ECLI:NL:RBOBR:2014:6311

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 oktober 2014
Publicatiedatum
22 oktober 2014
Zaaknummer
82/090816-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafrechtelijke aansprakelijkheid van een transportbedrijf voor overtredingen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen

In deze zaak heeft de economische politierechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 23 oktober 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een transportbedrijf dat beschuldigd werd van het niet naleven van de regels omtrent het vervoer van gevaarlijke stoffen. De verdachte, een rechtspersoon, werd ervan beschuldigd op 9 april 2013 in Amsterdam gevaarlijke stoffen te hebben vervoerd zonder de bij de Wet vervoer gevaarlijke stoffen voorgeschreven veiligheidsmaatregelen in acht te nemen. De chauffeur van het transportbedrijf had de colli met gevaarlijke goederen niet op de juiste manier vastgezet, wat leidde tot de overtreding van de wet.

De economische politierechter oordeelde dat de verboden gedraging van de chauffeur in redelijkheid aan de rechtspersoon kon worden toegerekend. Dit was gebaseerd op het feit dat de chauffeurs van het transportbedrijf in het verleden al meerdere keren soortgelijke overtredingen hadden begaan. De rechter stelde vast dat het transportbedrijf onvoldoende controle had uitgeoefend op de naleving van de instructies door de chauffeurs, ondanks dat er duidelijke richtlijnen en middelen aanwezig waren om de lading veilig te vervoeren.

De rechter benadrukte dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend. In dit geval was er sprake van een hiërarchische verhouding tussen de chauffeur en het transportbedrijf, en de rechtspersoon had de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de wettelijke voorschriften werden nageleefd. De rechter legde een geldboete op van € 3.100,00 aan het transportbedrijf, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de overtredingen en het strafrechtelijke verleden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 82.090816.14
Datum uitspraak: 23 oktober 2014
Verkort vonnis van de economische politierechter 's-Hertogenbosch, in de zaak tegen:

[verdachte],

gevestigd te [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 oktober 2014.
De economische politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 5 augustus 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 9 april 2013 in de gemeente Amsterdam, al dan niet opzettelijk, handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke stoffen en/of met vervoermiddelen, die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b van genoemde wet, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, immers heeft zij toen en aldaar met een door [persoon 1] bestuurde transporteenheid gevaarlijke stoffen vervoerd over de voor het openbaar verkeer openstaande weg Abberdaan, in elk geval over land, terwijl de bij of krachtens het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen terzake gestelde regels niet in acht waren genomen, immers - waren colli die gevaarlijke goederen bevatten en/of overpakte gevaarlijke voorwerpen, te weten houten pallets, niet vastgezet met geschikte middelen die in staat waren de goederen in het voertuig in bedwang te houden (zoals bevestigingsbanden, schuifwanden, verstelbare steunen) op een wijze die de stand van de colli zouden kunnen wijzigen, voorkomt of die zouden kunnen leiden tot beschadiging van de colli en/of werd beweging van de colli niet voorkomen door het opvullen van lege ruimten met behulp van stuwmiddelen of door blokkeren en vastbinden
(voorschrift 7.5.7.1 van Bijlage I van de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen);
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De economische politierechter is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewezenverklaring.

De economische politierechter acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 9 april 2013 in de gemeente Amsterdam, opzettelijk handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke stoffen en/of met vervoermiddelen, die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b van genoemde wet, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, immers heeft zij toen en aldaar met een door [persoon 1] bestuurde transporteenheid gevaarlijke stoffen vervoerd over de voor het openbaar verkeer openstaande weg Abberdaan, terwijl de bij of krachtens het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen terzake gestelde regels niet in acht waren genomen, immers waren colli die gevaarlijke goederen bevatten en onverpakte gevaarlijke voorwerpen, te weten houten pallets, niet vastgezet met geschikte middelen die in staat waren de goederen in het voertuig in bedwang te houden (zoals bevestigingsbanden, schuifwanden, verstelbare steunen) op een wijze die voorkomt dat de stand van de colli zou kunnen wijzigen of voorkomt dat die zou kunnen leiden tot beschadiging van de colli en werd beweging van de colli niet voorkomen door het opvullen van lege ruimten met behulp van stuwmiddelen of door blokkeren en vastbinden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de economische politierechter niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging.

