ECLI:NL:RBOBR:2014:6310
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen strafbeschikking door rechtspersoon en vereisten voor ontvankelijkheid
In deze zaak heeft de economische politierechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 23 oktober 2014 uitspraak gedaan in een verzet tegen een strafbeschikking. Het verzet was aangetekend door [persoon 1] namens de rechtspersoon [verdachte]. De officier van justitie heeft ter zitting geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het verzet, omdat [persoon 1] geen bestuurder is van de rechtspersoon en enkel door de bestuurder [persoon 2] gemachtigd was om verzet te doen. Volgens artikel 257e, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering dient het verzet door een bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde op het parket in persoon te worden gedaan.
De verdediging voerde aan dat op basis van artikel 528 van het Wetboek van Strafvordering de vertegenwoordiger van de rechtspersoon kan verschijnen bij gemachtigde. De economische politierechter oordeelde echter dat deze regel niet geldt voor het indienen van verzet tegen een strafbeschikking. De rechter benadrukte dat de hoofdregel van artikel 257e, derde lid, ook voor rechtspersonen geldt en dat het verzet in persoon op het parket moet worden gedaan. Dit betekent dat, hoewel de bestuurder of advocaat van de rechtspersoon schriftelijk verzet kan doen, als een werknemer gemachtigd is, deze ook in persoon moet verschijnen.
Uiteindelijk verklaarde de economische politierechter het verzet tegen de strafbeschikking niet-ontvankelijk, omdat niet voldaan was aan de vereisten zoals gesteld in de wet. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor rechtspersonen om de juiste procedures te volgen bij het indienen van verzet tegen strafbeschikkingen.