Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 25 juni 2014
- het proces-verbaal van comparitie van 9 december 2014
- de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie.
2.De feiten
“niet meer uit mijn nalatenschap zal genieten dan haar legitieme portie”.
“overeenkomst geldlening”en waarin verder staat dat [gedaagde] een bedrag van € 135.000,-- van moeder heeft geleend (productie 9 van [eiser]). Op 26 februari 2010 is dit bedrag vanaf de bankrekening van moeder gestort op de bankrekening [gedaagde] (productie 5 van [gedaagde]).
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
in conventie en reconventie
“de balans”heeft willen herstellen en dat moeder het originele exemplaar van de overeenkomst heeft teruggegeven en daarmee ervan uitging dat de vordering teniet ging.
5.De beslissing
31 december 2014voor uitlating door [gedaagde] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden maart tot en met mei 2015 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,