ECLI:NL:RBOBR:2014:5305

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 september 2014
Publicatiedatum
16 september 2014
Zaaknummer
14_2666
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van bijstandsuitkering wegens niet verschijnen op gesprekken

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 17 september 2014 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die haar bijstandsuitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) met ingang van 30 juni 2014 stopgezet zag. De zaak betreft de vraag of verzoekster heeft voldaan aan haar medewerkingsplicht door niet te verschijnen op twee gesprekken die in het kader van haar arbeidsinschakeling waren gepland. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de gemeente Eindhoven, dat haar uitkering had ingetrokken omdat zij niet was verschenen op de gesprekken op 30 juni en 10 juli 2014. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet had aangetoond dat zij niet in staat was om op de gesprekken te verschijnen en dat haar gevoel van krenking door een verzoek om haar nikab af te doen, haar niet ontsloeg van de verplichtingen die voortvloeien uit de WWB. De voorzieningenrechter concludeerde dat de gemeente bevoegd was om de uitkering op te schorten en uiteindelijk in te trekken, omdat verzoekster niet had meegewerkt aan de vaststelling van haar recht op bijstand. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en de voorzieningenrechter gaf aan dat het bestreden besluit in bezwaar stand kan houden. Er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/2666
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 september 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekster], te [verweerder], verzoekster
gemachtigde: mr. E. Yeniasci,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, verweerder
gemachtigde: mr. J.L.J. Martens.

