ECLI:NL:RBOBR:2014:6306

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 oktober 2014
Publicatiedatum
22 oktober 2014
Zaaknummer
C/01/283566 / HA ZA 14-647
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • J.J.H. Bruggink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake eigendomsrecht en ontruiming van grond door gemeente

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 22 oktober 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de gemeente en een gedaagde over de eigendom van een strook grond. De gemeente vorderde dat de rechtbank zou verklaren dat zij eigenaar is van de grondstrook, die door de gedaagde onrechtmatig zou zijn gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente voornemens was om enkele straten in een villawijk te reconstrueren, waarbij de gedaagde, eigenaar van een aangrenzend perceel, de strook grond als haar eigendom claimde op basis van verkrijgende verjaring. De rechtbank heeft de procedure en de relevante feiten uiteengezet, waaronder de communicatie tussen de gemeente en de bewonersvereniging, en de acties van de gedaagde met betrekking tot de strook grond.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde niet voldoende heeft aangetoond dat zij het ondubbelzinnige bezit van de strook grond heeft gehad gedurende de vereiste periode van 20 jaar. De gemeente had geen bezwaar tegen het gebruik van de strook grond door de gedaagde, maar dit alleen was onvoldoende om te concluderen dat de gedaagde de eigendom van de grond had verworven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verjaringstermijn op 7 augustus 2012 was gestuit door een brief van de advocaat van de gemeente, waardoor de gedaagde niet kon aantonen dat zij de strook grond had verworven door verjaring.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van de gemeente toegewezen, de gedaagde veroordeeld om de strook grond vóór 1 januari 2015 te ontruimen en de gedaagde in de proceskosten veroordeeld. De rechtbank heeft de gevorderde dwangsom afgewezen, omdat er geen bewijs was dat de gedaagde zich niet aan het vonnis zou houden. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.J.H. Bruggink.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/283566 / HA ZA 14-647
Vonnis van 22 oktober 2014
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
[eiseres],
zetelend te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. R.A.F. Willems te 's-Hertogenbosch,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. A.P. van Knippenbergh te Best.
De partijen zullen hierna de gemeente en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Deze zaak is bij vonnis van 22 oktober 2014 afgesplitst van de zaak met het rolnummer 13-99 en zaaknummer 258725.
Het verloop van de procedure in de zaak met het rolnummer 13-99 en zaaknummer 258725, voor zover deze stukken relevant zijn voor de beoordeling van deze zaak, blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de conclusie van antwoord in de zaak tussen de gemeente en [gedaagde],
  • het tussenvonnis van 29 mei 2013,
  • het proces-verbaal van descente en comparitie van 9 oktober 2013,
  • de akte overlegging producties tevens wijziging van eis,
  • het proces-verbaal van descente en comparitie van 12 februari 2014,
- de akte uitlating na descente en comparitie,
- de antwoordakte,
- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, althans niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de door partijen overgelegde stukken, voor zover de inhoud daarvan niet is betwist, staat tussen partijen het volgende vast.
2.2.
De gemeente is voornemens enkele straten in de villawijk bij het natuurgebied [naam] te [woonplaats] te reconstrueren. Het betreft de straten [straat], [straat] en [straat]. De reconstructie betreft het vervangen van de riolering, de verharding en de nutsvoorzieningen. Zij heeft dit voornemen toegelicht tijdens de jaarvergadering van de bewonersvereniging [naam] op 11 maart 2009.
2.3.
Uit de bewonersvereniging [naam] is de Commissie [naam] (voortaan: de commissie) voortgekomen. Deze commissie heeft de gemeente bij brief van 9 november 2009 meegedeeld, dat zij op zichzelf niet tegen de reconstructie zijn, doch dat het aanleggen van de diverse voorzieningen onder het huidige wegdek dient te geschieden en dat het aanwezige asfalt dient te worden vervangen door een bestrating die in geval van noodzakelijk herstel eenvoudig plaatselijk opgebroken kan worden. Uitgangspunt hierbij is dat de meeste bewoners inmiddels door verjaring eigenaar zijn geworden van de aangrenzend aan hun eigendom gelegen stroken grond, doordat zij al dan niet tezamen met hun rechtsvoorgangers gedurende een periode van meer dan 20 jaar onafgebroken bezit van die stroken hebben gehad.
2.4.
De gemeente heeft daarop bij brief van 22 juni 2010 aan de commissie laten weten dat zij geen bezwaar heeft tegen het gebruik van de stroken grond (de gemeentebermen) in de afgelopen jaren en in de toekomst. Zij heeft er echter wel bezwaar tegen dat anderen de bermen als eigenaar in bezit nemen, omdat de bermen een belangrijke functie hebben als kabel- en leidingstrook voor nutsvoorzieningen.
