ECLI:NL:RBOBR:2014:6258

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 oktober 2014
Publicatiedatum
20 oktober 2014
Zaaknummer
14 _ 2043
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vertragingsschade door schorsing omgevingsvergunning

In deze zaak hebben eisers verzocht om vergoeding van vertragingsschade als gevolg van de schorsing van een verleende omgevingsvergunning voor hun woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet kon volstaan met een verwijzing naar een eerder arrest van de Hoge Raad. Eisers zijn niet te vroeg begonnen met de bouwwerkzaamheden, aangezien zij gebruik mochten maken van de omgevingsvergunning tot de schorsing. De schade is voornamelijk veroorzaakt door de vertraging in de bouw als gevolg van de schorsing, die het gevolg was van een gebrek aan de zijde van verweerder. De rechtbank heeft de schadeposten afzonderlijk beoordeeld en bepaald dat verweerder een deel van de geclaimde schadevergoeding moet betalen. De rechtbank heeft het bestreden besluit van verweerder vernietigd en geoordeeld dat eisers recht hebben op een schadevergoeding van € 13.164,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de indiening van het verzoek. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/2043

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2014 in de zaak tussen

[eisers], te [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. A.A.M. van der Aa),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint-Oedenrode, verweerder
(gemachtigde: mr. E.M. de Mooy)

Procesverloop

Bij besluit van 27 augustus 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om schadevergoeding in verband met de schorsing van de door verweerder verleende omgevingsvergunning voor hun woning op het perceel [adres] afgewezen.
Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt bij verweerder. Bij besluit van 29 april 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2014. Eisers zijn verschenen, bijgestaan hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.2
Bij besluit van 6 oktober 2011 heeft verweerder aan eisers een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van hun woonhuis. De omgevingsvergunning had betrekking op de activiteit bouwen en op het afwijken van het geldende bestemmingsplan. Eisers zijn begonnen met bouwen nadat de vergunning was verleend (in de bezwaarfase).
1.3
De buren van eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 oktober 2011. Dit bezwaarschrift is door verweerder bij besluit van 14 februari 2012 ongegrond verklaard. In dit besluit is het primaire besluit met verbetering van de motivering in stand gelaten. De buren hebben tegen het besluit van 14 februari 2012 beroep ingesteld bij deze rechtbank en voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.4
Verweerder heeft de rechtbank op 30 maart 2012 bericht dat eisers bereid zijn te stoppen met de bouw totdat de voorzieningenrechter uitspraak zou hebben gedaan. Wel dienden nog enkele conserverende maatregelen te worden getroffen, waaronder het aanbrengen van zeil en het ontvangen en opslaan van dakplaten.
1.5
Bij uitspraak van 20 april 2012 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de werking van het besluit wordt opgeschort totdat op het beroep is beslist en de voorlopige voorziening getroffen dat het vergunninghouder niet is toegestaan om gebruik te maken van de omgevingsvergunning, waarop dit besluit betrekking heeft, eveneens totdat op het beroep is beslist. De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 25 mei 2012 verweerder in de gelegenheid gesteld de geconstateerde gebreken te herstellen.
1.6
Op 30 mei 2012 is een welstandsadvies verkregen. Op 11 juni 2012 hebben eisers gewijzigde bouwtekeningen ingediend. Op 19 juni 2012 heeft verweerder een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarbij het besluit op bezwaar van 14 februari 2012 is ingetrokken en vervangen. De rechtbank heeft bij einduitspraak van 19 september 2012 het beroep tegen het besluit van 14 februari 2012 gegrond verklaard en het beroep tegen het besluit van 19 juni 2012 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
1.7
Eisers hebben ter zitting aangegeven dat de bouw is afgerond omstreeks eind januari, begin februari 2013. Zij hadden erop gerekend dat de bouw omstreeks juli 2012 zou zijn afgerond en dat zij per 1 juli 2012 rechtstreeks zouden hebben kunnen verhuizen. Omdat zij hun oude huis inmiddels hadden verkocht en moesten verlaten, hebben zij tijdelijk in een huurhuis gewoond.
1.8
Eisers hebben op 1 maart 2013 een verzoek om schadevergoeding ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit geheel gebaseerd op het advies van de gemeentelijke bezwaarschriftencommissie.