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeksters uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) met ingang van 30 juni 2014 stop gezet (lees: ingetrokken).
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2014. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en Y. Mohammed, tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.
Verzoekster is bij brief van 26 juni 2014 uitgenodigd voor een gesprek op 30 juni 2014 over de deelname aan een traject bij Solvare. Daarbij is aangegeven dat tevens besproken zal worden waarom verzoekster niet is verschenen op de afspraak van 25 juni 2014.
3.
Bij besluit van 30 juni 2014 heeft verweerder verzoekster meegedeeld dat zij niet is verschenen op het gesprek op 30 juni 2014. Daarbij is meegedeeld dat de “betaling van de uitkering wordt uitgesteld” (lees: is opgeschort) vanaf 30 juni 2014 omdat verzoekster door dit verzuim niet de verplichte medewerking heeft verleend die noodzakelijk is voor haar arbeidsinschakeling. Verzoekster is daarbij uitgenodigd voor een gesprek op 10 juli 2014.
Door te komen voorkomt verzoekster dat haar uitkering per 30 juni 2014 wordt stopgezet.
4.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit verzoeksters bijstandsuitkering met ingang van 30 juni 2014 ingetrokken omdat zij niet heeft gereageerd op verzoeken om informatie te verstrekken (artikel 54, vierde lid WWB). Verzoekster heeft namelijk geen gevolg gegeven aan de uitnodigingen van 25 juni 2014 en 30 juni 2014 voor gesprekken op respectievelijk 30 juni 2014 en 10 juli 2014. Tevens heeft verzoekster onvoldoende medewerking verleend aan haar arbeidsinschakeling (artikel 17 lid 2 WWB en 54 lid 4 WWB).
5.
Verzoekster heeft aangevoerd dat de werkcoördinator tijdens de eerste bespreking bij het identificeren van verzoekster heeft gevraagd haar nikab af te doen. Verzoekster heeft dit toen geweigerd. Tijdens de tweede bespreking heeft verzoekster gezegd dat ze haar nikab niet afdoet omdat dat in strijd is met haar geloofsovertuiging. Verweerder handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Verzoekster heeft telefonisch aangegeven aan de leidinggevende [leidinggevende] dat zij niet naar de afspraak komt omdat ze in haar waarden is gekrenkt.
6.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het niet verschijnen op de twee gesprekken, aangemerkt wordt als een verzuim dat verzoekster niet heeft hersteld. Sinds 1 juli 2013 is artikel 17 van de WWB gewijzigd en bestaat volgens de kamerstukken bij deze wetswijziging in dat geval de mogelijkheid de uitkering op te schorten en vervolgens, indien het verzuim niet wordt hersteld, de uitkering te beëindigen.
7.
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de WWB, zoals deze bepaling met ingang van 1 juli 2013 luidt, verleent de belanghebbende het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet, waaronder in ieder geval wordt verstaan het verlenen van medewerking aan een oproep om op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen in verband met zijn arbeidsinschakeling. De voorzieningenrechter stelt vast dat zowel het gesprek van 30 juni 2014 als het gesprek van 10 juli 2014 in verband met haar arbeidsinschakeling was.
8.
Met de toevoeging van de tweede zinsnede aan het tweede lid van artikel 17 heeft de wetgever beoogd, zo blijkt uit de Memorie van Toelichting, een verduidelijking te geven aan de medewerkingsplicht (in relatie tot de informatieverplichting van artikel 17, eerste lid, van de WWB) in die zin, dat het meewerken aan de in dit zinsdeel genoemde activiteiten wel onder de medewerkingsplicht vallen en dus ook onder de reikwijdte van artikel 54, eerste lid. Bij het niet nakomen van de in artikel 17, tweede lid, geëxpliciteerde medewerkingsverplichting staat het recht op bijstand niet vast. Door geen gevolg te geven aan een oproep maakt betrokkene het immers voor het college onmogelijk om het recht op bijstand in relatie met de arbeidsverplichting dan wel het plan van aanpak vast te stellen. Toepassing van artikel 18, tweede lid, van de WWB kan alleen aan de orde komen indien het recht op bijstand of het voortduren van het recht op bijstand in volle omvang kan worden vastgesteld. In alle situaties waarin het college het recht op bijstand niet of niet ten volle kan vaststellen doordat de betrokkene in onvoldoende mate de gevraagde medewerking verleent, is artikel 54 aan de orde. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 33 556, nr. 3, blz 18-19).
9.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster niet heeft bestreden dat zij op 30 juni 2014 en 10 juli 2014 zonder afmelding niet is verschenen op de gesprekken. Niet is gesteld of gebleken dat verzoekster niet in staat was om te verschijnen op deze gesprekken.
Volgens de hiervoor aangehaalde wetsgeschiedenis kan het niet nakomen van de in artikel 17, tweede lid medewerkingsverplichting tot gevolg hebben dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Door geen gevolg te geven aan een oproep maakt betrokkene het immers voor het college onmogelijk om het recht op bijstand in relatie met de arbeidsinschakeling dan wel het plan van aanpak vast te stellen. Daarvan is hier, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter sprake. Dat verzoekster zich gekrenkt voelde omdat een medewerkster van de gemeente in een eerdere periode aan verzoekster heeft gevraagd of zij haar nikab af wilde doen, ontslaat verzoekster niet van de verplichtingen die aan het recht op bijstand – in dit geval het verschijnen op een gesprek - zijn verbonden.
10.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster door geen gevolg te geven aan de oproepen voor de gesprekken op 30 juni 2014 en 10 juli 2014 de medewerkingsplicht van artikel 17, tweede lid, van de WWB geschonden. Op grond van artikel 54, eerste lid, is het college dan bevoegd de uitkering op te schorten. Verweerder heeft in het besluit van 30 juni 2014 gebruik gemaakt van deze bevoegdheid. Daarbij is verzoekster de gelegenheid gegeven dit verzuim te herstellen. Tevens is zij er op gewezen dat de uitkering wordt ingetrokken per 30 juni 2014 als zij geen gehoor geeft aan de uitnodiging. Tegen het besluit van 30 juni 2014 heeft verzoekster geen rechtsmiddel aangewend zodat dit in rechte vast staat.
11.
Nu verzoekster niet is verschenen op 10 juli 2014 en dus het verzuim niet binnen de gestelde termijn heeft hersteld, was verweerder bevoegd met toepassing van artikel 54, vierde lid van de WWB, de uitkering met ingang van datum opschorting in te trekken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik gemaakt.
12.
Gelet op het voorgaande zal het bestreden besluit naar voorlopig oordeel in bezwaar stand kunnen houden. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek af.
13.
Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.N. Kruijer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J.H. van Wordragen-van Kampen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.