2.7.Partneralimentatie
Ter zitting heeft de vrouw haar verzoek strekkende tot partneralimentatie nader geconcretiseerd. Zij verzoekt, met verwijzing naar het lichaam van het ‘verweerschrift op verzoek strekkende tot echtscheiding en nevenverzoeken tevens houdende zelfstandige verzoeken’, te bepalen dat de man met een bedrag van € 10.000,00 netto per maand zal bijdragen in de kosten van haar levensonderhoud, nog te vermeerderen met de eigen
bijdrage in de kosten van de kinderen en de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW.
De man voert zowel een behoefte als een draagkrachtverweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek van de vrouw.
Behoefte vrouw
Ter onderbouwing van haar verzoek stelt de vrouw dat zij in 2011 en 2012 maandelijks, voor haarzelf alleen, circa € 5.000,00 netto per maand ontving. Daar bovenop komen de kosten van de huishouding alsmede de uitgaven aan luxe etentjes, theaterbezoek, juwelen, vakanties, hobby’s en overige creditcarduitgaven. Op grond van het voorgaande heeft de vrouw haar huwelijksgerelateerde behoefte begroot op ten minste € 10.000,00 netto per maand, nog te vermeerderen met de eigen bijdrage in de kosten van de kinderen en de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW.
De man voert verweer. Hij is van mening dat de vrouw haar behoefte onvoldoende heeft onderbouwd. De vrouw heeft weliswaar diverse bankafschriften en facturen overgelegd, maar zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, zijn deze stukken voor de man niet te doorgronden.
In reactie hierop heeft de vrouw ter zitting betoogd dat ook gelet op de privé-onttrekkingen in 2010, 2011 en 2012 zij haar behoefte voldoende heeft onderbouwd en aannemelijk heeft gemaakt.
De man stelt dat het netto gezinsinkomen van partijen in 2012 € 11.259,33 per maand bedroeg. Dit bedrag is opgebouwd uit het salaris van de man van € 2.510,00 per maand, de heffingskorting voor de minst verdienende partner van € 166,00 per maand en een bedrag van € 8.583,33 per maand aan onttrekkingen. De man is er daarbij van uitgegaan dat slechts een deel van de onttrekkingen aan de kosten van de huishouding ten goede zijn gekomen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ter zitting is tussen partijen komen vast te staan dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw, conform de hofformule, dient te worden bepaald op 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen nadat daarop de kosten van de kinderen in mindering zijn gebracht.
Met de door haar overgelegde bankafschriften en facturen heeft de vrouw slechts beoogd, zo begrijpt de rechtbank, de door haar gestelde inkomsten en uitgaven nader te onderbouwen.
De rechtbank gaat ervan uit dat waar door partijen wordt gesproken over onttrekkingen is bedoeld de opnamen ten laste van de rekening-courantverhouding van de man bij zijn vennootschap.
Uit de overgelegde jaarrekeningen blijkt dat in 2010, 2011 en 2012 - exclusief de rente verschuldigd over de schuld in rekening-courant - gemiddeld € 232.768,00 per jaar is opgenomen in rekening-courant, ofwel € 19.397,00 per maand. De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de man dat slechts een bedrag van € 8.583,33 per maand van invloed is geweest op de welstand waarin partijen hebben geleefd. De rechtbank is van oordeel dat zulks niet valt af te leiden uit het door de man als bijlage 4 bij zijn verzoekschrift overgelegde overzicht. Ook in samenhang bezien met het door de man als bijlage 5 overgelegde overzicht van de kosten in 2013 komt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Uitgaande van een gemiddelde opname in rekening-courant van € 19.397,00 per maand en rekening houdende met de kosten van de kinderen, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw de door haar gestelde huwelijksgerelateerde behoefte van € 10.000,00 netto per maand voldoende heeft onderbouwd.
Voordat wordt toegekomen aan de berekening van de draagkracht van de man in het kader van de partneralimentatie, dient eerst te worden vastgesteld of de vrouw zelf kan voorzien in haar behoefte.
Behoeftigheid vrouw
De man stelt dat aan de vrouw een verdiencapaciteit van € 1.800,00 netto per maand moet worden toegekend. Dit is inclusief de aan haar toekomende fiscale voordelen als alleenstaande ouder. De man acht dit reëel gelet op de opleiding van de vrouw, haar ervaring in de reclamewereld als ook haar werkervaring in de onderneming van de man.
