ECLI:NL:RBOBR:2014:8020

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2014
Publicatiedatum
24 december 2014
Zaaknummer
SHE 14/3940, SHE 14/3942 en SHE 14/3943
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van handhavingsbesluiten inzake omgevingsvergunningen voor bouwwerken en bestrating

In deze zaak hebben de burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch aan verzoekers gelast een aantal bouwwerken en bestrating op hun percelen te verwijderen. De voorzieningenrechter heeft op 24 december 2014 uitspraak gedaan op de verzoeken om voorlopige voorziening. De verzoekers, waaronder Euro Vastgoed B.V., hebben bezwaar gemaakt tegen de opgelegde lasten onder dwangsom. De voorzieningenrechter heeft de situatie beoordeeld en vastgesteld dat voor sommige bouwwerken geen vergunning vereist is, terwijl voor andere bouwwerken dat wel het geval is. De voorzieningenrechter heeft de last onder dwangsom voor het grootste gebouw geschorst, omdat onduidelijk was wat het college precies van de verzoekers vroeg. De voorzieningenrechter heeft ook de last voor de sauna en berging/overkapping bevestigd, omdat deze niet vergunningsvrij zijn. De verzoeken om voorlopige voorziening zijn gedeeltelijk toegewezen, en de voorzieningenrechter heeft de gemeente opgedragen de griffierechten aan de verzoekers te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke communicatie van de gemeente over vergunningseisen en handhaving.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/3940, SHE 14/3942, SHE 14/3943
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 december 2014 op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaak tussen
14/3940
[verzoeker 1], te [woonplaats], verzoeker 1
(gemachtigde: P.H.M. van Hout),
14/3942
[verzoeker 2], te [woonplaats], verzoeker 2
(gemachtigde: P.H.M. van Hout),
14/3943
Euro Vastgoed B.V., te 's-Hertogenbosch, verzoekster
(gemachtigde: P.H.M. van Hout),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch, verweerder,
(gemachtigde: P.W.G.M. Christophe).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te Rosmalen, gemachtigde: M.A.M. Jonkers

Procesverloop

14/3940
Bij besluit van 16 oktober 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoeker een last onder dwangsom opgelegd inhoudende de sauna en berging/overkapping op het perceel kadastraal bekend [perceelnummer 1], plaatselijk bekend [adres], vóór 14 januari 2015 te verwijderen en verwijderd te houden en het bijgebouw (het voormalig zwembadhuis) terug te brengen in de oorspronkelijke toestand zoals is vergund op 10 maart 1989. Indien verzoeker niet, niet tijdig of niet volledig aan de last voldoet verbeurt hij een dwangsom van € 15.000,00 per week of een gedeelte van een week met een maximum van € 150.000,00.
14/3942
Bij besluit van 16 oktober 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoeker een last onder dwangsom opgelegd inhoudende alle bouwwerken (te weten een trampoline, klimtoestel, terreinafscheiding en poort, 4 lichtmasten, hekwerk ten behoeve van een hondenuitlaatplaats, zwembad en schutting) op het perceel kadastraal bekend, [perceelnummer 2] te Rosmalen, vóór 14 januari 2015 te verwijderen en verwijderd te houden. Indien verzoeker niet, niet tijdig of niet volledig aan de last voldoet verbeurt hij een dwangsom van € 8.000,00 per week of een gedeelte van een week met een maximum van € 80.000,00.
14/3943
Bij besluit van 16 oktober 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd inhoudende de lichtmast (op perceel [perceelnummer 3] te Rosmalen), de terreinafscheiding, twee lichtmasten, het bijgebouw (opgericht op perceel [perceelnummer 4] te Rosmalen) en de bestrating op het perceel [perceelnummer 4] te Rosmalen, vóór 14 januari 2015 te verwijderen en verwijderd te houden. Indien verzoekster niet, niet tijdig of niet volledig aan de last voldoet verbeurt zij een dwangsom van € 4.000,00 per week of een gedeelte van een week met een maximum van € 40.000,00.
