In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant op 14 februari 2014, staat de uitleg van artikel 475d, vijfde lid, aanhef en onder b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering centraal. Eiseres, geboren op 21 maart 1940, had tot 21 april 2013 recht op een bijstandsuitkering. De verweerder had een bedrag van € 56 ingehouden op haar uitkering over december 2012, wat leidde tot een bezwaar dat ongegrond werd verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoogte van de beslagvrije voet die door verweerder is toegepast, in geschil is. De rechtbank oordeelt dat het niet noodzakelijk is dat de bijstandsgerechtigde daadwerkelijk recht heeft op huurtoeslag om de beslagvrije voet te verhogen. Dit is van belang voor de berekening van de beslagvrije voet, die in dit geval door eiseres is berekend op € 987,92. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit voor zover daarbij verrekening heeft plaatsgevonden. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1461. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.