ECLI:NL:RBOBR:2014:5512

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 september 2014
Publicatiedatum
26 september 2014
Zaaknummer
SHE 14/36
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.M. Tadic
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het gelijkheidsbeginsel bij aanslag toeristenbelasting voor Bed and Breakfast

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 september 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de aanslag toeristenbelasting die aan eiseres, een Bed and Breakfast (B&B) exploitant, was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente 's-Hertogenbosch. De aanslag, ter hoogte van € 48,00, werd opgelegd op 30 juni 2013 en na bezwaar gehandhaafd op 13 december 2013. Eiseres stelde beroep in tegen dit besluit, waarbij zij zich liet vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft op 1 juli 2014 de zitting gehouden, waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht.

De rechtbank overwoog dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het gelijkheidsbeginsel was geschonden. Eiseres voerde aan dat niet-geregistreerde verblijfsaanbieders tot 1 januari 2014 niet in de toeristenbelasting werden betrokken, en verwees naar andere aanbieders zoals Airbnb en de Stichting 'Vrienden op de Fiets'. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres geen concrete gevallen had aangedragen die haar stelling onderbouwden. De rechtbank stelde vast dat verweerder niet bekend was met Airbnb en dat er geen sprake was van een begunstigend beleid.

De rechtbank concludeerde dat de toeristenbelasting een heffing met een zuiver fiscaal doel is en dat er geen verband vereist is met de diensten die de gemeente aan belastingplichtigen verleent. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/36

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 september 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: N.A.A. Ros)
en
de heffingsambtenaar van de gemeente 's-Hertogenbosch, verweerder
(gemachtigde: mr. R.A.M.T. Klaassen).