Verzoekers hebben ieder afzonderlijk tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Zij hebben ieder afzonderlijk de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft aangegeven de begunstigingstermijn in alle drie de besluiten te verlengen tot 2 weken na de uitspraak op de verzoeken om voorlopige voorziening indien op dat moment de begunstigingstermijn is verstreken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2014. Namens verzoekers is verschenen [persoon A], bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij en haar gemachtigde hebben bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.

Overwegingen

Inleiding
1.1
De voorzieningenrechter is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden. Verzoeker 1 is eigenaar van het perceel [perceelnummer 1] te Rosmalen. Verzoeker 2 is eigenaar van perceel [perceelnummer 2] en verzoekster is eigenaar van de percelen [perceelnummer 3] en [perceelnummer 4]. Verzoekers 1 en 2 zijn familie en in verzoekster zijn ook enkele familieleden aandeelhouder.
1.2
Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Kanaalpark” rusten op het perceel [perceelnummer 2] en [perceelnummer 4] de bestemming “Agrarisch met waarden”. Op grond van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan “Molenhoek-Sparrenburg-A59” rust op het perceel [perceelnummer 3] de bestemming “Wonen” met de specifieke bouwaanduiding “onbebouwd”. Perceel [perceelnummer 1] is gelegen binnen twee geldende bestemmingsplannen, te weten: “Molenhoek-Sparrenburg-A59” en “Kanaalpark”. Het gedeelte in het bestemmingsplan “Molenhoek-Sparrenburg-A59”is bestemd voor “wonen”. Het overige gedeelte in het bestemmingsplan “Kanaalpark” heeft de bestemming “Agrarisch met waarden”.
Algemeen
2.1
Alle verzoekers stellen in hun bezwaarschrift dat de derde-partij die oorspronkelijk een verzoek tot handhaving heeft ingediend, geen belanghebbende is. Het verzoek om handhaving is daarom niet-ontvankelijk.
2.2
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan in het midden blijven of de derde-partij belanghebbende is. Iedereen kan een verzoek om handhaving indienen. Pas als een verzoek wordt afgewezen en de betreffende persoon is het daar niet mee eens, moet worden onderzocht of deze persoon een belanghebbende is, omdat alleen belanghebbenden bezwaar kunnen maken. Daarnaast rust op verweerder de beginselplicht om op te treden tegen overtredingen, ongeacht of hierom door een derde wordt verzocht of niet. In deze bezwaargrond ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de bestreden besluiten te schorsen.
3.1
Alle verzoekers stellen dat de percelen [perceelnummer 3], [perceelnummer 4], [perceelnummer 1] en [perceelnummer 2] met uitzondering van de inrit op [perceelnummer 3] ingericht zijn als tuin, hoofdzakelijk bestaande uit gras. Het gehele gebied is omheind met een hekwerk van ca. 1,50 meter hoog. Alle bouwwerken en voorzieningen zijn ondergeschikt aan de hoofdfunctie “wonen” uit het bestemmingsplan “Molenhoek-Sparrenburg-A59”. Verzoekers menen op grond van onder andere de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: Afdeling) van 15 mei 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA0146) en 7 november 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY2516) dat alle percelen tezamen zijn te beschouwen als één perceel en dus één achtererfgebied.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er voor wat betreft de percelen waarop de bestemming “Agrarisch met waarden” rust ([perceelnummer 4], [perceelnummer 2] en een gedeelte van [perceelnummer 1]), er geen sprake is van “erf” en “achtererfgebied” als bedoeld in het Besluit omgevingsrecht (Bor)en verwijst ter onderbouwing van dit standpunt op een uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:340).
3.3
De Afdeling heeft in de uitspraak van 17 juli 2013 geoordeeld dat een achtererfgebied zich eerst als zodanig laat kwalificeren, indien sprake is van een ‘erf’ als daar bedoeld. De begrippen ‘erf’ en ‘achtererfgebied’ betreffen met elkaar samenhangende wettelijke begrippen. Uit de definitie van het begrip ‘erf’ als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van Bijlage II Bor, volgt dat als erf wordt aangemerkt een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbiedt. In de uitspraak van 15 mei 2013 heeft de Afdeling overwogen dat de feitelijke actuele situatie doorslaggevend is en niet de omstandigheid dat sprake is van meerdere kadastrale percelen of gronden met verschillende bestemmingen.