2.5.
Op 24 november 2010 en op 16 februari 2011 heeft er een overleg plaatsgevonden tussen een delegatie van de gemeente en de commissie, waarbij de gemeente heeft voorgesteld dat de desbetreffende bewoners onder voorwaarden de stroken grond kunnen huren voor het bedrag van € 20,- per jaar.
2.6.
Bij brief van 24 april 2012 heeft de commissie de gemeente laten weten dat zij negatief adviseert over de huurovereenkomst, maar dat zij de bewoners vrij laat in het accepteren van de voorwaarden. Zij deelt tevens mee dat de commissie wordt opgeheven.
2.7.
Bij brieven van 7 augustus 2012 heeft de advocaat van de gemeente de individuele bewoners benaderd en medegedeeld dat de gemeente voornemens is hen in rechte te betrekken, hetgeen zij kunnen voorkomen door te erkennen dat de gemeente eigenaar is van de stroken grond, waarbij de gemeente bereid is een huurovereenkomst met betrekking tot die stroken grond met de betrokkenen aan te gaan. In het geval de eigendom van de gemeente niet wordt erkend, dient de brief als een stuitingshandeling met betrekking tot de lopende verjaring te worden opgevat.
2.8.
[gedaagde] is de eigenaar van het erf aan het [straat] [cijfer] te [woonplaats], kadastraal bekend als gemeente [woonplaats], [naam].

3.Het geschil

3.1.
De gemeente heeft - na wijziging van eis - gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
a voor recht verklaart dat de gemeente eigenaar is van de grondstrook, zoals met (licht) blauw weergegeven op de als productie 25 overgelegde kaarten, dan wel voor recht verklaart dat de gemeente eigenaar is van de door de rechtbank in goede justitie te bepalen stroken grond,
b [gedaagde] veroordeelt de onder a bedoelde grond met al de zijnen te ontruimen, te verlaten, ontruimd te houden en ter vrije beschikking te stellen van de gemeente, op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag, dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, en met machtiging aan de gemeente om, indien [gedaagde] nalatig blijft aan het voormelde te voldoen, dit zelf te doen uitvoeren op kosten van [gedaagde], zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie, en desgewenst onder zodanige voorwaarden als de rechtbank zal oordelen,
c [gedaagde] hoofdelijk veroordeelt in de kosten van het geding, bij niet betaling vermeerderd met wettelijke rente daarover vanaf de 15e dag na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis, alsmede [gedaagde] hoofdelijk veroordeelt in de nakosten.
3.2.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd dat de rechtbank de vorderingen van de gemeente afwijst met veroordeling bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, van de gemeente in de proceskosten en de nakosten, bij niet betaling vermeerderd met wettelijke rente daarover vanaf de 10e dag na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De gemeente heeft gesteld dat [gedaagde] inbreuk maakt op het eigendomsrecht van de gemeente doordat zij de aan haar erf grenzende strook grond (de gemeenteberm), welke eigendom van de gemeente is, onrechtmatig gebruikt. De omvang van deze strook grond is blauw gekleurd aangegeven op de ter gelegenheid van de pleidooien overgelegde tekening van de gemeente met het nummer[naam] en de vermelding ‘situatie met kadastrale grenzen [straat] nr. [cijfer]’. Op de tekening staan de precieze afmetingen van de strook grond vermeld.
4.2.
[gedaagde] heeft het verweer gevoerd dat zij inmiddels door verkrijgende verjaring op grond van het bepaalde in artikel 3:306 jo 3:105 Burgerlijk Wetboek (BW) eigenaar is geworden van de desbetreffende strook grond.
Zij is in 1992 eigenaar geworden van haar perceel en heeft op haar perceel zelf een woning gebouwd. Zij woont daar al vanaf begin 1992.
De strook grond aan de voorzijde van haar erf heeft zij in 1992 naar eigen inzicht ingericht en bij haar erf getrokken. Dat heeft zij laten uitvoeren door een tuinarchitect. Er is op de strook grond bestrating aangebracht als toegang naar haar woning en de strookgrond is verder als voortuin ingericht door het aanbrengen van hagen, ondoordringbaar struikgewas en hekwerk. In de grondstrook hebben ook stenen palen gestaan. Er is bewust gekozen voor lagere begroeiing vanwege het uitzicht en omdat het [straat] een smalle weg is.
