ECLI:NL:RBOBR:2014:6591

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 oktober 2014
Publicatiedatum
3 november 2014
Zaaknummer
14 _ 999
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.E. van der Eijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de bouw van een hotel in Leende en de toetsing aan bestemmingsplannen

In deze zaak gaat het om de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een hotel in Leende. Eisers, die zich verzetten tegen de vergunning, stellen dat bij de beoordeling van het bouwplan ook rekening gehouden moet worden met een amendement dat niet is verwerkt in het nieuwe bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar eerdere uitspraak niet heeft overwogen dat het nieuwe bestemmingsplan aangepast diende te worden aan het amendement. De rechtbank concludeert dat verweerder enkel hoefde te toetsen aan het nieuwe bestemmingsplan, dat op 12 juni 2013 onherroepelijk is geworden. De rechtbank stelt vast dat het bouwplan voldoet aan de planvoorschriften van het nieuwe bestemmingsplan, zowel wat betreft de bouwhoogte als de breedte van het gebouw.

Daarnaast wordt er gediscussieerd over de parkeergelegenheid. Eisers beweren dat het aantal parkeerplaatsen dat in het bouwplan is opgenomen onvoldoende is. De rechtbank oordeelt dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat het bouwplan met 33 parkeerplaatsen in voldoende parkeergelegenheid voorziet. De rechtbank wijst erop dat de parkeernormen zijn gebaseerd op de parkeervisie van de gemeente en dat er geen aanleiding was om van deze normen af te wijken. De rechtbank concludeert dat er geen andere weigeringsgronden voor de verlening van de omgevingsvergunning zijn en verklaart het beroep van eisers ongegrond.

De uitspraak is gedaan door mr. A.E. van der Eijk op 29 oktober 2014, waarbij de rechtbank in het openbaar heeft geoordeeld dat de omgevingsvergunning terecht is verleend en dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/999

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2014 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres], te [woonplaats],

eisers
(gemachtigde: mr. R.D. Harteman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heeze en Leende, verweerder
(gemachtigde: T.J.M. Matheeuwsen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:[vergunninghoudster], te [vestigingsplaats]vergunninghouder
(gemachtigde: mr. T.I.P. Jeltema).

Procesverloop

Bij besluit van 19 augustus 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan[vergunninghoudster] een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen. De omgevingsvergunning ziet op het oprichten van een hotel op het perceel [adres].
Bij besluit van 6 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2014. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door mr. B. Roozendaal, mede-gemachtigde van eisers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens derde-partij zijn verschenen
[persoon 1] en [persoon 2], bijgestaan door de gemachtigde van derde-partij.
Met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst teneinde eisers in de gelegenheid te stellen een schriftelijke reactie te geven op het door derde-partij ingebrachte stuk van
28 mei 2014.
Eisers hebben bij brief van 19 augustus 2014 gereageerd. Op deze brief heeft derde-partij bij brief van 8 september 2014 gereageerd.
De behandeling van de zaak is voortgezet ter zitting van 19 september 2014. Eiser [eiser] is verschenen, bijgestaan door mr. B. Roozendaal, mede-gemachtigde van eisers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens derde-partij zijn verschenen [persoon 1] en [persoon 2], bijgestaan door de gemachtigde van derde-partij.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Derde-partij heeft op 6 juli 2005 een reguliere bouwvergunning gekregen voor de bouw van een hotel met 60 kamers en 99 parkeerplaatsen op het perceel [adres]. Bij besluit van 20 december 2005 is het hiertegen door eisers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Eisers hebben vervolgens beroep ingesteld, dat bij uitspraak van 16 januari 2007 (zaaknummer 06/772) van deze rechtbank ongegrond is verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft echter het hiertegen ingediende hoger beroep bij uitspraak van 17 oktober 2007 (zaaknummer 200701251/1) gegrond verklaard en het besluit op bezwaar vernietigd. Derde-partij heeft vervolgens een nieuwe bouwvergunning aangevraagd, die bij besluit van 23 juni 2008 is verleend. Deze vergunning zag op het oprichten van een hotel met 60 kamers en 32 parkeerplaatsen. Het door eisers hiertegen ingediende bezwaar is door verweerder bij besluit van 23 april 2009 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van deze rechtbank van 23 juli 2010 (zaaknummer 09/1988) is dit besluit vernietigd en is bepaald dat verweerder een nieuw besluit diende te nemen. Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 3 augustus 2012 het bezwaar van eisers gegrond verklaard en de verleende bouwvergunning ingetrokken. Op 5 juni 2013 heeft verweerder wederom van derde-partij een aanvraag ontvangen voor het oprichten van een hotel met 60 kamers en 33 parkeerplaatsen. Verweerder heeft bij het primaire besluit de omgevingsvergunning verleend, aangezien het bouwplan volgens verweerder voldoet aan alle toetsingsgronden van artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2. Het bestreden besluit gaat over de ongegrondverklaring van het bezwaar van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning naar aanleiding van voornoemde aanvraag.