3.4
Omdat de percelen [perceelnummer 3], [perceelnummer 4], [perceelnummer 1] en [perceelnummer 2] met uitzondering van de inrit op [perceelnummer 3] zijn ingericht als één (grote) tuin, is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van één perceel. Ook al is het perceel feitelijk ingericht als tuin, volgt uit de het Bor dat het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt.
3.5
Artikel 6.1 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan “Kanaalpark” bepaalt dat de voor “agrarisch met waarden” aangewezen gronden bestemd zijn voor a. agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen; b. behoud, herstel en/of ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden; c. aan de hoofdfunctie ondergeschikte paden, wegen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en extensief medegebruik. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is een inrichting als tuin in strijd met deze bestemming en derhalve zijn de gronden waarop het bestemmingsplan “Kanaalpark” van toepassing is, niet aan te merken als erf of achtererfgebied.
4.1
Verzoekers stellen zich voorts op het standpunt dat de bestemming “Agrarisch met waarden” in het bestemmingsplan “Kanaalpark” een voorlopig karakter draagt (vanwege de ontwikkeling tot een landschapspark). Het moet de toekomstige bestemming “Natuur” krijgen. De huidige feitelijke situatie is “tuin”. Realisatie van de bestemming is objectief gezien niet meer mogelijk. Zij wijzen in dit verband op de toelichting van het bestemmingsplan.
4.2
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de tekst van de bestemmingsplanvoorschriften doorslaggevend is. Pas als deze tekst onduidelijk is kan bij de interpretatie van het bestemmingsplan waarde worden gehecht aan de toelichting, de bedoeling van de planwetgever en uiteindelijk het normaal spraakgebruik. De tekst van het bestemmingsplan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter klip en klaar. Voor zover verzoekers betogen dat het bestemmingsplan “Kanaalpark” zelf onjuist is, overweegt de voorzieningenrechter dat dit bestemmingsplan onherroepelijk is en van de rechtmatigheid van dit bestemmingsplan moet worden uitgegaan. De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding (een deel van) het bestemmingsplan buiten toepassing te laten.
5. Verzoekers hebben allen gesteld dat de hoogte van de last disproportioneel hoog is. Dit hebben zij echter niet onderbouwd. Bovendien lijken zij niet te onderkennen dat betaling van een verbeurde dwangsom niet betekent dat de overtreding mag blijven voortbestaan. Deze bezwaargrond zal daarom niet slagen.
14/3940
Voormalig zwembadhuis
6.1
Verzoeker stelt in bezwaar –kortgezegd- dat voor het voormalig zwembadhuis in 1989 een bouwvergunning is verleend. Het bouwwerk staat op voor wonen aangewezen grond en is bestemd voor aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen. Het is een gebouw als bedoeld in artikel 17.2.3 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan “Molenhoek-Sparrenburg-A59”. Het gebouw wordt nu gebruikt als een bijeenkomstruimte voor de familie. Dit gebruik is ondergeschikt aan de hoofdfunctie en niet in strijd met het bestemmingsplan. Daarom is de interne verbouwing vergunningsvrij ingevolge artikel 3, aanhef en onder 8, Bijlage II Bor.
6.2
Verweerder stelt dat er niet gesproken kan worden van veranderingen van niet-ingrijpende aard (uitspraak Afdeling 200204924/1). Er is geen sprake van een bijgebouw op het achtererfgebied, maar van een zelfstandige woning. Een zelfstandige woning mag alleen worden gebouwd in de daartoe bestemde bouwvlakken zoals aangegeven op de plankaart.