Volgens haar heeft zij de strook grond op die wijze in bezit genomen en meer als 20 jaar onafgebroken in bezit gehouden en heeft zij zich voortdurend en ondubbelzinnig als eigenaar daarvan gedragen.
4.3.
De gemeente heeft op dit verweer gereageerd met de stelling dat er voor verkrijgende verjaring ondubbelzinnig bezit van de grondstrook vereist is, maar dat daar in dit geval geen sprake van is.
Bezit is het houden van een goed voor zichzelf (3:107 lid BW). Of daar sprake van is dient beoordeeld te worden naar verkeersopvattingen op grond van de uiterlijke feiten (3:108 BW). Verder dient de bezitter zich te gedragen alsof hij de eigenaar van het goed is, waarbij het duidelijk moet zijn dat de macht van de oorspronkelijke eigenaar is geëindigd. De bezitter moet tegenover de oorspronkelijk eigenaar zo handelen, dat deze daaruit kan opmaken dat de bezitter de eigendom pretendeert. De oorspronkelijke eigenaar kan dan tijdig maatregelen nemen om verjaring te voorkomen.
Volgens de gemeente heeft [gedaagde] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij ondubbelzinnig bezit van de strook grond heeft gehad. Het gebruik van de strook grond als tuin is daarvoor onvoldoende. Een dergelijk gebruik kan ook plaatsvinden door een huurder, pachter of bruiklener van de strook grond. Dat gebruik hoefde voor de gemeente geen aanleiding te zijn om daaruit af te leiden dat [gedaagde] pretendeerde de eigenaar van de strook grond te zijn.
4.4.
Voor het verkrijgen van de eigendom van de strook grond is vereist dat de verkrijger gedurende een periode van 20 jaar onafgebroken het ondubbelzinnige bezit van de strook grond heeft gehad.
4.5
Tussen de partijen staat vast dat de lopende verjaring op 7 augustus 2012 door de brief van de advocaat van de gemeente is gestuit. De verjaringstermijn van 20 jaar is dus voltooid als [gedaagde] in ieder geval vanaf 6 augustus 1992 onafgebroken het bezit van de strook grond heeft gehad. [gedaagde] heeft gesteld dat zij in 1992 de strook grond in bezit heeft genomen door die strook grond bij haar erf te trekken. Zij heeft door een tuinarchitect de strook grond als deel van haar tuin laten inrichten. [gedaagde] heeft daarbij in het midden gelaten of die inbezitneming heeft plaatsgevonden vóór 6 augustus 1992 of daarna. Daarmee staat niet vast dat de verjaringstermijn van 20 jaar is voltooid.
4.6.
Verder is voor het verkrijgen van de eigendom van de strook grond vereist dat [gedaagde] in die periode van 20 jaar het ondubbelzinnige bezit van die strook grond heeft gehad. Of er sprake is van ondubbelzinnig bezit moet worden beoordeeld naar verkeersopvattingen op grond van de uiterlijke feiten. Uit die uiterlijke feiten moet blijken dat [gedaagde] pretendeerde de eigenaar van de strook grond te zijn en wel op een zodanige manier, dat de gemeente uit de handelwijze van [gedaagde] moet hebben kunnen afleiden dat zij haar eigendom van de strook grond na verloop van 20 jaar zou verliezen. Als dat niet het geval is, is er geen sprake van ondubbelzinnig bezit.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijk ondubbelzinnig bezit van [gedaagde] geen sprake is geweest. Zij is op grond van het onderstaande tot dat oordeel gekomen.
De gemeente heeft er geen bezwaar tegen gehad dat [gedaagde] de strook grond gebruikte. Dat gebruik alleen is niet genoeg om tot een ondubbelzinnig bezit te concluderen. De vraag is uit welke feiten en/of omstandigheden blijkt dat de gemeente er op bedacht moest zijn dat zij haar eigendom door verjaring zou gaan verliezen.
Bij gelegenheid van de descente op 9 oktober 2014 heeft de rechtbank geconstateerd dat tussen de bestrating van het [straat] en de strook grond langs het erf van [gedaagde] geen hekwerk of haag is aangebracht. Er staat op een gedeelte van de strook wel een taxushaag, maar die staat ongeveer op de grens tussen haar erf en de strook grond. De strook grond is deels bestraat met klinkers en er staan verder lage struiken op. Van een hekwerk of ondoordringbaar struikgewas, zoals [gedaagde] heeft gesteld, is geen sprake. [gedaagde] heeft niet gesteld dat in de periode vóór 2014 de feitelijke situatie aanmerkelijk anders dan nu is geweest.
