ECLI:NL:RBOBR:2014:561

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 februari 2014
Publicatiedatum
6 februari 2014
Zaaknummer
AWB-13_3951
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging legesaanslagen wegens strijd met algemene rechtsbeginselen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 10 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil over legesaanslagen die aan een maatschap waren opgelegd. De aanslagen, die in totaal € 54.745,00 bedroegen, waren gebaseerd op leges voor bouwvergunningen voor het oprichten van pluimveestallen en loodsen. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.J.C. Mol, stelde dat de heffingsmaatstaf onredelijk was, omdat deze was gebaseerd op een vast tarief per kubieke meter, in plaats van op de bouwsom. De rechtbank oordeelde dat de gekozen systematiek leidde tot onredelijke en willekeurige uitkomsten, en dat de legesverordening in strijd was met het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank vernietigde de legesaanslagen en verklaarde de legesverordening onverbindend jegens eiser. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en de betaalde griffierechten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 13/3951 en 13/3952

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [vestigingsplaats], eiser
(gemachtigde: mr. M.J.C. Mol),
en
[verweerder], verweerder
(gemachtigde: mr. J.P.L.M. van der Velden en J.H.A.A. Hendriks).

Procesverloop

Met dagtekening 5 maart 2009 heeft verweerder aan de maatschap een aanslag leges opgelegd ten bedrage van € 20.784,15 opgebouwd uit leges bouwvergunning ad € 18.894,75 en leges welstand ad € 1.889,40.
Met dagtekening 21 juli 2009 heeft verweerder aan de maatschap een aanslag leges opgelegd ten bedrage van € 33.960,85 opgebouwd uit leges bouwvergunning ad
€ 30.873,50 en leges welstand ad € 3.087,35.
Bij separate uitspraken op bezwaar van 24 juni 2013 (de bestreden uitspraken op bezwaar) heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraken op bezwaar met één beroepschrift beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Aan de maatschap is een reguliere bouwvergunning verleend voor het oprichten van een pluimveestal en loodsen op het adres [adres]. De inhoud van de objecten bedraagt in totaal 37.790 m3. Met dagtekening 5 maart 2009 heeft verweerder in verband hiermee een aanslag leges opgelegd.
Aan de maatschap is een afzonderlijke bouwvergunning verleend voor het oprichten van drie pluimveestallen op voormeld adres. De inhoud bedraagt in totaal 61.747 m3. Met dagtekening 21 juli 2009 heeft verweerder in verband hiermee een aanslag leges opgelegd.
Bij de bestreden uitspraken op bezwaar heeft verweerder de aanslagen gehandhaafd.
2.
Eiser heeft als beroepsgrond aangevoerd dat de gekozen heffingsmaatstaf leidt tot een grote onregelmatigheid omdat uitgegaan wordt van een vast tarief per m3 in plaats van een tarief gebaseerd op de bouwsom. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat niet duidelijk is hoe verweerder tot het tarief van € 0,50 per m3 is gekomen en dat ten onrechte geen sprake is van differentiatie bij de industriefunctie agrarisch terwijl dit bij de industriefunctie niet-agrarisch wel het geval is. Dit leidt er volgens eiser toe dat het bij grote stallen zoals hier het geval, uit de pas gaat lopen.
3.
De rechtbank vat eisers beroep op als een beroep op de algemene rechtsbeginselen, meer in het bijzonder het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Daaromtrent overweegt de rechtbank dat de vrijheid die de gemeentelijke wetgever heeft gekregen voor het opnemen van bepaalde heffingsmaatstaven en de daaraan gekoppelde tarieven in de gemeentelijke belastingverordeningen wordt begrensd door - onder andere en voor zover hier relevant - de algemene rechtsbeginselen en de opbrengstlimiet. Eiser doet ook een beroep op overschrijding van de opbrengstlimiet. De rechtbank zal echter eerst in gaan op eisers beroep op de algemene rechtsbeginselen.
4.