Toerekening aan de rechtspersoon
Verdachte heeft ter zitting erkend dat zijn chauffeur [persoon 1] heeft nagelaten de colli die gevaarlijke goederen bevatten en andere goederen in de vrachtauto vast te zetten met geschikte middelen. Verdachte acht zich daar echter niet strafrechtelijk aansprakelijk voor omdat hij de zorg heeft betracht die in redelijkheid van hem kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging. Verdachte heeft er op gewezen dat in de vrachtauto alle middelen aanwezig waren die geschikt waren om de lading goed vast te zetten. Bovendien worden de chauffeurs vanaf 2012 voorgelicht op een speciaal daarvoor gehouden cursusdag en zijn er aan de chauffeurs van het bedrijf duidelijke instructies gegeven.
Het oordeel van de economische politierechter
Een rechtspersoon kan als dader van een strafbaar feit worden aangemerkt indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend. Een gedraging die in de sfeer van de rechtspersoon heeft plaatsgevonden kan in beginsel aan de rechtspersoon worden toegerekend. Daarvan is sprake indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard.
Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op voorkoming van de gedraging.
(zie HR 21 oktober 2003, NJ 2006/328, “Drijfmest”)
Het transport werd op 9 april 2013 verricht door [persoon 1]. [persoon 1] heeft verklaard dat hij op oproepbasis werkt voor verdachte en dat hij de vrachtauto zelf die ochtend heeft geladen. Verdachte heeft bij monde van [persoon 2] verklaard dat de chauffeur bij verdachte in dienst is en het transport in opdracht van verdachte verrichtte. Ter zitting is voorts door [persoon 2] verklaard dat verdachte een transportbedrijf is dat veelvuldig in opdracht van klanten gevaarlijke stoffen vervoerd over de weg.
Daarmee staat vast dat de gedraging van [persoon 1] plaatsvond door een persoon werkzaam ten behoeve van de rechtspersoon, dat de gedraging paste in de normale bedrijfsvoering door de rechtspersoon en dienstig is geweest in het door de rechtspersoon uitgeoefende bedrijf. Ook staat vast dat de rechtspersoon erover mocht te beschikken of de verboden gedraging al dan niet zou plaatsvinden. Tussen hem en de chauffeur bestond immers een hiërarchische verhouding en de rechtspersoon gaf zijn chauffeurs naar eigen zeggen instructies over de wijze waarop het transport moest plaatshebben. Uit het strafrechtelijke verleden van verdachte blijkt bovendien dat er door de chauffeurs van verdachte elk jaar overtredingen van artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen plaatshadden, zodat verdachte er wetenschap van had dat niet bij elk transport de wettelijke voorschriften werden nageleefd.
Rest de vraag of verdachte de verboden gedraging heeft aanvaard. Verdachte had in elk geval wetenschap dat er overtredingen plaatsvonden. In 2012, 2011, 2010, 2009, 2008, 2007 en verder terug in de tijd is verdachte daarvoor veroordeeld of heeft hij transacties voldaan. Zoals hiervoor is aangegeven, wordt onder aanvaarden mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op voorkoming van de gedraging.
Verdachte verricht bedrijfsmatig transporten van gevaarlijke stoffen. Gelet op de aard van die stoffen en de risico’s die het transport over de weg van die stoffen met zich brengt voor de omgeving en voor de volksgezondheid, worden aan de zorg die van verdachte wordt gevergd hoge eisen gesteld. Naar het oordeel van de economische politierechter blijkt uit de omstandigheid dat zich steeds weer overtredingen voordoen, dat de door verdachte genomen maatregelen nog onvoldoende zijn. Chauffeurs van verdachte hebben zich door de jaren heen vele malen schuldig gemaakt aan soortgelijke overtredingen. Gelet daarop kan van verdachte worden gevergd dat hij naast het ter beschikking stellen van middelen om de lading vast te zetten en het geven van instructies en voorlichting, ook –op zijn minst steekproefsgewijs- controle uitoefent op de naleving van die instructies door de chauffeurs. Dit heeft verdachte blijkens het verhandelde ter zitting nagelaten en daarmee is hij in de zorg die in redelijkheid van hem kan worden gevergd tekort geschoten.
Verdachte heeft nog aangevoerd dat hij zeer veel transporten uitvoert en dat die met regelmaat door de politie worden gecontroleerd. Slechts in enkele gevallen per jaar worden daarbij tekortkomingen vastgesteld. Naar het oordeel van de economische politierechter betreft het echter een jaarlijks terugkerend probleem, dat meer inspanningen van verdachte vraagt om herhaling te voorkomen dan hij zich tot nu toe heeft getroost.
De economische politierechter is derhalve van oordeel dat de verboden gedraging van de chauffeur in redelijkheid aan verdachte kan worden toegerekend.

De kwalificatie.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.

De strafbaarheid.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te hare laste bewezen is verklaard.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
23, 24, 51 Wetboek van Strafrecht
1a, 2, 6, 87 Wet op de economische delicten
1, 2, 3, 5, 52, 62 Wet vervoer gevaarlijke stoffen
1, 2, 7, 11 Besluit vervoer gevaarlijke stoffen
1, 2, 7 Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen.

De overwegingen die tot de beslissing hebben geleid

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie vordert een geldboete van € 3.100,--.

De op te leggen straf(fen) en/of maatregel(en).

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de economische politierechter gelet op de aard van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de economische omstandigheden van verdachte waaronder de draagkracht.
Bij de strafoplegging zal de economische politierechter in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte:
  • de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • verdachte werd eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld en heeft daarnaast gedurende vele jaren de nodige transacties voor soortgelijke feiten betaald.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, opzettelijk begaan door een rechtspersoon
(artikel 2, eerste lid aanhef en onder a, van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen)
De economische politierechter verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Een geldboete ter hoogte van € 3100,00.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.G. Vos, economische politierechter,
in tegenwoordigheid van L.M.E. de Roo, griffier,
en is uitgesproken op 23 oktober 2014.