ECLI:NL:RBOBR:2014:8135

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 oktober 2014
Publicatiedatum
9 januari 2015
Zaaknummer
C/01/268793/FA RK 13-5062
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
  • Ch. Dunnewijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, in het bijzonder partneralimentatie en verdeling huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 2 oktober 2014 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw. De man heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken, stellende dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen tevergeefs hebben geprobeerd om middels mediation overeenstemming te bereiken over de te treffen voorzieningen met betrekking tot hun minderjarige kinderen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek tot echtscheiding, als niet weersproken door de vrouw, zal worden toegewezen.

De rechtbank heeft ook de hoofdverblijfplaats van de kinderen vastgesteld, waarbij [kind 2] bij de man en [kind 1] bij de vrouw zal verblijven. Daarnaast is er een zorgregeling vastgesteld, waarbij de kinderen in de ene week van woensdag 19.00 uur tot vrijdag 19.00 uur bij de man verblijven en in de andere week van woensdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur.

Wat betreft de alimentatie heeft de rechtbank bepaald dat de man € 380,00 per maand per kind moet betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding. De vrouw heeft ook verzocht om partneralimentatie, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de man geen draagkracht heeft om een bijdrage te betalen, en heeft het verzoek van de vrouw op dit punt afgewezen.

Tot slot heeft de rechtbank de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap besproken, waarbij partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de gezamenlijke schulden. De rechtbank heeft de verdere behandeling van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aangehouden en een deskundige benoemd om de waarde van de aandelen van de vennootschap van de man te bepalen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
locatie 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rekestnummer: C/01/268793 / FA RK 13-5062
Beschikking d.d. 2 oktober 2014 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [plaats], gemeente [plaats],
hierna te noemen de man,
advocaat mr. L. Stam, gevestigd te Vught,
tegen
[verweerster],
wonende te [plaats], gemeente [plaats],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. L. Barenbrug, gevestigd te Oss.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 25 september 2013;
- het verweerschrift van de vrouw, tevens houdende zelfstandige verzoeken;
- het verweerschrift van de man op de zelfstandige verzoeken;
- een verzoekschrift van de vrouw strekkende tot wijziging en vermeerdering verzoek;
- de correspondentie waaronder:
 een F9-formulier (met bijlagen) ingediend door de vrouw op 17 maart 2014;
 een brief (met bijlagen) van de man, gedateerd 22 augustus 2014;
 een brief (met bijlagen) van de vrouw, gedateerd 22 augustus 2014;
 een faxbericht (met bijlagen) van de man, gedateerd 25 augustus 2014;
 een faxbericht van de man, gedateerd 1 september 2014.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 2 september 2014.
Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen en hun advocaten.
1.3.
De minderjarige [kind 1] en [kind 2] zijn, gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid gesteld om hun mening kenbaar te maken. Zij hebben van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum] te [plaats].
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [kind 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en
-[kind 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
2.3.
Scheiding
De man verzoekt de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Hij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
Bij het verzoekschrift tot echtscheiding is door de man geen ouderschapsplan overgelegd. Partijen hebben tevergeefs getracht middels mediation overeenstemming te bereiken over de te treffen voorzieningen met betrekking tot de kinderen. Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat redelijkerwijs niet van partijen kan worden verlangd dat alsnog een ouderschapsplan wordt overgelegd. De man zal op grond van het bepaalde in artikel 815 lid 6 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden ontvangen in zijn verzoek tot echtscheiding.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als niet weersproken door de vrouw, worden toegewezen.
2.4.
Hoofdverblijfplaats en verdeling zorg- en opvoedingstaken
De rechtbank heeft ambtshalve kennisgenomen van de beschikking betreffende voorlopige voorzieningen van deze rechtbank van 26 februari 2014 en 19 maart 2014.
Bij wijze van voorlopige voorziening is, onder meer en voor zover thans relevant, inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) een voorlopige regeling vastgesteld waarbij de kinderen van maandagochtend tot en met woensdagochtend bij de vrouw verblijven, van woensdagmiddag tot en met vrijdag bij de man en het weekend om en om, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen.
De man verzoekt, in het kader van de door hem verzochte co-ouderschapsregeling, te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [kind 2] bij hem zal zijn en dat de hoofdverblijfplaats van [kind 1]bij de vrouw zal zijn.
Bij faxbericht van 1 september 2014 verzoekt de man, na wijziging van zijn eerdere verzoek, een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vast te stellen inhoudende dat de kinderen de ene week van woensdagmiddag tot en met zaterdagochtend en de andere week van donderdagmiddag tot en met maandagochtend bij hem zullen zijn.
De vrouw voert verweer en verzoekt te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar zal zijn. Ter zitting heeft de vrouw gesteld dat zij in beginsel kan instemmen met de bij voorlopige voorziening vastgestelde zorgregeling, met dien verstande dat daarbij duidelijke tijdstippen moeten worden afgesproken en de vrouw, anders dan nu, ook een vrijdagavond met de kinderen kan doorbrengen.
Tijdens de zitting zijn verschillende mogelijkheden om uitvoering te geven aan het
co-ouderschap besproken. Daarbij is nog naar voren gekomen dat de vrouw de kinderen
ook graag op woensdag wil zien.
Alle belangen in aanmerking genomen en rekening houdende met de wens tot duidelijkheid acht de rechtbank de volgende zorgregeling het meest in het belang van de kinderen.
De rechtbank zal een zorgregeling vaststellen waarbij de kinderen in de ene week van woensdag 19.00 uur tot vrijdag 19.00 uur bij de man zullen verblijven en de andere week
van woensdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur.
