (hoofdagent politieregio Brabant-Noord) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes in de richting van die [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gehouden (terwijl [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op geringe afstand van verdachte en zijn mes stonden).
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft bij de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde het woord “gemaakt” gewijzigd in “gehouden”. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hierdoor niet in zijn verdediging is geschaad en dat er geen sprake is van denatureren van de tenlastelegging.

De strafbaarheid van de feiten.

De raadsvrouwe heeft het verweer gevoerd dat verdachte bij de ten laste gelegde feiten handelde uit noodweer, dan wel dat er sprake was van noodweerexces of putatief noodweer.
De rechtbank overweegt als volgt.
Van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de zijde van verbalisanten is niet gebleken. Verdachte heeft zelf de hulp van de politie ingeroepen en laten weten dat hij werd bedreigd door een man met een vuurwapen. Het optreden van de politie was op zijn melding gebaseerd en in overeenstemming met de ernst van de inhoud van die melding en mitsdien noodzakelijk. Dat verdachte door zijn psychische toestand het contact met de realiteit was verloren, maakt het politieoptreden niet onrechtmatig, noch disproportioneel. Evenmin kan die psychische toestand leiden tot een geslaagd beroep op noodweerexces, putatief noodweer of putatief noodweerexces.
Derhalve verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsvrouwe.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Op 6 december 2013 hebben psychiater dr. A.L. van Bemmel en dr. P.J.A. van Panhuis een psychiatrisch rapport omtrent verdachte uitgebracht.
In dit rapport staat onder andere het volgende vermeld:
Betrokkene is lijdende aan een psychiatrische stoornis welke te omschrijven valt als een waanstoornis, achtervolgingstype. Tijdens het plegen van het tenlastegelegde was deze stoornis ten volle aanwezig. De stoornis van betrokkene beïnvloedde duidelijk zijn gedragskeuzes tijdens het plegen van het tenlastegelegde dat uit zijn stoornis in grote mate kan worden verklaard. Dat geschiedde doordat de waarneming en interpretatie van betrokkene van de realiteit tijdens het tenlastegelegde overheerst werd door zijn psychotisch toestandsbeeld (waandenkbeelden). Dat geschiedde in grote mate. Hij beschikte niet over alternatieve interpretaties van de gebeurtenissen en derhalve beschikte hij niet over gedragsalternatieven. Op basis hiervan is het advies dat het tenlastegelegde betrokkene niet toe te rekenen is.
Op 13 december 2013 heeft klinisch psycholoog drs. K. Bertens een psychologisch rapport omtrent verdachte uitgebracht.
In dit rapport staat onder andere het volgende vermeld:
Bij onderzochte is er sprake van een waanstoornis en trekken van een obsessieve compulsieve persoonlijkheid. Zowel de waanstoornis als de trekken van een objectieve persoonlijkheid waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. De ziekelijke en gebrekkige ontwikkeling beïnvloedde onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde zodanig dat dat mede daaruit kan worden verklaard. Vanuit de waanstoornis voelde onderzochte zich al enige tijd bedreigd. In zijn kantoor, ten tijde van het ten laste gelegde, voelde hij zich zelfs zodanig bedreigd dat hij vreesde voor zijn leven. Onderzochte heeft vanuit deze angst met een overreactie gereageerd. Dit gebeurde in volledige mate. Zijn handelen werd volledig gestuurd vanuit de achterdocht en dus vanuit de waanstoornis. Het advies is om onderzochte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren.
Op 5 augustus 2014 hebben psychiater dr. A.L. van Bemmel en dr. P.J.A. van Panhuis een aanvullend psychiatrisch rapport omtrent verdachte uitgebracht.
In dit rapport staat onder andere het volgende vermeld:
De bevindingen van aanvullend onderzoek leiden niet tot een wijziging van de conclusies en adviezen van de rapportage van 6 december 2013. Hierin werd geadviseerd om betrokkene het tenlastegelegde niet toe te rekenen en hem te ontslaan van rechtsvervolging.
Op 7 augustus 2014 heeft klinisch psycholoog drs. K. Bertens een aanvullend psychologisch rapport omtrent verdachte uitgebracht.
In dit rapport staat onder andere het volgende vermeld:
Ten tijde van het delict leed onderzochte aan een waanstoornis. Het delict was vanuit een psychotische toestand gepleegd. Het advies is om onderzochte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren.
Ter terechtzitting van 2 september 2014 zijn onder andere als deskundigen gehoord klinisch psycholoog C.M.W.J. Bertens en psychiater A.L. van Bemmel.
Zij hebben ter terechtzitting gepersisteerd bij hun advies om verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren.
De rechtbank neemt de conclusies van voormelde deskundigen -voor zover hiervoor weergegeven- over. Nu er feiten of omstandigheden zijn gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten is de rechtbank van oordeel dat verdachte daarom niet strafbaar is voor hetgeen bewezen is verklaard.
Gelet hierop zal de rechtbank verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

