In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 6 oktober 2014 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Haaren. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn onroerende zaak, die door de gemeente was vastgesteld op € 433.000,00. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 402.000,00. De eiser, vertegenwoordigd door een professioneel rechtsbijstandverlener, stelde echter dat de waarde niet hoger kon zijn dan € 289.000,00 en ging in beroep tegen de beslissing van de gemeente.
De rechtbank oordeelde dat de eiser geen procesbelang meer had bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bestreden uitspraak, omdat de gemeente hem volledig tegemoet was gekomen. De rechtbank concludeerde dat de indiening van een taxatierapport door de eiser, waarin een hogere waarde werd genoemd, betekende dat hij zijn aanvankelijke standpunt over de waarde had gewijzigd. De rechtbank vond het kennelijk onredelijk dat de eiser in beroep ging, aangezien de gemeente al had voldaan aan zijn verzoeken.
Daarom verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en veroordeelde de eiser in de proceskosten van de gemeente, die op € 490,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.