3. Op 1 juli 2013 is de nieuwe verzoekschriftprocedure (titel 8.4 van de Awb) in werking getreden. Omdat in het onderhavige zaak het schadeveroorzakende besluit van voor 1 juli 2013 dateert, is het recht van voor 1 juli 2013 van toepassing. De rechtbank merkt het primaire besluit aan als een zelfstandig schadebesluit.
4.1
Eisers hebben gesteld dat sprake is van onrechtmatige besluitvorming en dat zij niet verwijtbaar op eigen risico zijn gestart met de bouwwerkzaamheden. De gevolgen van deze onrechtmatige besluitvorming dienen geheel voor rekening van de gemeente te komen.
4.2
Verweerder legt -kort gezegd- aan het bestreden besluit ten grondslag dat eisers met de bouwwerkzaamheden zijn aangevangen voordat de aan hen verleende omgevingsvergunning onherroepelijk was. Dit komt op grond van het arrest van de Hoge Raad van 29 april 1994 (ECLI:NL:HR:1994:ZC1358 het zogenoemde Schuttersduinarrest) voor rekening en risico van eisers. In het verweerschrift heeft verweerder daaraan toegevoegd dat weliswaar het besluit van 14 februari 2012 is ingetrokken maar dat de oorspronkelijke omgevingsvergunning in stand is gebleven.
4.3
In het arrest van 29 april 1994 heeft de Hoge Raad overwogen dat de houder van een bouwvergunning die reeds met bouwen begint, vóórdat definitief is komen vast te staan dat de vergunning niet meer kan worden vernietigd op grondslag van een door een belanghebbende krachtens de wet tegen de verlening van die vergunning ingesteld bezwaar of beroep, handelt op eigen risico en dat hij niet naderhand de gemeente waarvan het college van burgemeester en wethouders de vergunning afgaven, kan aanspreken uit onrechtmatige daad, wanneer een ingesteld bezwaar of beroep tot vernietiging van de vergunning heeft geleid. Dit is slechts anders als van de zijde van de gemeente bij de vergunninghouder het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat een ingesteld of nog in te stellen bezwaar of beroep niet tot vernietiging zal leiden.
4.4
In een uitspraak van 2 februari 2011 (ECLI:NL:RVS: 2011:BP2755) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: Afdeling) onder verwijzing naar een arrest van 10 april 2009 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2009:BH2598) overwogen dat in een geval waarin vergunninghoudster uitsluitend verzocht om vergoeding van vertragingsschade en niet van schade die verband houdt met reeds verrichte bouwwerkzaamheden, die als gevolg van de schorsing van een bouwvergunning zijn stilgelegd, de situatie als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 29 april 1994 zich niet voordoet.
4.5
De rechtbank stelt voorop dat de onrechtmatigheid van het besluit van 14 februari 2012 is gegeven, gelet op de omstandigheid dat verweerder dit besluit zelf heeft ingetrokken. Anders dan verweerder heeft gesteld in het verweerschrift is het primaire besluit niet onverkort gehandhaafd in het besluit van 19 juni 2012. Ten behoeve van het besluit van 19 juni 2012 is een welstandsadvies ingewonnen. Bovendien is in het dictum van dit besluit opgenomen dat verweerder heeft besloten de bij de verleende omgevingsvergunning van 6 oktober behorende tekeningen B01, B05 en B06 en presentatieleaflet te vervangen door de gewaarmerkte tekeningen W01, W05 en W06. Het primaire besluit is dus gedeeltelijk herroepen. Daarmee is ook het oorspronkelijke primaire besluit onrechtmatig.
4.6
Verweerder heeft in het bestreden besluit miskend dat het verzoek van eisers grotendeels betrekking heeft op vergoeding van vertragingsschade en niet op het gebruik van de niet-onherroepelijke bouwvergunning. Verweerder heeft daarom niet kunnen volstaan met een verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 29 april 1994. Voorts valt niet in te zien dat de door eisers gestelde schade geheel het gevolg is van anticiperend handelen van eisers op de onherroepelijkheid van de verleende omgevingsvergunning en door te vroeg met de bouwwerkzaamheden te beginnen. In de eerste plaats zijn eisers niet te vroeg begonnen, want het stond hen immers vrij om gebruik te maken van de in werking getreden omgevingsvergunning tot de schorsing op 20 april 2012. Daarnaast is de schade grotendeels veroorzaakt doordat de bouw als gevolg van de schorsing later is afgerond dan gepland. De schorsing is het rechtstreekse gevolg van een aan verweerder te wijten gebrek in het besluit van 14 februari 2012, dat eerst bij het nadere besluit van 19 juni 2012 is hersteld. Het bestreden besluit berust aldus op een onjuiste motivering en deze beroepsgrond slaagt.
