In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant op 12 december 2014, is eiseres, wonende te [woonplaats], in beroep gegaan tegen een uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven. De heffingsambtenaar had op 9 februari 2014 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan [persoon 1], de moeder van eiseres, ter hoogte van € 57,20. Eiseres heeft bezwaar aangetekend tegen het bestreden besluit van 24 maart 2013, waarin het bezwaar van [persoon 1] ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 2 december 2014 is eiseres verschenen, terwijl de moeder niet aanwezig was.
De rechtbank overweegt dat in het belastingrecht een derde, zoals eiseres, geen rechtsmiddel kan aanwenden tegen een beschikking die niet op zijn naam is gesteld. Dit is in lijn met artikel 26a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, dat ook van toepassing is op gemeentelijke belastingen zoals parkeerbelasting. Aangezien de beschikking niet aan eiseres, maar aan haar moeder was gericht, kon alleen [persoon 1] een rechtsmiddel aanwenden. Eiseres heeft dit niet gedaan, en er is geen bewijs dat zij namens haar moeder een rechtsmiddel heeft aangewend.
De rechtbank concludeert dat eiseres niet-ontvankelijk is in haar beroep, en zal zich niet uitlaten over de inhoudelijke gronden die zij heeft aangevoerd. Wel constateert de rechtbank dat de heffingsambtenaar in bezwaar onterecht het bezwaarschrift van eiseres heeft behandeld alsof het afkomstig was van haar moeder. Dit heeft geleid tot verwarring bij eiseres, die dacht dat zij kon doorgaan met de procedure. Daarom heeft de rechtbank besloten dat de heffingsambtenaar het door eiseres betaalde griffierecht van € 45,00 moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 12 december 2014.