Gelet op bovenstaande zorgregeling is de rechtbank van oordeel dat de man, vanwege de daarmee samenhangende financiële en fiscale regelingen, belang heeft bij zijn verzoek ter zake van de hoofdverblijfplaats van de kinderen, zodat dit zal worden toegewezen zoals verzocht.
Bijzonder curator
De man verzoekt in het lichaam van het ‘verweerschrift tegen het zelfstandig verzoek’ een bijzonder curator te benoemen. De man heeft dit verzoek niet in het petitum opgenomen en is hierop ter zitting ook niet teruggekomen. Bij gebreke van een concreet verzoek houdt de rechtbank het ervoor dat op dit punt geen beslissing wordt verlangd. Daarbij wordt volledigheidshalve opgemerkt dat de rechtbank ook geen aanleiding ziet om ambtshalve een bijzonder curator te benoemen.
2.5.
Voortgezet gebruik echtelijke woning
De vrouw heeft ter zitting toegezegd mee te zullen werken aan de verkoop van (onder andere) de woning aan het[woning 1] De vrouw voldoet hiermee aan de door de man gestelde voorwaarde voor het voortgezet gebruik door de vrouw, zodat de rechtbank concludeert dat tussen partijen niet langer in geschil is dat aan de vrouw het voortgezet gebruik van voormelde woning kan worden toegekend.
2.6.
Kinderalimentatie
Zowel de vrouw als de man verzoekt een door de man te betalen bijdrage in de kosten van de kinderen (hierna: kinderalimentatie) vast te stellen.
Na debat ter zitting zijn partijen het erover eens geworden dat de behoefte van de kinderen
€ 793,00 per maand bedraagt, exclusief woonlasten, eten en drinken. Het voorgaande brengt met zich dat niet langer in geschil is dat de totale behoefte van de kinderen, conform de Tabel eigen aandeel kosten van kinderen in 2012 bij een gezinsinkomen van meer dan
€ 5.000,00 netto per maand, dient te worden vastgesteld op € 1.164,00 per maand.
Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat het actuele kindgebonden budget, waarop de vrouw recht heeft, niet in mindering zal strekken op de behoefte van de kinderen.
Partijen zijn voorts overeengekomen, rekening houdende met het fiscaal voordeel uit hoofde van kinderalimentatie en een zorgkorting van 35%, dat de man met een bedrag van € 380,00 per kind per maand zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Kosten tenuitvoerlegging
Het verzoek van de vrouw te bepalen dat eventuele kosten van tenuitvoerlegging van de alimentatiebeslissing voor rekening van de man komen, voor zover door hem veroorzaakt, volgt reeds uit de wet en wordt om die reden bij gebrek aan belang afgewezen.
2.7.
Partneralimentatie
Ter zitting heeft de vrouw haar verzoek strekkende tot partneralimentatie nader geconcretiseerd. Zij verzoekt, met verwijzing naar het lichaam van het ‘verweerschrift op verzoek strekkende tot echtscheiding en nevenverzoeken tevens houdende zelfstandige verzoeken’, te bepalen dat de man met een bedrag van € 10.000,00 netto per maand zal bijdragen in de kosten van haar levensonderhoud, nog te vermeerderen met de eigen
bijdrage in de kosten van de kinderen en de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW.
De man voert zowel een behoefte als een draagkrachtverweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek van de vrouw.
Behoefte vrouw
Ter onderbouwing van haar verzoek stelt de vrouw dat zij in 2011 en 2012 maandelijks, voor haarzelf alleen, circa € 5.000,00 netto per maand ontving. Daar bovenop komen de kosten van de huishouding alsmede de uitgaven aan luxe etentjes, theaterbezoek, juwelen, vakanties, hobby’s en overige creditcarduitgaven. Op grond van het voorgaande heeft de vrouw haar huwelijksgerelateerde behoefte begroot op ten minste € 10.000,00 netto per maand, nog te vermeerderen met de eigen bijdrage in de kosten van de kinderen en de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW.
De man voert verweer. Hij is van mening dat de vrouw haar behoefte onvoldoende heeft onderbouwd. De vrouw heeft weliswaar diverse bankafschriften en facturen overgelegd, maar zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, zijn deze stukken voor de man niet te doorgronden.
In reactie hierop heeft de vrouw ter zitting betoogd dat ook gelet op de privé-onttrekkingen in 2010, 2011 en 2012 zij haar behoefte voldoende heeft onderbouwd en aannemelijk heeft gemaakt.
De man stelt dat het netto gezinsinkomen van partijen in 2012 € 11.259,33 per maand bedroeg. Dit bedrag is opgebouwd uit het salaris van de man van € 2.510,00 per maand, de heffingskorting voor de minst verdienende partner van € 166,00 per maand en een bedrag van € 8.583,33 per maand aan onttrekkingen. De man is er daarbij van uitgegaan dat slechts een deel van de onttrekkingen aan de kosten van de huishouding ten goede zijn gekomen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ter zitting is tussen partijen komen vast te staan dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw, conform de hofformule, dient te worden bepaald op 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen nadat daarop de kosten van de kinderen in mindering zijn gebracht.
Met de door haar overgelegde bankafschriften en facturen heeft de vrouw slechts beoogd, zo begrijpt de rechtbank, de door haar gestelde inkomsten en uitgaven nader te onderbouwen.
De rechtbank gaat ervan uit dat waar door partijen wordt gesproken over onttrekkingen is bedoeld de opnamen ten laste van de rekening-courantverhouding van de man bij zijn vennootschap.