Motivering van de beslissing.

De eis van de officier van justitie.

(voor feit 1 primair en feit 2:)
Ontslag van alle rechtsvervolging.
Verbeurdverklaring van het onder verdachte inbeslaggenomen mes.
Teruggave aan [verbalisant 1] van de inbeslaggenomen handschoen en politie uniformjas.
Niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [verbalisant 1] in de vordering.
(Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.)

Het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank is gebleken dat verdachte in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis op 26 februari 2014 is opgenomen bij de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) en [kliniek]en daar een behandeling heeft ondergaan.
Ter terechtzitting van 2 september 2014 zijn als deskundigen gehoord psychiater S. Bellari en basispsycholoog J.J.P. van Maris, beiden verbonden aan het [kliniek], klinisch psycholoog C.M.W.J. Bertens en psychiater A.L. van Bemmel.
De deskundigen Bellari, Van Maris en Bertens hebben ter terechtzitting ieder voor zich -kort gezegd- verklaard dat verdachte inmiddels is uitbehandeld in [kliniek]. Hij is medicatietrouw. Zijn situatie is stabiel. Verder is de risico-inschatting met betrekking tot het recidive-risico inmiddels laag. Een gedwongen opname van verdachte is niet meer nodig. Een ambulante vervolgbehandeling volstaat. Verdachte is bereid aan die vervolgbehandeling mee te werken. Er is een signaleringsplan opgesteld. Dit plan is besproken met verdachte en zijn partner. De deskundigen verwachten dat verdachte tijdig aan de bel zal trekken als zich nieuwe decompensaties dreigen voor te doen.
Alhoewel de deskundige Van Bemmel ter terechtzitting heeft aangegeven dat een behandeling van verdachte in een volledig vrijwillig kader risico’s met zich meebrengt, is de rechtbank, gelet op hetgeen de deskundigen Bellari, Van Maris en Bertens ter zitting hebben verklaard, met de officier van justitie en de raadsvrouwe van oordeel dat, nu verdachte niet langer een gevaar is voor zichzelf, voor anderen of voor de algemene veiligheid van personen of goederen, het opleggen van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis (art. 37 Sr.) zoals eerder geadviseerd niet langer noodzakelijk of wenselijk is.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging en verder geen maatregel opleggen.
De vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1], werkzaam bij de Politie Eenheid Oost-Brabant.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde en aangezien voor het onder 2 bewezenverklaarde feit geen straf of maatregel wordt opgelegd.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Beslissing over het beslag.

De rechtbank zal de teruggave gelasten aan [verbalisant 1] van de in beslag genomen handschoen en politie uniform jas omdat deze goederen aan [verbalisant 1] toebehoren en het belang van strafvordering zich niet verzet tegen teruggave aan hem van deze goederen.
Nu verdachte ter terechtzitting op 2 september 2014 schriftelijk afstand heeft gedaan van het onder hem inbeslaggenomen mes, zal de rechtbank hierover geen beslissing meer nemen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 57, 285.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en 1 subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
Verklaart verdachte hiervoor niet strafbaar.
Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging
T.a.v. feit 1 primair en subsidiair en feit 2:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [verbalisant 1], in de vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Gelast de teruggave aan [verbalisant 1] van de in beslag genomen handschoen en politie uniform jas.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.G. Vos, voorzitter,
mr. J.W.H. Renneberg en mr. S.J.W. Hermans, leden,
in tegenwoordigheid van G.G. Dirks, griffier,
en is uitgesproken op 16 september 2014.