In de verordening op de heffing en invordering van leges [verordening] (hierna: de legesverordening) is bepaald in artikel 5, eerste lid, dat de leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel. In artikel 5.2.2 van de tarieventabel staat het volgende opgenomen:
Heffingsgrondslag
Dit is de gondslag (Rb: bedoeld zal zijn grondslag) op basis waarvan leges worden geheven. Er worden verschillen (Rb: bedoeld zal zijn verschillende) grondslagen gebruikt, afhankelijk van het te leveren product:
a. bouwkosten:
onder bouwkosten wordt in dit hoofdstuk verstaan de aannemingssom bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme Administratieve voorwaarden voor uitvoering van werken 1989 (UAV 1989), voor het uit te voeren werk, exclusief omzetbelasting, of voor zover deze ontbreekt een raming van de bouwkosten, exclusief omzetbelasting, bedoeld in normblad NEN 2631, uitgave 1979, of zoals dit normblad laatstelijk is vervangen of gewijzigd. Indien het bouwen geheel of gedeeltelijk door zelfwerkzaamheid geschiedt wordt in dit hoofdstuk onder bouwkosten verstaan: de prijs die aan een derde in het economisch verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft.
b. tarief per bruto kubieke meter inhoud, als omschreven onder NEN 2580, naar functie en inhoud (omvang) van het bouwwerk, zoals nader omschreven in artikel 5.2.5. van deze tarieventabal (Rb: bedoeld zal zijn tarieventabel);
c. vast tarief per product, als omschreven in het van toepassing zijnde artikel.
5.
Verweerder heeft in dit geval toepassing gegeven aan de heffingsgrondslag genoemd onder b. In artikel 5.2.5 van de tarieventabel is weergegeven dat het tarief terzake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een reguliere bouwvergunning als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel o, van de Woningwet voor nieuwbouw of uitbreiding van een gebouw ongeacht te beslissing op de aanvraag, wordt bepaald op basis van de functies en de omvang daarvan en aan de hand van een tabel, waarbij een minimum geldt van € 495,00. Verweerder heeft de bouwwerken waarvoor eiser een bouwvergunning heeft aangevraagd geschaard onder de industriefunctie (agrarisch) waarvoor een tarief wordt gehanteerd van € 0,50 per kubieke meter inhoud.
6.
Voor de bouwvergunning voor het oprichten van een pluimveestal en loods op het adres [adres] gaat verweerder uit van een inhoud van 37.790 m3. Ter zitting heeft eiser aangegeven de juistheid van deze inhoud niet langer te betwisten. Dit komt neer op een bedrag aan leges van € 18.895 voor het in behandeling nemen van de aanvraag tot het verkrijgen van de bouwvergunning. Verweerder heeft ter zake een bedrag ter hoogte van € 18.894,75 geheven.
7.
Voor de bouwvergunning voor het oprichten van drie pluimveestallen op het adres [adres] gaat verweerder uit van een - niet betwiste - inhoud van 61.747 m3. Dit komt neer op een bedrag aan leges van € 30.873,50. Dit is ook het bedrag dat verweerder aan leges voor het in behandeling nemen van de aanvraag tot het verkrijgen van de bouwvergunning in rekening heeft gebracht.
8.
Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat hij niet weet hoe het bedrag van € 0,50 tot stand is gekomen. Het is volgens verweerder een vast laag bedrag. Gekozen is voor een systematiek waarbij tot uitdrukking komt dat er een verband bestaat tussen de omvang van het bouwwerk en de daarvoor geleverde dienst. Hoe groter het bouwwerk, hoe meer werk erin zit, aldus verweerder ter zitting. Aan de door eiser opgegeven aanneemsom komt volgens verweerder geen betekenis toe. Verweerder heeft voorts aangegeven dat het tarief bij de industriefunctie agrarisch in tegenstelling tot het tarief bij de industriefunctie niet-agrarisch geen degressief karakter kent, omdat het basistarief laag is. Verweerder heeft aan de hand van rekenvoorbeelden inzichtelijk trachten te maken dat onder de oude legesverordening, waarbij een andere heffingsgrondslag werd gehanteerd, de hoogte van de leges voor een agrarisch bouwwerk niet afwijkt van de hoogte die verweerder thans op basis van de huidige heffingsgrondslag voor vergelijkbare bouwwerken in rekening brengt.
9.
