In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 februari 2014 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de weigering van een toevoeging voor een ex-ondernemer die in beroep ging tegen een besluit waarbij een bestuurlijke boete in stand was gelaten. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. E.G.F. Vliegenberg, had bezwaar gemaakt tegen de weigering van de toevoeging door verweerder, die werd vertegenwoordigd door mr. M. Doets. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de toevoeging niet voldoende gemotiveerd was, vooral omdat de ex-ondernemer niet als verweerder in de procedure was betrokken, terwijl dit wel noodzakelijk was voor de aanvraag van de toevoeging. De rechtbank benadrukte dat de oplegging van een bestuurlijke boete een punitief karakter heeft en dat de ex-ondernemer niet op voorhand als niet-betrokken kan worden beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de eiseres in deze procedure als verweerder moet worden aangemerkt, omdat zij zich verzet tegen de oplegging van de boete. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om opnieuw op het bezwaar te beslissen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, die op € 487,00 werden begroot, en moest het griffierecht van € 44,00 vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.