ECLI:NL:RBOBR:2014:6027

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 oktober 2014
Publicatiedatum
14 oktober 2014
Zaaknummer
01/845217-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een scherp voorwerp in Eindhoven

Op 15 oktober 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 24 maart 2014 in Eindhoven, waar de verdachte, na een conflict in een tankstation, de manager, aangeduid als [slachtoffer], met een scherp voorwerp in de rug heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzet had in de zin van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, wat wettig en overtuigend bewezen is verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast zijn er algemene en bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder het zich houden aan aanwijzingen van de reclassering en het ondergaan van klinische behandeling. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte is eerder veroordeeld voor geweldsdelicten en er zijn aanwijzingen voor psychische problematiek, wat ook meegewogen is in de beslissing.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845217-14
Datum uitspraak: 15 oktober 2014
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1980],
wonende te [adres],
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 juli 2014 en 1 oktober 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 juni 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 maart 2014 te Eindhoven
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp voorwerp in de rug, althans in het bovenlichaam heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 maart 2014 te Eindhoven
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,met dat opzet
die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp voorwerp in de rug, althans in het bovenlichaam heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak.

De rechtbank acht, met de officier van justitie en de verdediging, de aan verdachte onder primair ten laste gelegde “poging tot moord” niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Motivering van de bewezenverklaring.