Uit de overgelegde jaarrekeningen blijkt dat in 2010, 2011 en 2012 - exclusief de rente verschuldigd over de schuld in rekening-courant - gemiddeld € 232.768,00 per jaar is opgenomen in rekening-courant, ofwel € 19.397,00 per maand. De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de man dat slechts een bedrag van € 8.583,33 per maand van invloed is geweest op de welstand waarin partijen hebben geleefd. De rechtbank is van oordeel dat zulks niet valt af te leiden uit het door de man als bijlage 4 bij zijn verzoekschrift overgelegde overzicht. Ook in samenhang bezien met het door de man als bijlage 5 overgelegde overzicht van de kosten in 2013 komt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Uitgaande van een gemiddelde opname in rekening-courant van € 19.397,00 per maand en rekening houdende met de kosten van de kinderen, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw de door haar gestelde huwelijksgerelateerde behoefte van € 10.000,00 netto per maand voldoende heeft onderbouwd.
Voordat wordt toegekomen aan de berekening van de draagkracht van de man in het kader van de partneralimentatie, dient eerst te worden vastgesteld of de vrouw zelf kan voorzien in haar behoefte.
Behoeftigheid vrouw
De man stelt dat aan de vrouw een verdiencapaciteit van € 1.800,00 netto per maand moet worden toegekend. Dit is inclusief de aan haar toekomende fiscale voordelen als alleenstaande ouder. De man acht dit reëel gelet op de opleiding van de vrouw, haar ervaring in de reclamewereld als ook haar werkervaring in de onderneming van de man.
De vrouw voert daartegen aan dat in overleg met de man is besloten dat zij voor de kinderen zou zorgen, waarmee door haar werd afgezien van een eigen carrière. Voor de geboorte van de kinderen is de vrouw werkzaam geweest als zelfstandig [beroep]en heeft zij op vrijwillige basis gewerkt als [beroep]. Gelet op haar leeftijd en haar afstand tot de arbeidsmarkt betwist de vrouw dat zij op dit moment een verdiencapaciteit heeft van
€ 1.800,00 netto per maand. De vrouw erkent tot op heden geen sollicitaties te hebben verricht. Zij is zich aan het oriënteren op het volgen van een studie teneinde in de toekomst in haar eigen onderhoud te kunnen voorzien.
Als door de man niet weersproken staat vast dat partijen in gezamenlijk overleg zijn overeengekomen dat de vrouw de zorg voor de kinderen op zich zou nemen. De kinderen zijn bijna 15 jaar oud, zodat geconcludeerd dient te worden dat de vrouw niet over recente werkervaring beschikt. Gelet op het verweer van de vrouw is de door de man gestelde verdiencapaciteit van de vrouw niet komen vast te staan. De man heeft zijn stelling ook niet nader onderbouwd, hetgeen wel op zijn weg had gelegen, zodat hieraan voorbij zal worden gegaan.
De aan de vrouw toekomende fiscale voordelen als alleenstaande ouder zijn niet van invloed op de behoeftigheid van de vrouw, zodat wordt vastgesteld dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage van de man van € 10.000,00 netto per maand om in haar huwelijksgerelateerde behoefte te kunnen voorzien.
Draagkracht man
De draagkracht van de man is besproken aan de hand van de door de vrouw overgelegde draagkrachtberekening van 21 augustus 2014 (productie 24). Voor zover die gegevens tussen partijen niet vaststaan, zal de rechtbank hierop gemotiveerd ingaan.
Inkomen
Salaris
De man is directeur-grootaandeelhouder en houder van alle aandelen van [bedrijf]. (hierna: de vennootschap). De vennootschap heeft een 100% deelneming in [bedrijf]
Tussen partijen staat vast dat de man in zijn hoedanigheid van directeur-grootaandeelhouder een salaris ontvangt van € 44.100,00 bruto per jaar, inclusief vakantietoeslag.
Aanmerkelijk belang
De vrouw stelt dat rekening moet worden gehouden met een inkomen uit aanmerkelijk belang van € 259.095,00 per jaar. Zij voert daartoe aan dat het salaris van de man niet eens voldoende is om de kosten van de huishouding te voldoen, zodat de vraag opkomt waarvan de man leeft. De vrouw wijst erop dat de afgelopen anderhalf jaar ruim € 513.000,00 aan liquide middelen uit de vennootschap is opgenomen. De vrouw acht het niet redelijk dat aan deze opnamen thans volledig wordt voorbijgegaan, temeer nu de man weet dat op hem een alimentatieverplichting rust jegens de vrouw.
De man voert verweer. Hij erkent dat partijen de afgelopen jaren in welstand hebben geleefd. De man had in het verleden goede inkomsten en heeft na de verkoop van zijn bedrijf in 2006 – in tranches vanaf 2006 tot en met 2009 – € 4.500.000,00 ontvangen. Dit heeft ertoe geleid dat partijen als het ware zijn gaan rentenieren. Op dit moment is, aldus de man, zijn vennootschap technisch gezien failliet en is het niet langer verantwoord om nog door te gaan met het opnemen van geld uit de vennootschap. De situatie is met name urgent vanwege een latente claim uit hoofde van dividendbelasting van ruim € 935.000,00. De man is deze belasting als privépersoon verschuldigd, maar omdat hem daartoe de middelen ontbreken zal betaling ten laste van de vennootschap moeten geschieden. Hierover is ook weer belasting verschuldigd, waardoor de totale belastingclaim zal toenemen. Met verwijzing naar de brief van zijn accountant van 4 november 2013 concludeert de man dat de vennootschap alsdan geen reserve meer heeft en dat zijn vermogen nihil is.