3.1.
De rechtbank ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of eisers belanghebbenden zijn als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
3.2.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat niet ter discussie staat dat het perceel van eisers grenst aan het perceel waarop het bouwplan betrekking heeft. Deze enkele omstandigheid is volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de Afdeling 27 maart 2002, AB 2002/189 en de Afdeling 14 augustus 2002, AB 2002/394) reeds voldoende om eisers als belanghebbenden aan te merken. Of eisers al dan niet zicht hebben op het beoogde hotel is daarom niet van belang (de Afdeling 13 juli 2005, AB 2005/279). Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eisers belanghebbenden zijn.
4.1.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
4.2.
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo kent een limitatieve opsomming van gronden om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo te weigeren. Dit houdt in dat een aanvraag die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo slechts mag en moet worden geweigerd in de in het artikel opgesomde gevallen. De omgevingsvergunning dient onder andere te worden geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
5. Gelet op de stellingen van partijen, zal de rechtbank achtereenvolgens beoordelen of het bouwplan in strijd is met de bouwregels van het bestemmingsplan en of het bouwplan in voldoende parkeergelegenheid voorziet.
6.1.
Eisers hebben aangevoerd dat gelet op een amendement en de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2912) het bestemmingsplan “Kom Leende-Leenderstrijp” (het nieuwe bestemmingsplan) en de verbeelding in overeenstemming moesten worden gebracht met het voorheen geldende bestemmingsplan "Bungalowpark Leende" (het oude bestemmingsplan). Eisers hebben ter onderbouwing van deze stelling gewezen op de volgende passage uit rechtsoverweging 54.3 van voornoemde uitspraak van de Afdeling: “Het bestreden besluit en het plandeel zijn, in onderlinge samenhang bezien, in zoverre vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid. Het betoog van Van Eerd over het niet goed verwerken van het amendement in het plan, slaagt.” Volgens eisers heeft de Afdeling hiermee bedoeld dat het gehele amendement niet goed is verwerkt in het nieuwe bestemmingsplan. Daaraan dient volgens eisers de conclusie te worden verbonden dat voor de beoordeling van de aanvraag getoetst dient te worden aan zowel het amendement als aan het nieuwe bestemmingsplan. Met betrekking tot deze toetsing hebben eisers verwezen naar de volgende passage uit het amendement: “Dat de hotel-bestemming aan de Nachtegaallaan in overeenstemming wordt gebracht met de vigerende bestemmingsbepaling ter plaatse.” Gelet daarop diende verweerder volgens eisers tevens te toetsen aan het oude bestemmingsplan. In dat geval volgt uit de planverbeelding dat het gebouw maximaal 17 meter breed mag zijn en uit de planvoorschriften bij het oude bestemmingsplan blijkt dat het gebouw maximaal 15 meter hoog mag zijn. Het vergunde gebouw is daarmee één meter breder en één meter hoger dan toegestaan, aldus eisers.
6.2.
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat getoetst dient te worden aan het op 12 juni 2013 onherroepelijk geworden nieuwe bestemmingsplan. De uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2013 heeft het nieuwe bestemmingsplan, voor zover het betrekking heeft op het perceel van het bouwplan, enkel gewijzigd in die zin dat alleen nog maar parkeren binnen het bouwvlak is toegestaan. De Afdeling heeft niets overwogen met betrekking tot de breedte van het bouwvlak en de toegestane bouwhoogte van gebouwen ter plaatse. Uit de bouwregels van het nieuwe bestemmingsplan volgt dat er een toegestane bouwhoogte van 16 meter is en daarnaast volgt uit de planverbeelding dat het bouwblok 18 meter breed is. Hieraan voldoet het bouwplan, aldus verweerder.