6.3
Het voormalig zwembadhuis ligt binnen het bestemmingsplan “Molenhoek-Sparrenburg-A59”. De gronden zijn bestemd voor “wonen”. Het voormalig zwembadhuis was eerst in gebruik als overdekt zwembad. Dit zwembad is dichtgemaakt. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting kan de voorzieningenrechter niet vaststellen of het voormalig zwembadhuis beschikt over alle noodzakelijke voorzieningen ten behoeve van een woning. In afwijking van hetgeen wordt vermeld in het controlerapport van verweerder ligt een slaapkamer niet in het voormalig zwembadhuis maar in een aangebouwd bijgebouw waar overigens in 1983 al een vergunning voor is verleend. Het is verder onduidelijk of de last ten doel heeft ook deze slaapkamer te doen verwijderen. De last strekt ertoe het voormalige zwembadhuis terug te brengen in de oorspronkelijke toestand zoals vergund in 1989. Verweerder heeft ter zitting niet kunnen aangeven of dit betekent dat er weer een zwembad in moet worden aangelegd of niet. Daarom is de voorzieningenrechter van oordeel dat de last onduidelijk is. Verzoeker kan niet weten wat hij moet doen om verbeurte van de dwangsom te voorkomen. Het bestreden besluit kan op dit onderdeel niet in stand blijven.
Sauna en berging/overkapping
7.1
Verzoeker is van mening dat de berging en de sauna vergunningsvrij zijn op grond van artikel 2, aanhef en onder 3, van Bijlage II Bor. De sauna heeft een oppervlakte van 9 m2. De berging/overkapping heeft een oppervlakte van 32,55 m2 en een hoogte van 2,70 meter. De berging heeft een oppervlakte van 11,78 m2 en de overkapping van 20,77 m2. Individueel beoordeeld voldoen zij aan de eisen. Indien als geheel beschouwd, bedraagt de overschrijding minder dan 10 % zoals aangegeven in artikel 17.4.3, aanhef onder d sub 2 van het bestemmingsplan “Molenhoek-Sparrenburg-A59”. Verzoeker merkt op dat met ingang van 1 november 2014 de oppervlaktecriteria van bijbehorende bouwwerken zijn komen te vervallen.
7.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van “erf” en “achtererfgebied” als bedoeld in het Bor en verwijst ter onderbouwing van dit standpunt op een uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:340). De gerealiseerde bouwwerken kunnen dan ook niet als een op de grond staand bijbehorend bouwwerk in achtererfgebied vergunningsvrij worden opgericht.
7.3
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder 3 van Bijlage II Bor (zowel voor als na 1 november 2014) is een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijken van het bestemmingsplan niet vereist voor bouwwerken die liggen in het achtererfgebied en die voldoen aan de in a tot en met f van het artikel genoemde maatvoering.
7.4
De sauna en de berging/overkapping liggen binnen het bestemmingsplan “Kanaalpark” en deze gronden hebben de bestemming “Agrarisch met waarden”. Daarom zijn de sauna en berging niet gelegen in het achtererfgebied en zijn het geen vergunningsvrije bouwwerken. Dat beide bouwwerken op hetzelfde perceel zijn gelegen is niet relevant. Omdat ze zijn gebouwd zonder vergunning is sprake van een overtreding. Beide bouwwerken zijn gerealiseerd in strijd met de bestemming. Verweerder heeft in het bestreden besluit en ter zitting aangegeven niet bereid te zijn om een vergunning te verlenen om af te wijken van het bestemmingsplan. Bovendien miskent verzoeker dat de afwijkingsmogelijkheid in het bestemmingsplan “Molenhoek-Sparrenburg-A59” niet kan worden ingezet voor afwijken op gronden in een ander bestemmingsplan. Er is geen sprake van een concreet zicht op legalisatie. Het is bovendien niet onevenredig om hier handhavend tegen op te treden. Het bestreden besluit kan op dit onderdeel in stand blijven.
8. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om het bestreden besluit te schorsen voor wat betreft de last ten aanzien van het voormalig zwembadhuis. Dit betekent dat verzoeker voor 14 januari 2015 de sauna en de berging zal moeten verwijderen om verbeurte van de last te voorkomen.