De vrouw betwist dat de situatie zo urgent is als de man doet voorkomen. De Belastingdienst heeft tot op heden geen claim ingediend en daarbij acht de vrouw het niet waarschijnlijk dat de Belastingdienst het verschuldigde ineens zal opeisen. Zij gaat ervan uit dat het allicht mogelijk is om een betalingsregeling te treffen. De vrouw erkent wel dat de situatie vereist dat er een flink bedrag aan reserve in de vennootschap moet blijven staan.
De rechtbank overweegt als volgt.
In zijn brief van 25 augustus 2014 schrijft de accountant van de vennootschap dat de man per 30 juni 2014 een bedrag van € 4.290.386,00 aan de vennootschap is verschuldigd. De in de vennootschap aanwezige reserve van € 4.926,789,00 geeft een vertekend beeld. De man is namelijk niet in staat, ook niet na verkoop van de woningen aan [woning 1] en de [woning 2], om zijn schuld aan de vennootschap terug te betalen. Uitgaande van een belastingclaim van ruim € 922.000,00, door de accountant berekend over een restschuld van de man van ruim € 3.688.000,00, welke claim bij gebrek aan middelen van de man door de vennootschap zal moeten worden betaald, ontstaat de situatie dat de vennootschap geen liquiditeiten meer heeft. De accountant acht de financiële situatie zeer zorgelijk.
Gelet op de brieven van de accountant in samenhang bezien met de overgelegde jaarrekeningen en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat gelet op de financiële situatie van partijen (inclusief de aanwezige schuldenlast) enerzijds en het gebrek aan evident beschikbare liquide middelen anderzijds, de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat niet kan worden doorgegaan met het opnemen van substantiële bedragen in rekening-courant. De rechtbank acht het niet verantwoord om bij de bepaling van de draagkracht van de man rekening te houden met dergelijke opnames, zodat hiermee geen rekening zal worden gehouden.
Maandelijkse lasten
Wwb-normbedrag
De rechtbank houdt rekening met het Wwb-normbedrag voor een alleenstaande, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud.
Woonlasten
Partijen twisten over de in aanmerking te nemen hypotheekrente. Vast staat dat de man de verschuldigde hypotheekrente (Rabobank) voor de woning aan [woning 1] betaald. Uit de aangifte IB 2013 blijkt dat het gaat om een totaalbedrag van € 13.033,00 per jaar
(€ 6.535,00 + € 6.498,00). Op de man is de eigenwoningregeling van toepassing, zodat deze rente voor de helft als aftrekpost door hem kan worden opgevoerd. De rechtbank houdt derhalve rekening met een aftrekbare hypotheekrente van € 6.516,50 per jaar en neemt de andere helft als niet aftrekbare hypotheekrente in aanmerking.
Tussen partijen is niet in geschil dat de door de vennootschap aan de man verstrekte leningen kwalificeren als eigenwoningschuld. De man heeft onweersproken gesteld dat deze leningen betrekking hebben op de woning aan[woning 1] en de woning aan [woning 2]. Volgens de overgelegde aangiften IB bedraagt de totaal verschuldigde rente voor deze leningen € 27.000,00 per jaar. Als door de man gesteld en door de vrouw niet weersproken staat vast dat deze rente feitelijk niet wordt betaald en slechts leidt tot een hogere schuld in rekening-courant aan de vennootschap. In het kader van de bepaling van de draagkracht van de man zal daarom, overeenkomstig het standpunt ter zitting van de man zelf, geen rekening worden gehouden met deze rentelast.
Conform de aangifte IB 2013 wordt voor de woning aan [woning 1] een WOZ-waarde van € 491.000,00 in aanmerking genomen. Het eigenwoningforfait bedraagt derhalve in 2014
€ 3.437,00 op jaarbasis. De man is voor 50% eigenaar van de woning, zodat rekening moet worden gehouden met 50% van het eigenwoningforfait, oftewel € 1.718,50 op jaarbasis.
Aangezien de man de eigenaarslasten van de woning aan [woning 1] voldoet alsmede de eigenaarslasten van de woning aan [woning 2], acht de rechtbank het redelijk om, zoals door de man is verzocht, rekening te houden met een forfait overige eigenaarslasten van € 190,00 per maand (2 x € 95,00).
Ziektekosten
De man heeft de door de vrouw gestelde premie zorgverzekering van € 125,00 per maand niet betwist, zodat hiervan zal worden uitgegaan.
Fiscale aspecten en heffingskortingen
De rechtbank houdt rekening met:
  • de algemene heffingskorting;
  • de arbeidskorting;
  • de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW;
  • het te realiseren fiscaal voordeel in verband met betaalde hypotheekrente (Rabobank);
  • de fiscale bijtelling van het eigenwoningforfait van € 1.718,50.
Conclusie draagkracht partneralimentatie
Op grond van voormelde financiële gegevens, en rekening houdende met de door de man te betalen kinderalimentatie, stelt de rechtbank vast dat de man draagkracht mist om een bijdrage te betalen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De door de man te betalen partneralimentatie zal daarom op nihil worden bepaald.
2.8.
Vermogensrechtelijke afwikkeling huwelijk
Partijen zijn op [datum] te [plaats] met elkaar gehuwd na het maken van huwelijkse voorwaarden. Bij akte van [datum]zijn de huwelijkse voorwaarden gewijzigd alsmede bij akte van[datum].