6.3.
Tussen partijen staat ter discussie of er bij de beoordeling van het bouwplan enkel aan het nieuwe bestemmingsplan getoetst diende te worden of dat er tevens aan het amendement en daardoor ook aan oude bestemmingsplan getoetst diende te worden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
6.4.
Het nieuwe bestemmingsplan is vastgesteld op 23 januari 2012 en voorafgaand aan het bestreden besluit in werking getreden.
6.5.
Bij uitspraak van 12 juni 2013 heeft de Afdeling inzake het beroep van eisers tegen het besluit van 23 januari 2012 tot vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan – voor zover hier van belang – het navolgende geoordeeld:
“I. verklaart de beroepen van (..) en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[vergunninghoudster] geheel en de beroepen van (..) en [eiser] en [eiseres]gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Heeze-Leende van 23 januari 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kom Leende-Leenderstrijp", voor zover het betreft:
(…)
f. het ontbreken van een uitzondering voor het perceel [adres] in artikel 13, lid 13.1, onder d, van de planregels;
III. draagt de raad van de gemeente Heeze-Leende op om binnen 20 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen voor de onder II genoemde onderdelen;
IV. treft de voorlopige voorziening dat op het perceel [adres] parkeren buiten het bouwvlak niet is toegestaan;
V. bepaalt dat de onder IV getroffen voorlopige voorziening vervalt op het moment dat het nieuwe besluit als bedoeld onder III in werking treedt.”
Bij voornoemde uitspraak van de Afdeling is het nieuwe bestemmingsplan, met uitzondering van de vernietigde gedeeltes, onherroepelijk geworden.
6.6.
Het perceel [adres] (het perceel) heeft krachtens het nieuwe bestemmingsplan de bestemming “Horeca” en de functieaanduiding “Horeca van categorie 2”. Aan het perceel is een bouwvlak toegekend met de functieaanduidingen “Bedrijfswoning” en “Parkeergarage”.
6.7.
Ingevolge artikel 13.1 onder d van de planvoorschriften van het nieuwe bestemmingsplan (de planvoorschriften) zijn de voor “Horeca” aangewezen gronden bestemd voor parkeervoorzieningen.
6.8.
Op grond van artikel 13.2.1 van de planvoorschriften gelden voor het bouwen van gebouwen op de bestemming “Horeca” de volgende regels:
“a. een gebouw mag uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
(…)
c. de maximale goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’.”
6.9.
Bij het besluit van 23 januari 2012 heeft de gemeenteraad een amendement aangenomen waarmee is besloten om ten aanzien van het voorziene hotel op het perceel de in het ontwerpplan voorgestelde verruiming van de boven- en ondergrondse parkeermogelijkheden niet over te nemen en de bestemming op het perceel in overeenstemming te brengen met het oude bestemmingsplan. In dat plan had het perceel de bestemming "Tuinen-II" en een bouwvlak met de bestemming “Horecadoeleinden”.
6.10.