Zoals hiervoor is aangegeven staat het gemeenten in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijk beleid en de praktijk van de belastingheffing. Blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld het arrest van 24 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3345) is geen rechtstreeks verband vereist tussen de hoogte van de geheven leges enerzijds en de omvang van de ter zake van gemeentewege verstrekte diensten dan wel de door de gemeente gemaakte kosten anderzijds. Verweerder heeft gelet op het verhandelde ter zitting desalniettemin wel bedoeld het kostenveroorzakingsbeginsel ten grondslag te leggen aan de heffing van bouwleges. Omdat dit de gemeentelijke motivering is voor de heffing, dient te worden bezien of, uitgaande van dit beginsel de heffing niet in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Eiser heeft er in dit verband op gewezen dat het tarief voor de industriefunctie niet-agrarisch wel een staffeling kent waarbij naarmate de inhoud groter wordt een lager tarief per m3 wordt gehanteerd (degressief tarief). De rechtbank kan niet anders dan begrijpen dat voor dergelijke bouwwerken de gemeentelijke redenering is dat naar mate de inhoud groter wordt, de hoeveelheid werk van de gemeente niet meer recht evenredig toeneemt, zoals dat in verweerders optiek ten aanzien van de industriefunctie agrarisch kennelijk wel het geval is. Ook bij de andere in artikel 5.2.5 geduide functies wordt een degressief tarief gehanteerd. Alleen de industriefunctie agrarisch, de ‘celfunctie’ en de ‘overige gebruiksfunctie’ vormen daarop een uitzondering. Verweerder heeft ter zitting geen verklaring gegeven voor dit verschil, anders dan de motivering dat het gehanteerde tarief van € 0,50 per m3 toch al laag is.
10.
Dit vormt naar het oordeel van de rechtbank geen afdoende rechtvaardiging. Een rekenvoorbeeld maakt namelijk duidelijk dat de door verweerder gekozen systematiek voor agrarische bouwwerken tot onredelijke uitkomsten leidt. Een loods met een agrarische bestemming van 10.000 m3 zou € 5.000 aan leges opleveren. Diezelfde loods met een industriefunctie niet agrarisch zou € 6.100 aan leges opleveren. Wordt de loods echter groter dan gebeurt het omgekeerde. Een loods van 20.000 m3 zou voor een agrarische bestemming €10.000 aan leges opleveren. Terwijl voor diezelfde loods met een industriefunctie niet agrarisch de leges € 7.700 bedragen. Naar mate het volume van het bouwwerk toeneemt gaat dit verder uit de pas lopen. Dit laat zien dat het gekozen lage tarief slechts voor kleinere objecten compensatie biedt en niet voor de grotere objecten terzake waarvan eiser een vergunning heeft aangevraagd. Verweerder heeft geen objectieve rechtvaardiging gegeven op grond waarvan geoordeeld kan worden dat de hoogte van de leges bij de industriefunctie agrarisch recht evenredig mag blijven stijgen met de inhoud van het bouwwerk, zonder dat dit in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel en gelijkheidsbeginsel. In algemene zin valt ook niet in te zien dat, uitgaande van het door verweerder gehanteerde kostenveroorzakingsbeginsel, de kosten die met verweerders dienstverlening gemoeid zijn, blijven stijgen naar mate de inhoud van het agrarisch bouwwerk groter wordt terwijl dat kennelijk niet het geval is bij alle andere niet-agrarische bouwwerken. Dit brengt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat door het door de gemeente gemaakte onderscheid het gelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel geschonden wordt. De heffing van de onderhavige bouwleges is daarmee onredelijk en willekeurig en de legesverordening is dan ook in zoverre jegens eiser onverbindend.
11.
De rechtbank stelt vast dat de bouwleges slechts een onderdeel vormen van de terzake van eisers aanvragen geheven leges. Voor beide aanvragen zijn ook bedragen van
€ 1.889.40 en € 3.087,35 in verband met leges welstand in rekening gebracht. Specifieke beroepsgronden die hierop zien heeft eiser niet ingebracht. Uit artikel 5.2.3. van de Tarieventabel leidt de rechtbank af dat het tarief 10% bedraagt van het tarief voor het in behandeling nemen van de bouwvergunning. Omdat de heffing van de bouwleges onredelijk en willekeurig is geldt dit evenzeer voor het daarvan afgeleide tarief voor leges welstand. Daarmee is de legesverordening ook in zoverre jegens eiser onverbindend.
12.
Omdat uit het voorgaande al volgt dat het beroep gegrond is en de aanslagen leges moeten worden vernietigd, gaat de rechtbank niet in op de door eiser aangevoerde beroepsgrond met betrekking tot overschrijding van de opbrengstlimiet.
13.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser de door hem betaalde griffierechten vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1460,- (2 x 1 punt voor het indienen van de bezwaarschriften met een waarde per punt van € 243,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraken op bezwaar;
  • vernietigt de aanslagen leges met dagtekeningen 5 maart 2009 en 21 juli 2009;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraken op bezwaar;
  • draagt verweerder op de betaalde griffierechten van € 88,- (2 x € 44,-) aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1460,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Wijnen, rechter, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.