Bij akte van huwelijkse voorwaarden van[datum] hebben partijen hun huwelijksvermogensregime gewijzigd, in die zin dat dat met ingang van [datum] tussen partijen de wettelijke gemeenschap van goederen als bedoeld in artikel 1:93 BW (oud) zal bestaan.
Bij F9-formulier van 17 maart 2014 heeft de vrouw een formulier ‘Verdelen en verrekenen’ overgelegd. Bij brief van 22 augustus 2014 alsmede bij ‘verzoekschrift strekkende tot wijziging en vermeerdering verzoek’ heeft de vrouw haar verzoek met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aangevuld dan wel gewijzigd.
De man verzoekt de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden vast te stellen, zoals aangegeven in de door hem als bijlage 10 overgelegde vermogensverdelingsstaat.
2.8.1.
Aanhouding behandeling
Eerst ter zitting heeft de vrouw het verzoek gedaan de behandeling van de verdeling aan te houden. De vrouw voert daartoe aan dat zij de mogelijkheid wil houden, voor zover daartoe aanleiding mocht blijken te bestaan, een vermeerderingsverzoek te kunnen indienen strekkende tot de vernietiging van de huwelijkse voorwaarden. Zoals reeds ter zitting aangegeven ziet de rechtbank geen aanleiding om het verzoek van de vrouw te honoreren. De rechtbank is van oordeel dat, nog daargelaten dat een aanhouding als deze niet past binnen het beleid van deze rechtbank, de vrouw onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld die aanhouding van de behandeling van het verzoek rechtvaardigen.
2.8.2.
Afgifte bescheiden
De vrouw verzoekt, in het lichaam van het ‘verweerschrift op verzoek strekkende tot echtscheiding en nevenverzoeken tevens houdende zelfstandige verzoeken’, de man te sommeren volledige inzage te geven in zijn (financiële) bescheiden, teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de omvang en de samenstelling van de vermogensbestanddelen die in de verdeling dienen te worden betrokken. Dit verzoek is niet in het petitum opgenomen. Ook tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw ter zake geen concreet verzoek gedaan. Bij gebreke van een concreet verzoek, gaat de rechtbank ervan uit dat ter zake geen beslissing wordt verlangd.
2.8.3.
Peildatum
Omvang
Tussen partijen is niet in geschil dat voor de vaststelling van de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap dient te worden uitgegaan van de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend, te weten 24 september 2013.
Waardering
Tenzij partijen anders zijn overeengekomen, dient in beginsel voor de waardering van vermogensbestanddelen te worden uitgegaan van de datum van de feitelijke verdeling. Bij de bespreking van de vermogensbestanddelen zal nader op dit punt worden ingegaan.
2.8.4.
Omvang huwelijksgoederengemeenschap
De rechtbank heeft ter zitting de vermogensbestanddelen van de gemeenschap van partijen besproken aan de hand van het door de vrouw overgelegde formulier ‘Verdelen en verrekenen’ en de door de man overgelegde vermogensverdelingsstaat. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de huwelijksgoederengemeenschap de volgende bestanddelen omvat:
Activa:
  • de woning staande en gelegen aan het [woning 1]
  • de woning staande en gelegen aan [woning 2];
  • de woning staande en gelegen aan [woning 3];
  • de inboedelgoederen;
  • [auto 1];
  • [auto 2];
  • het saldo op de bankrekening (Rabobank) met nummer [rekeningnummer] t.n.v. de vrouw;
  • het saldo op de bankrekening (ING) met nummer [rekeningnummer] t.n.v. partijen;
  • het saldo op de bankrekening (ASN) met nummer [rekeningnummer]t.n.v. de man;
  • de aandelen van de man in [bedrijf].;
  • de belastingteruggaven.
Passiva:
  • de hypothecaire geldleningen (Rabobank) met nummer [rekeningnummer] en [rekeningnummer];
  • diverse geldleningen bij [bedrijf]t.n.v. de man;
  • de rekening-courantschuld aan [bedrijf]. t.n.v. de man;
  • het debetsaldo op de bankrekening (Rabobank) met nummer [rekeningnummer] t.n.v. de man;
  • de te betalen belastingaanslagen.
Hierna zullen de hiervoor genoemde vermogensbestanddelen worden besproken. Voor zover partijen het niet eens zijn over de verdeling en/of de waarde van een bestanddeel zal een beslissing worden genomen rekening houdende met de belangen van partijen en, indien van toepassing, het algemeen belang.
2.8.5.
Wijze van verdeling
Omdat niet van alle in de verdeling betrokken vermogensbestanddelen de waarde dan wel het saldo per peildatum bekend is, zal de rechtbank in het navolgende partijen gelasten over te gaan tot de verdeling van de tussen hen bestaande huwelijksgoederengemeenschap op de navolgende wijze. De rechtbank passeert daarmee het verzoek van de vrouw om de verdeling vast te stellen. De rechtbank is hiertoe niet door partijen in de gelegenheid gesteld.
De woning staande en gelegen aan [woning 1] &
De hypothecaire geldleningen (Rabobank) ad € 136.134,00 en € 162.453,00 &
De woning staande en gelegen aan [woning 2]
Ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet langer in geschil is dat de woning aan[woning 1] en de woning aan [woning 2] dienen te worden verkocht. Niet in geschil is dat met de verkoopopbrengst de hypothecaire geldleningen bij de Rabobank moeten worden afgelost.
Partijen twisten over de verdeling van de resterende overwaarde. De vrouw voert verweer tegen het verzoek van de man om te bepalen dat de resterende overwaarde volledig moet worden aangewend voor de aflossing van de door de vennootschap aan de man verstrekte geldleningen. De man voert daartoe aan dat sprake is van eigenwoningschulden en dat de woningen hiervoor in feite als onderpand zijn gegeven.
