Uitspraak
1.De procedure
- het tussenvonnis van 16 juli 2014
- het proces-verbaal van comparitie van 2 december 2014
- de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie.
2.De feiten
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
in conventie
“vordering op aannemer/ schuld aan aannemer”vermeld betreffende een bij de rechtbank aanhangige procedure. Tijdens de zitting is door de man toegelicht dat de aannemer zijn vordering op de gemeenschap (wegens onbetaald gebleven facturen) heeft gecedeerd aan zijn echtgenote (mevrouw [naam]) en dat deze beslag heeft laten leggen op de echtelijke woning. Om de levering van de echtelijke woning door te kunnen laten gaan is uit de verkoopopbrengst van de woning € 49.902,55 voldaan aan deze schuldeiser. De man is momenteel namens de gemeenschap nog in twee rechtszaken verwikkeld: een procedure tegen mevrouw [naam] tot terugbetaling van € 49.902,55 (voor de betaalde facturen) en een procedure tegen de aannemer waarin de man circa € 30.000 vordert (voor schadevergoeding). Hieruit volgt dat zolang in deze rechtszaken geen onherroepelijke uitspraak is gedaan, dan wel deze anderszins zijn beëindigd, tot de gemeenschap tevens behoort een vordering uit hoofde van onverschuldigd betaalde facturen en uit schadevergoeding, waarvan de uiteindelijke in de gemeenschap vallende opbrengst nog onzeker is.
“partijen (…) ter zitting [zijn] overeengekomen dat de man zal zich inspannen zoveel mogelijk van de inboedel in de woning in [woonplaats] te verkopen met de woning en dat de opbrengst hiervan ten goede komt aan de huwelijksgoederengemeenschap. Partijen zijn voorts overeengekomen dat hetgeen aan inboedel resteert na de verkoop van de woning in [woonplaats] aan de man zal worden toebedeeld en dat de inboedel van de woning in [woonplaats] zal worden toebedeeld, zonder verdere verrekening.”(2.4.14).
“zoveel mogelijkvan de inboedel (…) te verkopenmet de woning”en dat
“hetgeen aan inboedelresteert na de verkoopvan de woning”(onderstreping toegevoegd door rechtbank) aan de man toekomt, een redelijke uitleg van die beschikking meebrengt dat de man ermee kon volstaan om de inboedelgoederen te koop aan te bieden aan de koper van de woning. De man heeft ter zitting onbetwist verklaard dat de man behalve voor enkele roerende zaken, geen belangstelling had voor de overige inboedel. Inherent aan de aldus tussen partijen gemaakte afspraak is dat de inboedel geheel of gedeeltelijk niet naar de smaak van de koper van de woning is en dat een deel daarvan onverkocht blijft, zodat dit deel conform de gemaakte afspraak zonder nadere verrekening aan de man wordt toegedeeld. Hier staat tegenover dat de inboedel te [woonplaats] zonder nadere verrekening aan de vrouw toekomt. De omstandigheid dat de inboedel te [woonplaats] meer waard is dan die te [woonplaats], vormt geen reden om de op zichzelf duidelijke bewoordingen van de beschikking anders uit te leggen. De vrouw mag geacht worden bekend te zijn geweest met het waardeverschil bij het maken van deze afspraak ter zitting. De vrouw heeft ook geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat de destijds ter zitting gemaakte afspraak door beide partijen anders moest worden begrepen.
“geen titel ten grondslag [ligt] zodat het ervoor moet worden gehouden dat de bedragen (…) zijn geleend”(conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie, nr. 28). Nu de vrouw zelf erkent dat aan de overboeking geen titel ten grondslag ligt, kan niet worden aangenomen dat een overeenkomst van verbruikleen (geldlening) bestaat.