Ten tijde van het bestreden besluit was het nieuwe bestemmingsplan en de daarbij behorende verbeelding reeds in werking getreden en voor het grootste deel onherroepelijk. Voor zover hier van belang, diende ten gevolge van de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2013 met betrekking tot het perceel in het nieuwe bestemmingsplan enkel in artikel 13.1 onder d van de planvoorschriften aangepast te worden dat parkeren buiten het bouwvlak niet meer is toegestaan. Voornoemd artikel 13.2.1 van de planvoorschriften, dat betrekking heeft op de bouwhoogte en de breedte van het bouwblok, was op het moment van het bestreden besluit van toepassing, evenals de verbeelding van het nieuwe bestemmingsplan met daarin het bouwvlak op het perceel. De Afdeling heeft in haar uitspraak deze planvoorschriften immers niet aangetast. Voor de stelling van eisers dat naast het nieuwe bestemmingsplan tevens naar het amendement diende te worden gekeken, ziet de rechtbank geen grond. De Afdeling heeft in haar uitspraak immers niet overwogen, noch expliciet noch impliciet, dat het nieuwe bestemmingsplan overeenkomstig het gehele amendement aangepast diende te worden. Dat ligt ook niet in de rede, nu de Afdeling ten aanzien van de stellingen van eisers de volgende passage in rechtsoverweging 54 heeft opgenomen: “Hij voert aan dat het amendement niet goed is verwerkt in het plan, omdat buiten het bouwvlak nog steeds parkeervoorzieningen kunnen worden aangelegd.” Op dat punt heeft de Afdeling ook expliciet geoordeeld, te weten dat het vastgestelde plan, zoals dat ter inzage is gelegd, “in zoverre” niet overeen stemt met het besluit tot vaststelling. Vervolgens heeft de Afdeling ook op dat punt het nieuwe bestemmingsplan vernietigd en een voorlopige voorziening getroffen. Gelet op het voorgaande hoefde verweerder niet te toetsen aan het amendement en dus aan het oude bestemmingsplan, maar diende hij enkel te toetsen aan het nieuwe bestemmingsplan. Uit artikel 13.2.1 sub c van de planvoorschriften en de ter plaatse aangegeven aanduiding volgt dat er een maximale bouwhoogte is van 16 meter. Op grond van de verbeelding behorende bij het nieuwe bestemmingsplan blijkt dat het bouwvlak 18 meter breed is. Het beoogde bouwwerk is 16 meter hoog en 18 meter breed. Gelet daarop is de rechtbank niet gebleken dat het bouwplan in strijd is met het nieuwe bestemmingsplan. Het betoog van eisers faalt.
7.1.
Eisers hebben zich daarnaast – kort weergegeven – op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan in voldoende mate in ruimte voorziet voor het parkeren van auto’s. Volgens eisers diende verweerder verder te kijken dan de parkeervisie gemeente Heeze-Leende (parkeervisie) en de normen van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en Verkeerstechniek (CROW). Gelet op de specifieke eigenschappen van de functie en de bereikbaarheidskenmerken van de locatie had verweerder af dienen te wijken van de parkeerkencijfers van het CROW. Verweerder heeft bij het gebruik van de Rekentool Verkeersgeneratie & Parkeren (rekentool) een percentage van 47% autogebruik van klanten/bezoekers gehanteerd, hetgeen veel te laag is. Bovendien voorziet het bouwplan ten onrechte niet in gehandicaptenparkeerplaatsen. De Afdeling, ten aanzien van het bouwplan met 99 parkeerplaatsen, en de rechtbank, ten aanzien van het bouwplan met 32 parkeerplaatsen, hebben al eerder geoordeeld dat de betreffende bouwplannen niet in voldoende mate konden voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein. Tot slot heeft verweerder het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd, aangezien hij het parkeerprobleem, ondanks eerdere procedures daaromtrent, onvoldoende bij de besluitvorming heeft betrokken, aldus eisers.
7.2.
Verweerder heeft zich hierover – kort weergegeven – op het standpunt gesteld dat het bouwplan wel degelijk in voldoende parkeergelegenheid voorziet. Bij de bepaling van het aantal benodigde parkeergelegenheden is verweerder op grond van de parkeervisie uitgegaan van de gemiddelde norm zoals die gehanteerd wordt door het CROW. Er was volgens verweerder geen aanleiding om af te wijken van de standaardnormen, aangezien er geen aanwijzingen waren dat op de locatie sprake was van een afwijkende situatie. In de normen is reeds meegenomen dat het bouwplan ziet op een driesterren hotel buiten de directe bebouwde kom. Bij de uiteindelijke berekening van het aantal parkeerplaatsen is rekening gehouden met de bereikbaarheid van het hotel met het openbaar vervoer, in die zin dat deze bereikbaarheid niet tot een afwijking van de standaardnormen leidde. Volgens de parkeervisie hoeft het bouwplan niet te voorzien in gehandicaptenparkeerplaatsen, aangezien het hier niet om een openbaar terrein gaat. Anders dan eisers hebben gesteld, volgt uit de uitspraken van de Afdeling en de rechtbank enkel dat de toen aanhangige bouwplannen onvoldoende parkeergelegenheid hadden, aangezien de parkeergelegenheid was gesitueerd op plaatsen waar dat planologisch niet mogelijk was. Verweerder heeft tot slot betoogd dat hij dit, door overneming van het advies van de Adviescommissie voor de bezwaarschriften (de Adviescommissie), het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd aangezien in het advies op pagina twee en drie uitgebreid wordt ingegaan op de benodigde parkeerplaatsen.