Uit de overgelegde jaarrekeningen van de vennootschap van de man heeft de rechtbank, bij gebrek aan andere stukken, afgeleid dat voor de door de vennootschap van de man verstrekte leningen alleen de man als schuldenaar geldt. Hoewel uit de stukken blijkt dat op een eerste vordering van de vennootschap hypothecaire zekerheid zal worden gegeven op voormelde woningen, is daarvan tot op heden geen sprake. De rechtbank ziet niet in op welke grond de vrouw moet worden gehouden haar deel van de overwaarde van de woningen aan te wenden voor de aflossing van schulden van de man aan de vennootschap.
Het voorgaande brengt met zich dat zal worden bepaald dat de overwaarde van de netto verkoopopbrengst van de woningen gelegen aan[woning 1] en [woning 2], per de datum van de notariële overdracht van de woningen en na volledig aflossing van de hypothecaire restschuld bij de Rabobank, door partijen bij helfte dient te worden gedeeld.
De woning staande en gelegen aan [woning 3]
Voormelde woning staat te koop. Deze woning is niet belast met een hypothecaire geldlening. Ook ter zake van de verkoopopbrengst van deze woning stelt de man dat deze volledig moet worden aangewend voor de aflossing van de schulden van de man aan de vennootschap. De rechtbank ziet hiertoe, zoals hiervoor reeds is overwogen bij de andere woningen van partijen, geen aanleiding.
Het voorgaande betekent dat zal worden bepaald dat de netto verkoopopbrengst van deze woning, per de datum van de notariële overdracht, door partijen bij helfte dient te worden gedeeld.
De inboedelgoederen
Tot de vennootschap behorende goederen
Aangezien de vennootschap geen partij is in deze procedure, zal de rechtbank de man
niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek om te bepalen dat de goederen van de vennootschap die zich bevinden in de woning aan[woning 1] aan de man worden overgedragen.
Overige inboedelgoederen
Met betrekking tot de overige inboedelgoederen zijn partijen ter zitting overeengekomen binnen 6 weken na deze beschikking met elkaar om de tafel te gaan zitten, om in onderling overleg tot verdeling van deze, bij partijen genoegzaam bekende, goederen over te gaan. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen deze afspraak na zullen komen en dat ter zake geen beslissing van de rechtbank meer wordt verlangd.
[auto 1]
Tussen partijen is niet in geschil dat deze auto aan de vrouw kan worden toebedeeld. Ter zitting is gebleken dat de door de vrouw gestelde waarde van € 5.000,00 niet in geschil is tussen partijen. De vrouw dient derhalve aan de man een bedrag van € 2.500,00 te voldoen.
[auto 2]
Tussen partijen is niet in geschil dat deze auto aan de man kan worden toebedeeld. Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat de auto in de verdeling kan worden betrokken voor een waarde van € 41.000,00. De man dient aan de vrouw een bedrag van € 20.500,00 te voldoen.
Het saldo op de bankrekening (Rabobank) met nummer [rekeningnummer] t.n.v. de vrouw
Tussen partijen staat vast dat het saldo van deze bankrekening per 24 september 2013 dient te worden toebedeeld aan de vrouw. De rechtbank heeft geen kennis van het saldo van deze bankrekening per 24 september 2013 en zal daarom volstaan met de bepaling dat de vrouw de helft van het saldo per 24 september 2013 aan de man dient te vergoeden. De vrouw dient aan de man een schriftelijk bewijsstuk te overleggen waaruit het saldo per peildatum blijkt.
Het saldo op de bankrekening (ING) met nummer [rekeningnummer] t.n.v. partijen
Tussen partijen is niet in geschil dat het saldo van deze bankrekening per 24 september 2013 tussen hen bij helfte dient te worden gedeeld. Bij gebrek aan kennis van het saldo per genoemde datum, zal worden volstaan met de bepaling dat het saldo van deze bankrekening per 24 september 2013 door partijen bij helfte dient te worden verdeeld.
Het saldo op de bankrekening (ASN) met nummer [rekeningnummer] t.n.v. de man
Tussen partijen staat vast dat het saldo van deze bankrekening per 24 september 2013 dient te worden toebedeeld aan de man. In tegenstelling tot wat de man ter zitting heeft gesteld, heeft de rechtbank geen kennis van het saldo per genoemde datum. Er wordt daarom volstaan met de bepaling dat de man de helft van het saldo per 24 september 2013 aan de vrouw dient te vergoeden. De man dient aan de vrouw een schriftelijk bewijsstuk te overleggen waaruit het saldo per peildatum blijkt.
De aandelen van de man in [bedrijf]
Tussen partijen is niet in geschil dat de aandelen van de man in de vennootschap aan de man kunnen worden toebedeeld, onder verrekening van de helft van de waarde met de vrouw.
Ter zitting zijn verschillende mogelijkheden besproken om te komen tot de waardering van de aandelen. Omdat partijen hierover geen overeenstemming kunnen bereiken zal de rechtbank, zoals ter zitting reeds aangegeven, onder punt 2.10 van deze beschikking het voorstel opnemen een deskundige te benoemen teneinde de waarde van de aandelen vast te stellen.
Partijen houdt verdeeld welke waardepeildatum voor de aandelen in aanmerking moet worden genomen. De man stelt om praktische reden voor uit te gaan van 31 december 2013. De vrouw verzoekt uit te gaan van 24 september 2013. Aan haar verweer ter zitting heeft de vrouw ten grondslag gelegd dat de liquide middelen het afgelopen jaar met een half miljoen zijn afgenomen, dat niet duidelijk is wat is gebeurd met de rekening-courantverhouding en dat zij zich afvraagt of de mate van inbaarheid nog een rol speelt.