14/3942
Speeltoestellen
9.1
Het klimtoestel heeft een hoogte van 1,81 meter. De trampoline ligt op gelijke hoogte met het maaiveld en heeft een doorsnede van 4,16 meter. Beide toestellen vallen volgens verzoeker onder artikel 2, aanhef en onder 11 van Bijlage II Bor.
9.2
Verweerder is van oordeel dat zowel het klimtoestel als de trampoline bouwwerken zijn die horen bij een illegale woning (namelijk het voormalige zwembadhuis) en dat. gelet op artikel 5, tweede lid van Bijlage II Bor, artikel 2 aanhef en onder 11 van Bijlage II Bor niet van toepassing is.
9.3
Op basis van artikel 2, aanhef en onder 11 van Bijlage II Bor is een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijken van het bestemmingsplan niet vereist voor een sport- of speeltoestel voor uitsluitend particulier gebruik als dit niet hoger is dan 2,5 m en uitsluitend functioneert met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens. Het is niet relevant of dergelijke bouwwerken (sport- en speeltoestellen voor particulier gebruik) liggen op het achtererfgebied. Beide toestellen liggen op het perceel waar ook de woning aan de [adres] is gelegen en deze woning is legaal. Verweerders verwijzing naar artikel 5, tweede lid, van Bijlage II Bor, slaagt reeds daarom niet. Het bestreden besluit zal op dit onderdeel niet in stand kunnen blijven.
Erfafscheiding en poort
10. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat op grond van artikel 17.2.4 aanhef en onder h van het bestemmingsplan “Molenhoek-Sparrenburg-A59” erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn een hoogte mogen hebben van 2 meter. De werkelijke hoogte bedraagt circa 1,50 meter. Het betreft een vergunningsvrij bouwwerk op grond van artikel 2, aanhef en onder 12 van Bijlage II Bor. De poort is als vergunningsvrij aangemerkt in de omgevingsvergunning van 27 november 2012.
10.2
Op basis van artikel 2, aanhef en onder 12 van Bijlage II Bor is een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijken van het bestemmingsplan niet vereist voor een erf- of perceelafscheiding die niet hoger is dan twee meter en staat op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat, achter de voorgevelrooilijn en op meer dan 1 m van openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn.
10.3
Ter zitting is duidelijk geworden dat in het bestreden besluit wordt gedoeld op een poort aan de achterzijde van het perceel. Deze is niet vermeld in de omgevingsvergunning van 27 november 2012. De poort maakt onderdeel uit van de erfafscheiding. De erfafscheiding staat op gronden in het bestemmingsplan “Kanaalpark” dus verzoekers verwijzing naar het bestemmingsplan “Molenhoek-Sparrenburg-A59” is niet relevant. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de erfafscheiding en de poort zijn gelegen op hetzelfde perceel als waar ook de woning aan de [adres] is gelegen. De bouwwerken staan in functionele relatie met deze woning. Ook aan de overige eisen wordt voldaan. Daarom zijn deze bouwwerken vergunningsvrij. Het bestreden besluit zal op dit onderdeel niet in stand kunnen blijven.
Drie lichtmasten
11.1
Verzoeker erkent dat voor de 3 geplaatste lichtmasten op dit perceel een omgevingsvergunning nodig was maar dat hiervoor een omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 4, aanhef en onder 3 Bijlage II Bor
11.2
Verweerder is niet bereid een omgevingsvergunning te verlenen, mede gelet op het realiseren van de doelstelling van het bestemmingsplan “Kanaalpark”.
11.3
De lichtmasten zijn 3,75 meter hoog en daarom niet aan te merken als tuinmeubilair in de zin van artikel 2, aanhef en onder 10 van Bijlage II Bor. Weliswaar is verweerder bevoegd om desgevraagd op basis van artikel 4, aanhef en onder 3 Bijlage II Bor een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan maar de voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom hij dit niet wil doen. Daarom is geen concreet zicht op legalisatie. Handhavend optreden is evenmin onevenredig. De omstandigheid dat ook bij andere woningen aan de straat soortgelijke masten staan heeft verzoeker ter zitting pas aangevoerd en bovendien heeft verweerder aangegeven hier een onderzoek naar in te stellen. Het bestreden besluit zal op dit onderdeel in stand kunnen blijven.