5.1
Eisers hebben aangevoerd dat verweerder het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat sprake is van een welstandsvrije situatie en dat ten behoeve van de omgevingsvergunning geen welstandsadvies noodzakelijk was. Zij stellen dat hen daarom een beroep toekomt op de uitzondering van het arrest van de Hoge Raad van 29 april 1994.
5.2
Verweerder stelt nimmer het vertrouwen te hebben gewekt dat de aan eisers verleende omgevingsvergunning geen gebrek vertoonde. In de bezwaarfase is door de buren van eisers niet gesteld dat sprake was van strijd met de redelijke eisen van welstand.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat deze grond, voor zover deze betrekking heeft op de vertragingsschade, geen bespreking behoeft omdat verweerders verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 29 april 1994 niet opgaat. Voor wat betreft de schadeposten die géén betrekking hebben op vertragingsschade overweegt de rechtbank het volgende. Weliswaar heeft verweerder voorafgaand aan de verlening van de omgevingsvergunning alsmede in de omgevingsvergunning zelf en in de procedure bij de rechtbank tot de tussenuitspraak van 25 mei 2012 het standpunt ingenomen dat het project van eisers welstandsvrij was maar aan dit standpunt kan niet het gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat de omgevingsvergunning nimmer zou worden herroepen. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een ondubbelzinnig en onvoorwaardelijke toezegging dat de omgevingsvergunning nimmer zou worden geschorst of zou worden herroepen. In zoverre faalt deze beroepsgrond.
6.1
Eisers maken tot slot aanspraak op vergoeding van de kosten van juridische bijstand. Verweerder had een dubbele redelijkheidstoets moeten uitvoeren als bedoeld in artikel 6:96, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek. Ook al is inschakeling van een advocaat in bestuursrechtelijke procedures niet verplicht, het is volgens hen soms wel noodzakelijk als er grote belangen mee zijn gemoeid. Ook de hoogte van de kosten staan volgens eisers in redelijke verhouding tot de omvang van de schade.
6.2
Verweerder heeft opgemerkt dat de door eisers gemaakte kosten in de procedure omtrent de omgevingsvergunning ingevolge artikelen 7:15 en 8:75 van de Awb voor hun rekening dienen te blijven.
6.3
Eisers miskennen dat zij zowel in bezwaar als in beroep een verzoek tot vergoeding van deze kosten hadden kunnen indienen en dat zij dit niet hebben gedaan. Verder heeft de rechtbank in de einduitspraak geen aanleiding gezien verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte kosten in de beroepsfase. De regeling omtrent vergoeding van kosten voor juridische bijstand die is opgenomen in de artikelen 7:15 en 8:75 van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht is exclusief. Voor een, al dan niet aanvullende, vergoeding van proceskosten langs de weg van een zuiver schadebesluit is geen plaats. Deze beroepsgrond faalt.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
8. Aan het verzoek om schadevergoeding is een kostenstaat gehecht. Deze is ter zitting met partijen besproken. Gesteld noch gebleken is dat er andere kostenposten zijn en verweerder heeft desgevraagd aangegeven de hoogte van de kostenposten niet te betwisten. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien.
9.1
De rechtbank ziet geen aanleiding te bepalen dat verweerder kosten in verband met het laten maken van nieuwe aangepaste bouwtekeningen door de architect moet vergoeden. Als verweerder ten behoeve van de verlening van de omgevingsvergunning wel een welstandsadvies had ingewonnen, hadden eisers de tekeningen ook moeten laten aanpassen en hadden zij deze kosten ook moeten maken.
9.2
Een aantal werkzaamheden zijn uitgevoerd na 1 oktober 2014. Het algemene btw-tarief van 19% is per 1 oktober 2012 verhoogd naar 21%. De aannemer heeft eisers een hoger btw tarief in rekening gebracht over de werkzaamheden na 1 oktober 2012. Dit resulteert in een schadepost van € 3.480,00. De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat eisers niet met deze schadepost zouden zijn geconfronteerd als eisers niet waren geconfronteerd met de schorsing van het besluit van 14 februari 2012 en de voorziening dat geen gebruik mocht worden gemaakt van de omgevingsvergunning. De rechtbank beschouwt deze schadepost als vertragingsschade die te wijten is aan het besluit van 14 februari 2012 en die geen verband houdt met de omstandigheid dat eisers zijn gaan bouwen voordat de omgevingsvergunning onherroepelijk was. Deze schadepost komt voor vergoeding in aanmerking.