Zoals ter zitting reeds aangegeven zal de rechtbank de te benoemen deskundige verzoeken de aandelen per 31 december 2013 te waarderen. Ten aanzien van het verweer van de vrouw overweegt de rechtbank dat de afname van de liquide middelen in 2013 afgerond 3,5 ton bedraagt en dat verreweg het grootste deel van deze afname kan worden verklaard door de toename van de schuld in rekening-courant. Ook zal de rechtbank de stelling van de vrouw met betrekking tot de inbaarheid passeren nu zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, niet duidelijk is waar de vrouw in dit verband op doelt.
De vrouw heeft ter zitting bevestigd dat haar verzoek om ontslagen te worden uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de schulden van de vennootschap berust op een verschrijving. Hierop zal derhalve niet nader worden ingegaan.
Diverse geldleningen bij[bedrijf]. t.n.v. de man
Tussen partijen is niet in geschil dat de man drie geldleningen met de vennootschap is aangegaan, te weten een lening met een hoofdsom van € 675.000,00 (I), een lening met een hoofdsom van € 350.000,00 (II) en een lening met een hoofdsom van € 220.000,00 (III).
Na de ontbinding van de gemeenschap is de vrouw op grond van artikel 1:102 BW hoofdelijk met de man verbonden voor de hierboven genoemde schulden. De vrouw verzoekt te bepalen dat zij van de aansprakelijkheid voor deze schulden wordt ontslagen.
Zoals ter zitting besproken is alleen de schuldeiser, te weten de vennootschap, bij machte om de vrouw te ontslaan uit haar aansprakelijkheid. Aangezien de vennootschap geen partij is in dit geding, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft draagplichtig zijn voor deze leningen, zodat de rechtbank dienovereenkomstig zal beslissen.
De rekening-courantschuld aan [bedrijf] t.n.v. de man
Tussen partijen is niet in geschil dat zij, in hun onderlinge verhouding, ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de rekening-courantschuld van de man per 24 september 2013.
De man dient aan de vrouw een stuk te overleggen waaruit de hoogte van de rekening-courantschuld per 24 september 2013 blijkt.
Het saldo van de schuld in rekening-courant is na 24 september 2013 toegenomen door – onder andere – bijschrijving van de nadien vervallen rentetermijnen op de door de vennootschap aan de man verstrekte geldleningen. Deze leningen zijn door partijen gekwalificeerd als eigenwoningschuld. De man verzoekt te bepalen dat de naderhand bijgeschreven rente voor rekening van beide partijen komt.
De vrouw voert hiertegen aan dat de man totdat de echtscheiding is ingeschreven in de daarvoor bestemde registers, gehouden is naar inkomen dan wel vermogen bij te dragen in de kosten van de huishouding.
In geschil is de vraag wie de verschuldigde rente op de door partijen als eigenwoningschuld gekwalificeerde leningen van de man bij de vennootschap dient te dragen. De leningen zijn verstrekt voor de woning aan [woning 1] en de woning aan [woning 2]. Beide woningen behoren tot de onverdeelde huwelijksgoederengemeenschap van partijen. Op grond van artikel 3:172 BW dienen beide partijen naar evenredigheid van hun aandeel in deze woningen bij te dragen in de lasten daarvan. Partijen zijn ieder voor de helft gerechtigd tot deze woningen en dienen, nu zij geen andere regeling met elkaar zijn overeengekomen met betrekking tot de verdeling van de verschuldigde rente, ieder voor de helft deze kosten te dragen.
Het beroep van de vrouw op (zo begrijpt de rechtbank:) artikel 1:81 BW en/of artikel 1:84 BW maakt dit niet anders. Deze wetsbepalingen liggen ten grondslag aan de voorlopig vastgestelde kinder- en partneralimentatie. Voor zover de vrouw heeft bedoeld te stellen dat de man onvoldoende bijdraagt in de kosten van de huishouding, gaat deze stelling niet op nu op grond van de draagkracht van de man een voorlopige kinder- en partneralimentatie is bepaald.
Ook voor de rekening-courantschuld geldt dat alleen de schuldeiser, te weten de vennootschap, bij machte is om de vrouw te ontslaan uit haar aansprakelijkheid.
Aangezien de vennootschap geen partij is in dit geding, zal de rechtbank de vrouw
niet-ontvankelijk verklaren in het hiertoe strekkende verzoek.
Het debetsaldo op de bankrekening (Rabobank) met nummer [rekeningnummer] t.n.v. de man
Uit een door de man overgelegd rekeningafschrift blijkt dat het saldo van deze rekening per 24 september 2013 € 1.259,79 negatief bedraagt.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft draagplichtig zijn voor het genoemde debetsaldo, zodat de rechtbank dienovereenkomstig zal beslissen.
Belastingteruggaven dan wel belastingaanslagen
Partijen hebben bevestigd dat zij in 2013 nog fiscaal partner van elkaar waren. Ter zitting zijn zij overeengekomen dat belastingaanslagen dan wel belastingteruggaven die betrekking hebben op de periode tot en met 31 december 2013 bij helfte zullen worden gedragen dan wel gedeeld. De rechtbank zal aldus beslissen.
2.9.