Hekwerk hondenuitlaatplaats
12. Verzoeker geeft aan dat deze verwijderd zal worden. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding op dit onderdeel een voorziening te treffen.
Zwembad
13.1
Volgens verzoeker is het zwembad gelegen op een erf bij een woning en een bouwwerk als bedoeld in artikel 3 aanhef en onder 5 Bijlage II Bor. Volgens verzoeker kan verweerder gebruik maken van de mogelijkheid om af te wijken die het bestemmingsplan biedt in artikel 6.6 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan “Kanaalpark”. Objectief gezien is het niet mogelijk om de bestemming “agrarisch met waarden” op alle versnipperde percelen te realiseren en het is ook niet de wens van de gemeente om de bestemming te realiseren.
13.2
In artikel 3 aanhef en onder 5 Bijlage II Bor staat dat een omgevingsvergunning voor bouwen niet is vereist voor een zwembad op het erf bij een woning als dit niet van een overkapping is voorzien. Het zwembad is gelegen binnen het bestemmingsplan “Kanaalpark”.
13.3
Zoals eerder is geoordeeld, zijn de gronden binnen het bestemmingsplan “Kanaalpark” niet aan te merken als erf. Er is dus een omgevingsvergunning vereist voor het bouwen en het afwijken van het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder terecht geen aanleiding ziet om af te wijken van het verbod in het bestemmingsplan om de gronden in afwijking van het bestemmingsplan. Daargelaten dat dan nog steeds een omgevingsvergunning is vereist voor het bouwen van het zwembad, leidt het inroepen van deze verbodsbepaling niet tot een beperking van het meest doelmatige gebruik welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Verzoeker heeft het zwembad illegaal aangelegd. Niet valt in te zien waarom het perceel niet kan worden gebruikt conform de daarop rustende bestemming, laat staan dat het illegale zwembad als het meest doelmatige gebruik zou moeten worden aangemerkt. Het bestreden besluit zal op dit onderdeel in stand kunnen blijven.
Schutting bij het zwembad
14.1
Verzoekers hebben aangegeven de schutting bij het zwembad te verlagen naar 1 meter, waardoor het bouwwerk valt binnen de grenzen van artikel 2 aanhef en onder 21 van Bijlage II Bor.
14.2
Op basis van artikel 2, aanhef en onder 21 van Bijlage II Bor is een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijken van het bestemmingsplan niet vereist voor bouwwerken die niet hoger zijn dan 1 meter in het voor of achtererfgebied. De schutting staat op de gronden binnen het bestemmingsplan “Kanaalpark”. Deze gronden zijn niet aan te merken als erf. Het verlagen naar 1 meter van de schutting heeft dan ook geen enkele zin. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat van een erfafscheiding geen sprake is. De schutting staat bij het zwembad midden op het perceel. Het bestreden besluit zal op dit onderdeel in stand kunnen blijven.
15. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om het bestreden besluit te schorsen voor wat betreft de last ten aanzien van het klimtoestel, de trampoline en de erfafscheiding. Dit betekent dat verzoeker voor 14 januari 2015 de lichtmasten, het zwembad en de schutting zal moeten verwijderen om verbeurte van de last te voorkomen.
14/3943
Bestrating
16.1
Verzoekster stelt in bezwaar dat voor de inrit een omgevingsvergunning is afgegeven. Ten tijde van de vergunningverlening is aangegeven dat de inrit bedoeld is voor het goed kunnen bereiken van het terrein. Hiermee wordt niet alleen perceel [perceelnummer 3] bedoeld maar ook het achtergelegen perceel [perceelnummer 4].
16.2
Op het achtergelegen perceel [perceelnummer 4] is het bestemmingsplan “Kanaalpark” van toepassing. Ingevolge dit bestemmingsplan is een omgevingsvergunning vereist voor het aanleggen van een weg.
