In deze zaak, die op 22 oktober 2014 door de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, heeft de publiekrechtelijke rechtspersoon, aangeduid als de gemeente, een vordering ingesteld tegen [gedaagde] met betrekking tot een geschil over eigendomsrechten van een strook grond. De gemeente stelt dat [gedaagde] inbreuk maakt op haar eigendomsrecht door de aan haar erf grenzende strook grond, die eigendom van de gemeente is, onrechtmatig te gebruiken. De gemeente vordert onder andere dat de rechtbank voor recht verklaart dat zij eigenaar is van de grondstrook en dat [gedaagde] deze grond moet ontruimen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente voornemens was om enkele straten in de villawijk bij een natuurgebied te reconstrueren, wat leidde tot een geschil over de eigendom van de grondstrook. [gedaagde] heeft verweer gevoerd en gesteld dat zij door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van de strook grond. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom het bezit van de grond door [gedaagde] onderzocht, waaronder het aanbrengen van een ondoordringbare haag en een aarden wal, die de toegang tot de strook grond voor derden belemmerden.
De rechtbank concludeert dat [gedaagde] gedurende de vereiste periode van 20 jaar ondubbelzinnig bezit heeft gehad van de strook grond, en dat de gemeente niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen deze inbezitneming. Hierdoor heeft [gedaagde] de eigendom van de strook grond verkregen op basis van verjaring. De vorderingen van de gemeente worden afgewezen, en de gemeente wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].