Afstorting pensioenaanspraken
Tussen partijen is niet in geschil dat de man tijdens het huwelijk in eigen beheer pensioenaanspraken heeft opgebouwd en dat de vrouw recht heeft op pensioenverevening op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
De vrouw verzoekt primair te bepalen dat de man, ter verzekering van de aanspraken van de vrouw op het in eigen beheer opgebouwde pensioen, wordt veroordeeld om te bewerkstelligen dat de vennootschap de koopsom die nodig is voor de verzekering van die aanspraken, zal uitbetalen aan een door de vrouw aan te wijzen verzekeraar.
Ter zitting heeft de vrouw haar subsidiaire verzoek om de man te veroordelen om ter zake een bedrag aan de vrouw uit te betalen, ingetrokken.
De vrouw heeft tijdens de zitting verzocht om aan de te benoemen deskundige voor de waardering van de aandelen eveneens de vraag voor te leggen zich uit te laten over de in de jaarrekening 2013 opgenomen waarde van de ten behoeve van de vrouw bestaande pensioenaanspraken in het economisch verkeer.
De man betwist de pensioenaanspraak van de vrouw niet, maar stelt dat voorkomen moet worden dat hoge kosten worden gemaakt voor het berekenen van de hoogte van de aanspraak van de vrouw, terwijl al duidelijk is dat de vennootschap niet tot afstorting kan overgaan, omdat daarmee de continuïteit van de vennootschap in gevaar komt.
De man heeft ter zitting toegezegd de pensioenbrief op te vragen.
De rechtbank zal aan de te benoemen deskundige vragen het bedrag te bepalen dat nodig is om de tijdens het huwelijk ten behoeve van de vrouw opgebouwde pensioenaanspraken onder te brengen bij een externe verzekeraar.
Daarnaast zal de deskundige worden gevraagd of de vennootschap de mogelijkheid heeft om tot afstorting over te gaan, zonder de continuïteit van de onderneming in gevaar te brengen.
2.10.
Benoeming deskundige
Zoals hiervoor reeds is overwogen zal de rechtbank overgaan tot het benoemen van een deskundige om de waarde van de aandelen van de vennootschap van de man te bepalen per 31 december 2013 en de pensioenaanspraken van de vrouw te berekenen zoals hiervoor aangegeven.
De rechtbank stelt voor als deskundige te benoemen:
[naam]
[adres]
[plaats]
Aan de deskundige zullen de volgende vragen worden voorgelegd:
- wat is de waarde van de aandelen van [bedrijf] per
31 december 2013;
  • welk bedrag is nodig om de tijdens het huwelijk ten behoeve van de vrouw opgebouwde pensioenaanspraken onder te brengen bij een externe verzekeraar.
  • is de vennootschap in staat om dit bedrag af te storten zonder de continuïteit van de onderneming in gevaar te brengen;
  • zijn er nog punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechtbank volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
Partijen zijn ter zitting al akkoord gegaan met de hierboven geformuleerde vragen, zodat geen gelegenheid zal worden gegeven zich hierover opnieuw uit te laten.
Het voorschot is door de deskundige begroot op € 8.800,00 inclusief 21% BTW, in beginsel door ieder van partijen bij helfte te voldoen. Omdat aan de vrouw een toevoeging is verstrekt, zal het deel van het voorschot dat door de vrouw dient te worden voldaan
vooralsnogin debet worden gesteld ten laste van ’s Rijks kas. De rechtbank merkt op dat hiermee geen beslissing is gegeven over wie uiteindelijk de kosten van het deskundigenonderzoek dient te betalen. Een definitief oordeel over de kosten van de deskundige zal bij eindbeschikking worden gegeven.
De deskundige verbindt aan zijn benoeming de voorwaarde dat door partijen een exoneratieclausule zal worden ondertekend, waarin zij verklaren dat de deskundige, behoudens opzet en grove schuld, is uitgesloten van alle aansprakelijkheid ten aanzien van de gevolgen van zijn rapportage.
Partijen zullen, op de na te melden wijze, in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over de voorgestelde deskundige en het voorschot.
De rechtbank wijst erop dat de deskundige bij separate beschikking zal worden benoemd.
2.11.
Proceskosten
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de tot op heden gevallen eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te[plaats] op[datum];
3.2.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van [kind 2] zal zijn bij de man en dat de hoofdverblijfplaats van [kind 1]zal zijn bij de vrouw;
3.3.
stelt inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken de volgende regeling vast:
de minderjarigen verblijven bij de man de ene week van woensdag 19.00 uur tot vrijdag 19.00 uur en de andere week van woensdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur;
3.4.
bepaalt dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om in de woning aan het adres [woning 1], te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, als zij de woning ten tijde van die inschrijving bewoont;
3.5.
bepaalt dat de man € 380,00 per maand per kind dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarigen, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.6.
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud op nihil (€ 0,00);
3.7.
verklaart de beslissing met betrekking tot de hoofdverblijfplaats, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, het voortgezet gebruik van de woning en de kinderalimentatie uitvoerbaar bij voorraad;
3.8.
houdt iedere overige beslissing
pro formaaan tot de zitting van deze rechtbank van
28 oktober 2014in afwachting van een bericht van partijen met betrekking tot de door de rechtbank voorgestelde deskundige en het voorschot, met het verzoek aan de advocaten van partijen vóór deze datum schriftelijk te reageren;
3.9.
bepaalt dat elke partij de tot op heden gevallen eigen kosten van deze procedure draagt;
3.10.
wijst, voor zover geen betrekking hebbende op de aangehouden beslissing met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de afstorting van de pensioenaanspraken, het meer of anders verzochte, af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Ch. Dunnewijk, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 2 oktober 2014.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.