Aan verdachte is onder primair (tevens) poging tot doodslag ten laste gelegd.
Verdachte heeft ter terechtzitting d.d. 1 oktober 2014 verklaard dat hij op
24 maart 2014 te Eindhoven in een tankstation, de manager van het tankstation, [slachtoffer], uit woede hard op de rug heeft geslagen.
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 24 maart 2014 een hem bekende klant het tankstation waar hij manager van is binnen zag komen en dat deze klant boos en agressief werd omdat hij dacht opgelicht te zijn door een collega van aangever. [slachtoffer] kreeg het gevoel dat de boze man hem wilde slaan en liep van hem weg. Vanuit zijn ooghoeken zag [slachtoffer] dat de man uithaalde met zijn vuist, waarop [slachtoffer] een harde klap op zijn rug voelde. Hij ondervond hierdoor veel pijn en liep richting het kantoor. [slachtoffer] voelde vervolgens vocht over zijn rug stromen en zag bloed.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op enig moment na het slaan van [slachtoffer] een voorwerp in zijn hand had. Dit voorwerp was, aldus verdachte ter zitting, dusdanig dat, mocht je er mee steken, het een ander zou kunnen verwonden.
De medische verklaring betreffende aangever [slachtoffer] vermeldt een gehechte en diepe steekwond in de rug. De wond was zeven centimeter breed. Aangever [slachtoffer] heeft een nacht ter observatie in het ziekenhuis gelegen.
De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte degene is geweest die, met een scherp voorwerp in zijn hand, de aangever in zijn rug heeft gestoken.
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelt anders.
De rechtbank overweegt dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in het onderhavige geval de dood van het slachtoffer - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg veroorzaakt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Met één stekende beweging heeft verdachte het slachtoffer met een scherp voorwerp in de rug verwond. Het is algemeen bekend dat de rug een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is waarachter zich vitale organen bevinden. De gevaarzetting is in deze zaak nog vergroot doordat het slachtoffer zich omdraaide en wegliep op het moment dat verdachte met het voorwerp stak en er aldus sprake was van een bewegend slachtoffer. Op grond hiervan is de kans op dodelijk letsel aanmerkelijk geweest.
Het handelen van verdachte was naar het oordeel van de rechtbank naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de reële mogelijkheid dat verdachte het slachtoffer met het voorwerp dodelijk zou verwonden dat verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard en op de koop toe heeft genomen.
De rechtbank concludeert derhalve dat opzet in de zin van voorwaardelijk opzet aanwezig is en dat de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
(primair)
op 24 maart 2014 te Eindhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een scherp voorwerp in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie acht de aan verdachte ten laste gelegde “poging tot doodslag” wettig en overtuigend bewezen en eist een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met aftrek overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, en een proeftijd van drie jaar. Daarbij moeten als bijzondere voorwaarden worden opgelegd: dat verdachte zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen van de reclassering, dat hij zich klinisch laat behandelen, dat het hem verboden wordt om contact op te nemen met [slachtoffer] en dat het hem verboden wordt zich in (de buurt van) de tankstations waar deze [slachtoffer] manager van is te begeven.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit, zoals de rechtbank dit heeft gekwalificeerd, overweegt de rechtbank dat een gevangenisstraf van drie jaar waarvan één jaar voorwaardelijk, zoals gevorderd door de officier van justitie, in beginsel op zijn plaats is. Verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door [slachtoffer] met een scherp voorwerp in zijn rug te steken. Vervolgens heeft verdachte zich om het lot van het slachtoffer geheel niet bekommerd, maar is er vandoor gegaan. De omstandigheid dat het slachtoffer niet dodelijk is geraakt of ernstiger gewond is geraakt, is niet aan verdachte te danken.
Wat betreft de ernst van het feit heeft de rechtbank voorts in aanmerking genomen dat een dergelijk geweldsfeit, namelijk het in de rug steken van iemand die nietsvermoedend wegloopt, zeer beangstigend is voor het slachtoffer, dat in een dergelijke situatie volkomen weerloos is. Het slachtoffer heeft het idee gehad dat hij het leven zou laten en doodsangsten uitgestaan en zelfs telefonisch afscheid genomen van zijn vrouw en moeder.
Verdachte heeft door zijn handelen een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en zijn lichamelijke integriteit aangetast. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de door de officier van justitie voorgehouden slachtofferverklaring blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
Evenals de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank termen aanwezig een groot deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
Blijkens het verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie is verdachte al meermalen veroordeeld voor (onder meer) geweldsdelicten.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat er aanwijzingen zijn voor psychische problematiek bij verdachte en dat hij ten aanzien van voornoemde problematiek behandeling nodig heeft om recidive te voorkomen. Uit het omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebracht rapport door drs. [deskundige]van 10 juni 2014 blijkt voorts dat het door verdachte gepleegde strafbare feit in verminderde mate aan hem kan worden toegerekend.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf (voor een gedeelte) voorwaardelijk opleggen, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank zal evenwel een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de straf die de rechtbank zal opleggen, mede in aanmerking genomen de langdurige klinische behandeling waartoe verdachte wordt verplicht, de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Het verzoek van de officier van justitie om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren, wijst de rechtbank, gelet op de doorlopende voorlopige hechtenis van verdachte, af.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 45, 287.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
(primair)
poging tot doodslag.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. het primair ten laste gelegde:
Gevangenisstrafvoor de duur van
30 maanden,met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan
10 maanden voorwaardelijkmet een
proeftijd van3 jaren.

Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:

- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:

- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;
- zich aansluitend aan zijn detentie klinisch laat behandelen, in de FPA kliniek Stevig, onderdeel van Stichting Dichterbij, voor de duur van maximaal 2 jaar of zoveel korter als zijn behandelaars verantwoord achten, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van de behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
- dat hij zich, gedurende de proeftijd, onthoudt van iedere vorm van contact met [slachtoffer], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- dat hij zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in het [bedrijf 1] te Waalre en [bedrijf 2] te Eindhoven of op het terrein van deze tankstations, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- dat veroordeelde zich (uiterlijk) op de tweede dag na zijn vrijlating zal melden bij de reclassering, Leger des Heils te Rotterdam, en zich daarna gedurende een door die reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht,
waarbij de Reclassering Nederland, Regio 's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.J. Sangers- de Jong, voorzitter,
mr. E.C.P.M. Valckx en mr. C.A. Mandemakers, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Cox-Wentholt, griffier,
en is uitgesproken op 15 oktober 2014.