7.3.
In artikel 26.1.1 van de planvoorschriften is het volgende bepaald: “Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.” Artikel 2.5.30, eerste lid, van de gemeentelijke Bouwverordening 2012 luidt overeenkomstig artikel 26.1.1 van de planvoorschriften.
7.4.
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Woningwet blijft voornoemd artikel van de Bouwverordening buiten toepassing aangezien de rechtbank er, gelet op de planvoorschriften in onderlinge samenhang bezien, van uitgaat dat in het bestemmingsplan de parkeergelegenheid uitputtend is geregeld (de Afdeling 17 oktober 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB5806). Verweerder heeft het bouwplan echter getoetst aan artikel 2.5.30 van de Bouwverordening in plaats van aan artikel 26.1.1 van de planvoorschriften. Gelet hierop is er sprake van een gebrek aan het bestreden besluit. Op grond van artikel 6:22 van de Awb kan een besluit ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. Anders dan eisers hebben gesteld is het ingevolge artikel 6:22 van de Awb mogelijk om dit gebrek te passeren (zie bijvoorbeeld de Afdeling 2 november 2000, ECLI:NL:RVS:2000:AN6712). Naar het oordeel van de rechtbank is het immers aannemelijk dat eisers door de toetsing aan artikel 2.5.30 van de Bouwverordening in plaats van aan artikel 26.1.1 van de planvoorschriften niet zijn benadeeld, aangezien er geen inhoudelijk en procedureel verschil bestaat tussen deze artikelen. Gelet daarop ziet de rechtbank in de onjuiste grondslag van het bestreden besluit geen reden om dit besluit te vernietigen.
7.5.
Het bouwplan heeft betrekking op de bouw van een hotel. Gelet op de omvang van dit gebouw moet ingevolge artikel 26.1.1. van de planvoorschriften ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s voldoende parkeergelegenheid aanwezig zijn. Vastgesteld dient derhalve te worden of aan dit vereiste wordt voldaan door de 33 in het bouwplan opgenomen parkeerplaatsen.
7.6.
Bij de beantwoording van de vraag of de 33 parkeerplaatsen voldoende zijn, komt aan verweerder enige beoordelingsvrijheid toe. Bij de beoordeling van de aanvragen hanteert verweerder de in de “Parkeervisie gemeente Heeze-Leende” (Parkeervisie) opgenomen parkeernormen. Hierin wordt aangegeven dat de parkeernormen van de gemeente zijn gebaseerd op de door het CROW uitgegeven publicatie 182, september 2008. Voorts is aangegeven dat indien een nieuwe versie van deze publicatie verschijnt, een vertaalslag dient te worden gemaakt van die cijfers naar de gemeentelijke normen, waarbij geldt dat voor de schil en overige gebieden de gemiddelde kencijfers als norm gelden. In oktober 2012 is CROW publicatie 317 “Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie” verschenen. De rechtbank gaat, op grond van de parkeervisie, bij de beoordeling van de parkeernormen uit van deze publicatie. In deze publicatie worden de hotels nader gespecificeerd naar het aantal sterren van het hotel. Tussen partijen staat niet ter discussie dat [vergunninghoudster] kwalificeert als een driesterren hotel in ‘niet stedelijk’ gebied in de ‘rest bebouwde kom’. De bijbehorende bandbreedte van 4,7 tot 5,7 in combinatie met de Parkeervisie, op grond waarvan van het gemiddelde uitgegaan dient te worden, resulteert in 5,2 benodigde parkeerplaatsen per 10 kamers. Het hotel heeft 60 kamers, hetgeen betekent dat het hotel, afgerond naar boven, over 32 parkeerplaatsen moet beschikken.