9.3
De kosten in verband met de inschakeling van een juridisch adviseur komen niet voor vergoeding in aanmerking onder verwijzing naar rechtsoverweging 6.3.
9.4
Eisers maken aanspraak op vergoeding van de kosten in verband met de inschakeling van een verhuisbedrijf ten behoeve van de tweede verhuizing (een bedrag van € 3.000,00). De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat eisers deze kosten niet zouden hebben gemaakt als eisers niet waren geconfronteerd met de schorsing van het besluit van 14 februari 2012 en de voorziening dat geen gebruik mocht worden gemaakt van de omgevingsvergunning. De rechtbank is van oordeel dat de kosten van inschakeling van het verhuisbedrijf volledig zijn toe te rekenen aan de vertraging van de bouw en daarom voor vergoeding in aanmerking komen.
9.5
Eisers maken aanspraak op vergoeding van de kosten in verband met de tijdelijke opslag van overige meubels tijdens de huurperiode alsmede de huur van een tijdelijke woning over een periode van 9 maanden (een bedrag van € 1.114,00 per maand). De rechtbank stelt vast dat de schorsing zelf ongeveer 5 maanden heeft geduurd. Desgevraagd hebben eisers ook ter zitting aangegeven dat de aannemer in oktober 2012 verder is gegaan met bouwen omdat hij eerst een ander werk dat hij had aangenomen in de schorsingsperiode moest afronden. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat de bouw als gevolg van de schorsing in ieder geval 6 maanden heeft stilgelegen. Eisers hebben verder aangegeven dat zij vrijwillig zijn gestopt met bouwen op het moment dat zij op de hoogte geraakten van de indiening van het verzoek om voorlopige voorziening. De rechtbank is van oordeel dat de vertragingsschade als gevolg van deze handeling niet voor rekening van verweerder behoeft te komen. Eisers beschikten op dat moment over een inwerking getreden omgevingsvergunning en hoefden niet te stoppen. De rechtbank is verder van oordeel dat eisers onvoldoende hebben onderbouwd waarom de bouw als gevolg van de schorsing kennelijk twee maanden langer heeft geduurd dan oorspronkelijk gepland. Weliswaar is de bouw in de winterperiode afgerond, gesteld noch gebleken is of, laat staan hoe lang, de bouw in deze periode heeft stilgelegen. Bovendien valt niet in te zien waarom vertraging door weersomstandigheden voor rekening van verweerder zou moeten komen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de kosten in verband met de huur van een tijdelijke woning en de tijdelijke opslag van overige meubels slechts over een periode van 6 maanden voor vergoeding in aanmerking komen (een bedrag van € 6.684,00).
9.6
Eisers maken tot slot aanspraak op vergoeding van de kosten in verband met extra gas en elektriciteit voor de woning aan de [adres]. Zij hebben hiervoor als verklaring gegeven dat deze woning in de herfst en winterperiode diende te worden verwarmd om schade te voorkomen. De rechtbank is van oordeel dat deze kosten niet zozeer het gevolg zijn van vertraging in de bouwwerkzaamheden maar te wijten zijn aan de omstandigheid dat eisers gebruik hebben gemaakt van de verleende omgevingsvergunning. Als zij dat niet hadden gedaan, was de woning niet gebouwd en hoefde de woning ook niet te worden verwarmd. Deze kosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
9.7
De rechtbank concludeert dat eisers aanspraak kunnen maken op vergoeding van een bedrag van in totaal € 13.164,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van indiening van het verzoek tot de dag van algehele voldoening. De rechtbank zal het bezwaar van eisers gegrond verklaren, het primaire besluit herroepen en bepalen dat verweerder genoemde schade dient te vergoeden.
10.1
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
10.2
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 487,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken van een verzoek ingevolge 7:15, tweede lid, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit ;
  • herroept het primaire besluit, bepaalt dat verweerder aan eisers een bedrag moet uitkeren van € 13.164,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van indiening van het verzoek tot de datum van algehele voldoening;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,00 aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 974,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van
A.J.H. van der Donk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2014.
griffier rechter
De griffier is niet in staat
deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.