Op grond van deze uiterlijke omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat de gemeente er op bedacht moest zijn dat zij haar eigendom zou gaan verliezen. De verrichtingen van [gedaagde] op de strook grond zijn te beschouwen als enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen die onvoldoende zijn voor inbezitneming (113 lid 2 BW). Nu gesteld noch gebleken is dat op grond van andere feiten en/of omstandigheden er sprake is van verkrijging door verjaring, leidt dit tot de conclusie dat [gedaagde] de eigendom van de strook grond niet op grond van verjaring heeft verkregen.
4.8.
Uit het voorafgaande volgt dat het verweer van [gedaagde] niet kan slagen en dat de vorderingen van de gemeente - op de wijze als hierna vermeld - toegewezen moeten worden.
4.9.
De rechtbank zal voor recht verklaren dat de gemeente eigenaar is van de onder 4.1 vermelde strook grond. Zij zal eveneens de vordering betreffende de ontruiming toewijzen. De rechtbank zal de gevorderde dwangsom afwijzen, nu de gemeente in het geheel niets heeft gesteld waaruit blijkt dat [gedaagde] zich niet aan het veroordelende vonnis zal houden en bovendien niet heeft gevorderd vanaf welke datum de dwangsom kan worden verbeurd. De dwangsom heeft ook minder belang nu de rechtbank de gemeente zal machtigen om, indien [gedaagde] nalatig blijft aan de ontruiming te voldoen, dit zelf te doen uitvoeren op kosten van [gedaagde], zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie.
De rechtbank zal voor die ontruiming aan [gedaagde] een termijn van ruim twee maanden gunnen, zodat de strook grond vóór 1 januari 2015 ontruimd zal zijn.
4.10.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de door de gemeente gemaakte proceskosten, echter slechts voor 1/23 deel. De gemeente heeft 23 afzonderlijke zaken in één dagvaarding ondergebracht, maar kan daardoor niet voor zichzelf het recht scheppen (maximaal) 23 maal de vergoeding van de proceskosten te ontvangen, terwijl zij slechts die proceskosten heeft gemaakt, die zij in een enkele zaak gehad zou hebben.
4.11.
De rechtbank zal verder een hoofdelijke veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten afwijzen, omdat haar zaak los staat van de 22 andere zaken, zodat [gedaagde] ook niet aansprakelijk is voor de eventueel door de andere gedaagden te betalen proceskosten en nakosten.
4.12.
De rechtbank begroot de proceskosten als volgt:
verschotten: € 589,- door de gemeente betaald vastrecht,
€ 92,81 deurwaarderskosten,
-------------- +
€ 681,81
salaris advocaat € 2.712,- (6 punten x € 452 [tarief II])
--------------- +
totaal € 3.393,81 : 23 = € 147,56, bij niet betaling binnen veertien dagen na
dit vonnis te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de 15e dag na dit vonnis tot aan de dag der voldoening.
4.13.
[gedaagde] zal tevens worden veroordeeld in de door de gemeente te maken nakosten, tot op heden begroot op € 131,- of, indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en betekening nodig is geweest, op € 199,-, bij niet betaling binnen veertien dagen na dit vonnis te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de 15e dag na dit vonnis tot aan de dag der voldoening.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de gemeente eigenaar is van de strook grond , zoals blauw gekleurd aangegeven op de ter gelegenheid van de pleidooien overgelegde tekening van de gemeente met het nummer [naam] en de vermelding ‘situatie met kadastrale grenzen [straat] nr. [cijfer]’. Deze tekening wordt aan het vonnis gehecht.
5.2.
veroordeelt [gedaagde] de onder 5.1 bedoelde strook grond vóór 1 januari 2015 met al de haren te ontruimen, te verlaten en ontruimd te houden en ter vrije beschikking te stellen van de gemeente met machtiging aan de gemeente om indien [gedaagde] nalatig blijft aan het voormelde te voldoen, dit zelf te doen uitvoeren op kosten van [gedaagde], zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de door de gemeente gemaakte proceskosten tot op heden begroot op € 147,56, bij niet betaling binnen veertien dagen na dit vonnis te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de 15e dag na dit vonnis tot aan de dag der voldoening,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot de door de gemeente te maken nakosten, tot op heden begroot op € 131,- of, indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en betekening nodig is geweest, op € 199,-, bij niet betaling binnen veertien dagen na dit vonnis te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de 15e dag na dit vonnis tot aan de dag der voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis, voor zover het een veroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.H. Bruggink en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2014.