16.3
Op grond van de processtukken en hetgeen ter zitting is aangevoerd is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat destijds slechts een vergunning is verleend voor het hebben van een uitweg als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De aanvraag zelf heeft duidelijk betrekking op deze activiteit en niet op het aanleggen van bestrating (het uitvoeren van een werk) als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo. In de brief van 8 november 2012 wordt het volgende opgemerkt: ”Te uwer informatie, de uitweg is bedoeld voor het goed kunnen bereiken van het terrein (weide, paardjes).” Niet valt in te zien dat de benodigde vergunning voor het aanleggen van bestrating op perceel [perceelnummer 3] door middel van deze brief wordt aangevraagd. Het bestreden besluit zal op dit onderdeel in stand kunnen blijven.
Hekwerk/erfafscheiding
17.1
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat dit hekwerk een vergunningsvrij bouwwerk is op grond van artikel 2, aanhef en onder 12 van Bijlage II Bor.
17.2
Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen ten aanzien van de erfafscheiding op perceel [perceelnummer 2] in rechtsoverweging 10 van deze uitspraak, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit op dit onderdeel niet in stand zal kunnen blijven.
Lichtmasten
18.1
Verzoekster erkent dat voor de 3 geplaatste lichtmasten op dit perceel een omgevingsvergunning nodig was maar dat hiervoor een omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 4, aanhef en onder 3 Bijlage II van het Bor
18.2 1
lichtmast staat op perceel [perceelnummer 3] (bestemming “Wonen” met de specifieke bouwaanduiding “onbebouwd”). Ten aanzien van deze lichtmast heeft verweerder aangegeven de last op te schorten tot aan de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om ten aanzien van deze lichtmast een voorziening te treffen.
18.3
Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen ten aanzien van de lichtmasten op perceel [perceelnummer 2] in rechtsoverweging 11, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit op dit onderdeel in stand zal kunnen blijven.
Technische ruimte
19.1
Deze ruimte heeft volgens verzoekster een oppervlakte van 3 m2 en is een vergunningsvrij bouwwerk op grond van artikel 2, derde lid onder a onder sub 3 Bijlage II Bor.
19.2
Het gebouw ligt binnen het bestemmingsplan “Kanaalpark” en deze gronden hebben de bestemming “Agrarisch met waarden”. Deze gronden zijn geen achtererfgebied en het gebouw is geen vergunningsvrij bouwwerk. In de geringe omvang van het gebouw ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een ander oordeel. Het gebouw is illegaal en verweerder is niet bereid het te legaliseren. Daarom is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit op dit onderdeel in stand zal kunnen blijven
19.3
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om het bestreden besluit te schorsen voor wat betreft de last ten aanzien van de erfafscheiding. Dit betekent dat verzoekster voor 14 januari 2015 de 2 lichtmasten op perceel [perceelnummer 4], de bestrating op perceel [perceelnummer 4] en de technische ruimte zal moeten verwijderen om verbeurte van de last te voorkomen.
Tot slot
20.1
Alle drie de verzoeken worden gedeeltelijk toegewezen. Daarom bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
20.2
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1). De voorzieningenrechter beschouwt de verzoeken als één samenhangende zaak.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst in zaak SHE 14/3940 het primaire besluit voor zover de last betrekking heeft op het voormalig zwembadhuis tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • schorst in zaak SHE 14/3942 het primaire besluit voor zover de last betrekking heeft op het klimtoestel, de trampoline en de erfafscheiding tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • schorst in zaak SHE 14/3943 het primaire besluit voor zover de last betrekking heeft op de erfafscheiding tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • wijst de verzoeken om voorlopige voorziening voor het overige af.
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,- aan verzoeker 1, het betaalde griffierecht van € 165,- aan verzoeker 2 en het betaalde griffierecht van € 328,- aan verzoekster 3 te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 974,-, te betalen aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M.M. Belt - Brouns, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 december 2014.
De griffier is niet in staat voorzieningenrechter
deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.