7.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder kunnen concluderen dat er geen aanleiding was om af te wijken van deze standaardnormen. Hetgeen eisers hebben aangevoerd omtrent de specifieke eigenschappen van de functie is immers reeds in de norm voor een driesterrenhotel verwerkt. Daarnaast is ook de bereikbaarheid van het openbaar vervoer al meegenomen in de norm voor ‘niet stedelijk’ gebied in de ‘rest bebouwde kom’. Hetgeen eisers hebben aangevoerd omtrent de bereikbaarheid van het openbaar vervoer maakt niet dat afgeweken had dienen te worden van de norm, nu daaruit niet blijkt dat de bereikbaarheid met het openbaar vervoer ter plaatse slechter is dan bij een vergelijkbaar hotel in ‘niet stedelijk’ gebied in de ‘rest bebouwde kom’. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat er geen aanwijzingen waren die noopten tot afwijking van de standaardnormen. Het betoog van eisers dat er afgeweken had moeten worden van de standaardnormen gaat niet op. Gelet daarop hoefde verweerder de variabelen van de rekentool ook niet aan te passen. Deze variabelen geven een inzicht in hoe de standaardnorm tot stand is gekomen en deze variabelen hoeven dus slechts aangepast te worden bij een afwijking van die standaardnorm. De stelling van eisers dat in het door de verweerder gebuikte rekentool een onrealistisch percentage van 47% autogebruik gehanteerd, slaagt dus evenmin.
7.8.
De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog dat uit de uitspraken van de Afdeling en deze rechtbank zou volgen dat ook onderhavig bouwplan niet in voldoende mate in genoeg parkeerplaatsen op eigen terrein voorziet. In de betreffende uitspraken ging het immers om andere bouwplannen, waarbij in parkeergelegenheid was voorzien op delen met de bestemming “Tuinen II”. Doordat parkeren in strijd was met die bestemming en de bouwplannen voorzagen in parkeergelegenheid op die bestemming, resteerde er uiteindelijk onvoldoende parkeergelegenheid. In onderhavige situatie is dat niet aan de orde, aangezien alle 33 parkeerplaatsen gerealiseerd kunnen worden op het eigen terrein. Verweerder heeft het voorgaande in het bestreden besluit ook voldoende gemotiveerd. Verweerder is immers, door het advies van de Adviescommissie over te nemen, ingegaan op hetgeen in de eerdere uitspraken van de Afdeling en deze rechtbank is geoordeeld met betrekking tot de parkeerplaatsen en tevens op de verhouding van deze uitspraken tot onderhavig bouwplan.
7.9.
Eisers stelling dat verweerder conform de Parkeervisie rekening diende te houden met 2 tot 5% gehandicaptenparkeerplaatsen, wat daar ook van zij, kan op grond van artikel 8:69a van de Awb niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank is immers van oordeel dat deze regel in de Parkeervisie kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van eisers. Op pagina 15 van de Parkeervisie is de achtergrond van deze regel vermeld: “Het parkeren van specifieke doelgroepen (vrachtverkeer, gehandicapten, laden en lossen) wil de gemeente Heeze-Leende op een goede manier faciliteren”. Bezien in dat licht is de regel van 2% tot 5% aan gehandicaptenparkeerplaatsen bij de grotere openbare parkeerlocaties en bij het parkeren bij openbare gebouwen voorgesteld. Deze regel strekt dan ook tot bescherming van de belangen van de gehandicapten, namelijk dat zij op openbare terreinen voldoende plaats hebben om dichtbij te parkeren, en kennelijk niet tot bescherming van de belangen van eisers, te weten het voorkomen van parkeeroverlast bij eisers.
7.10.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen komen tot de conclusie dat het bouwplan met 33 parkeerplaatsen in voldoende parkeergelegenheid voorziet en dat er dus geen sprake is van strijdigheid met artikel 26.1.1. van de planvoorschriften.
8. Niet gesteld of gebleken is dat er andere weigeringsgronden voor verlening van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, zoals neergelegd in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo, hier aan de orde zijn. Dit brengt mee dat er geen grond was de gevraagde omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen te weigeren. Verweerder heeft de omgevingsvergunning voor die activiteit dan ook terecht verleend.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. van der Eijk, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. Hooghuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.