Procesverloop

Op 30 juni 2013 heeft verweerder aan eiseres een aanslag toeristenbelasting opgelegd ter hoogte van € 48,00.
Bij uitspraak op bezwaar van 13 december 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2014. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1.
Eiseres exploiteert een Bed en Breakfast (B&B) aan de [adres]. In geschil is of de aanslag toeristenbelasting terecht is opgelegd.
2.
Ingevolge artikel 224, eerste lid, van de Gemeentewet kan een toeristenbelasting worden geheven ter zake van het houden van verblijf binnen de gemeente door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens zijn ingeschreven.
3.
De raad van de gemeente ’s-Hertogenbosch heeft op 13 november 2012 de Verordening toeristenbelasting gemeente ’s-Hertogenbosch 2013 (Verordening) vastgesteld. De rechtbank is niet gebleken dat verweerder de Verordening niet op de juiste wijze heeft gepubliceerd en bekendgemaakt.
4.
Ingevolge artikel 2 van de Verordening wordt onder de naam ‘toeristenbelasting’ een directe belasting geheven ter zake van het houden van verblijf met overnachting binnen de gemeente tegen een vergoeding in welke vorm dan ook, door personen die niet als ingezetene zijn opgenomen in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente.
5.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Verordening is belastingplichtig degene die gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 2.
6.
Tussen partijen is niet in geschil dat het belastbare feit in de zin van artikel 2 van de Verordening zich heeft voorgedaan en eiseres is aan te merken als belastingplichtige in de zin van artikel 3 van de Verordening. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het gelijkheidsbeginsel geschonden is, alsmede op de zin en noodzaak van de heffing.
7.
Eiseres heeft ter onderbouwing van haar beroep op het gelijkheidsbeginsel gesteld dat niet geregistreerde verblijfsaanbieders tot 1 januari 2014 niet in de toeristenbelasting worden betrokken. Daarbij heeft eiseres onder andere gewezen op de Stichting ‘Vrienden op de Fiets’, een netwerk van overnachtingsadressen voor fietsers die meerdaagse tochten maken, en op de organisatie’ Airbnb’, zijnde een digitale marktplaats, waar mensen accommodaties kunnen adverteren en boeken. Eiseres beroept zich op een uitspraak van de Hoge Raad van 19 september 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BF1203).
8.
De rechtbank overweegt als volgt.
9.
Van schending van het gelijkheidsbeginsel is in het fiscale recht sprake, indien de zogenaamde meerderheidsregel wordt geschonden en/of sprake is van begunstigend beleid.
Van een schending van het gelijkheidsbeginsel kan sprake zijn, als het bestuursorgaan in de meerderheid van de vergelijkbare gevallen waarmee het bekend is, expliciet of impliciet een standpunt inneemt op grond waarvan het een juiste wetstoepassing achterweg laat. Daarbij kan worden gedacht aan een situatie waarin naheffing achterweg blijft, hoewel de verschuldigde belasting niet (volledig) is betaald en het bestuursorgaan over alle benodigde gegevens beschikt om een naheffingsaanslag te kunnen opleggen. De partij die zich op het gelijkheidsbeginsel beroept, zal de feiten en omstandigheden waarop zij dat beroep grondt, aannemelijk moeten maken.
10.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een door verweerder gevoerd beleid of een door hem met het oogmerk van begunstiging gedane bevoordeling, als gevolge waarvan een of meer belastingplichtigen niet op correcte wijze in de heffing voor de toeristenbelasting zijn betrokken. Evenmin is aannemelijk geworden dat zich in dezen een situatie voordoet waarin –anders dan op grond van een gevoerd beleid– in een meerderheid van met eiseres vergelijkbare gevallen een juiste rechtstoepassing achterwege is gebleven.
11.
De rechtbank stelt vast dat eiseres ter onderbouwing van haar stellingen geen concrete gevallen heeft genoemd, maar enkel in algemene zin heeft verwezen naar andere potentiele belastingplichtigen. Verweerder heeft het door eiseres gestelde gemotiveerd betwist door erop te wijzen dat een aantal verblijfsaanbieders die via ‘Airbnb’ of via ‘Stichting vrienden op de fiets’ verblijf met overnachting aanbieden, al vóór 1 januari 2014 in de heffing van toeristenbelasting werd betrokken. Eiseres heeft haar stellingen in reactie hierop niet nader onderbouwd doch volstaan met een herhaling van het reeds eerder door haar aangevoerde. Nu de bewijslast bij eiseres ligt, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat aldus meer dan de helft van de daadwerkelijke belastingplichtigen niet in de heffing van de toeristenbelasting worden betrokken. Daarbij acht de rechtbank nog van belang dat voor het toetsen aan de meerderheidsregel gevallen met een gering financieel belang buiten beschouwing kunnen blijven (zie rechtsoverweging 3.4 in het arrest van de Hoge Raad van 15 maart 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5142 en meer recent ook voor aangiftebelastingen rechtsoverweging 4.6 in Hoge Raad 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0264) en dit met name bij particuliere verhuurders het geval zal kunnen zijn. (zie rechtsoverweging 5.3 van de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 22 augustus 2013 ECLI:NL:GHAMS:2013:2713). Ook zal in een deel van de gevallen het feit dat er sprake is van verhuur bewust buiten het zicht van overheidsinstanties worden gehouden. Dergelijke groepen kunnen geen rol spelen in de toepassing van het gelijkheidsbeginsel. (zie de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 20 augustus 2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:2406).
12.
Het beroep op de door eiseres genoemde uitspraak van de Hoge Raad van 19 september 2008 baat haar niet. Anders dan in die zaak, is in onderhavig geval geen sprake van het buiten heffing laten van bepaalde groepen belastingplichtigen op basis van een door verweerder gevoerd begunstigend beleid. Verweerder was immers naar eigen zeggen niet bekend met Airbnb. Eiseres stelt weliswaar dat verweerder moet hebben geweten van het bestaan van Airbnb, maar de rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de geloofwaardigheid van verweerders stelling dat hij zich pas door het bezwaar van eiseres bewust is geworden van het bestaan van deze organisatie. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verweerder er juist een belang bij heeft deze groep potentiele belastingplichtigen wel in de heffing van toeristenbelasting te betrekken.
13.
Eiseres stelt ten slotte dat het subsidiëren door de gemeente van het Mövenpick en Golden Tulip Hotel, zogenaamde design B&B’s, twijfel doet rijzen aan zin en noodzaak van het heffen van toeristenbelasting. De rechtbank begrijpt deze stelling, gelet op de daarop door eiseres gegeven toelichting, aldus dat eiseres van mening is dat de toeristenbelasting door verweerder voor een ander doel wordt geheven dan waarvoor deze bedoeld is. Deze stelling kan eiseres niet baten. De rechtbank overweegt daartoe dat de toeristenbelasting een heffing met een zuiver fiscaal doel is, ook al berust deze blijkens de parlementaire geschiedenis op de profijtgedachte. Er is dus geen verband vereist met diensten die de gemeente voor de belastingplichtige verricht of kosten die door de gemeente in enig verband met het verblijf in de gemeente worden gemaakt. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 20 september 2013 (ECLI:NL:GHSHE:2013:4300).
14.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Tadic, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.R. Hoeksema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 september 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.