De vrouw voert daartegen aan dat in overleg met de man is besloten dat zij voor de kinderen zou zorgen, waarmee door haar werd afgezien van een eigen carrière. Voor de geboorte van de kinderen is de vrouw werkzaam geweest als zelfstandig [beroep]en heeft zij op vrijwillige basis gewerkt als [beroep]. Gelet op haar leeftijd en haar afstand tot de arbeidsmarkt betwist de vrouw dat zij op dit moment een verdiencapaciteit heeft van
€ 1.800,00 netto per maand. De vrouw erkent tot op heden geen sollicitaties te hebben verricht. Zij is zich aan het oriënteren op het volgen van een studie teneinde in de toekomst in haar eigen onderhoud te kunnen voorzien.
Als door de man niet weersproken staat vast dat partijen in gezamenlijk overleg zijn overeengekomen dat de vrouw de zorg voor de kinderen op zich zou nemen. De kinderen zijn bijna 15 jaar oud, zodat geconcludeerd dient te worden dat de vrouw niet over recente werkervaring beschikt. Gelet op het verweer van de vrouw is de door de man gestelde verdiencapaciteit van de vrouw niet komen vast te staan. De man heeft zijn stelling ook niet nader onderbouwd, hetgeen wel op zijn weg had gelegen, zodat hieraan voorbij zal worden gegaan.
De aan de vrouw toekomende fiscale voordelen als alleenstaande ouder zijn niet van invloed op de behoeftigheid van de vrouw, zodat wordt vastgesteld dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage van de man van € 10.000,00 netto per maand om in haar huwelijksgerelateerde behoefte te kunnen voorzien.
Draagkracht man
De draagkracht van de man is besproken aan de hand van de door de vrouw overgelegde draagkrachtberekening van 21 augustus 2014 (productie 24). Voor zover die gegevens tussen partijen niet vaststaan, zal de rechtbank hierop gemotiveerd ingaan.
Inkomen
Salaris
De man is directeur-grootaandeelhouder en houder van alle aandelen van [bedrijf]. (hierna: de vennootschap). De vennootschap heeft een 100% deelneming in [bedrijf]
Tussen partijen staat vast dat de man in zijn hoedanigheid van directeur-grootaandeelhouder een salaris ontvangt van € 44.100,00 bruto per jaar, inclusief vakantietoeslag.
Aanmerkelijk belang
De vrouw stelt dat rekening moet worden gehouden met een inkomen uit aanmerkelijk belang van € 259.095,00 per jaar. Zij voert daartoe aan dat het salaris van de man niet eens voldoende is om de kosten van de huishouding te voldoen, zodat de vraag opkomt waarvan de man leeft. De vrouw wijst erop dat de afgelopen anderhalf jaar ruim € 513.000,00 aan liquide middelen uit de vennootschap is opgenomen. De vrouw acht het niet redelijk dat aan deze opnamen thans volledig wordt voorbijgegaan, temeer nu de man weet dat op hem een alimentatieverplichting rust jegens de vrouw.
De man voert verweer. Hij erkent dat partijen de afgelopen jaren in welstand hebben geleefd. De man had in het verleden goede inkomsten en heeft na de verkoop van zijn bedrijf in 2006 – in tranches vanaf 2006 tot en met 2009 – € 4.500.000,00 ontvangen. Dit heeft ertoe geleid dat partijen als het ware zijn gaan rentenieren. Op dit moment is, aldus de man, zijn vennootschap technisch gezien failliet en is het niet langer verantwoord om nog door te gaan met het opnemen van geld uit de vennootschap. De situatie is met name urgent vanwege een latente claim uit hoofde van dividendbelasting van ruim € 935.000,00. De man is deze belasting als privépersoon verschuldigd, maar omdat hem daartoe de middelen ontbreken zal betaling ten laste van de vennootschap moeten geschieden. Hierover is ook weer belasting verschuldigd, waardoor de totale belastingclaim zal toenemen. Met verwijzing naar de brief van zijn accountant van 4 november 2013 concludeert de man dat de vennootschap alsdan geen reserve meer heeft en dat zijn vermogen nihil is.
De vrouw betwist dat de situatie zo urgent is als de man doet voorkomen. De Belastingdienst heeft tot op heden geen claim ingediend en daarbij acht de vrouw het niet waarschijnlijk dat de Belastingdienst het verschuldigde ineens zal opeisen. Zij gaat ervan uit dat het allicht mogelijk is om een betalingsregeling te treffen. De vrouw erkent wel dat de situatie vereist dat er een flink bedrag aan reserve in de vennootschap moet blijven staan.
De rechtbank overweegt als volgt.
In zijn brief van 25 augustus 2014 schrijft de accountant van de vennootschap dat de man per 30 juni 2014 een bedrag van € 4.290.386,00 aan de vennootschap is verschuldigd. De in de vennootschap aanwezige reserve van € 4.926,789,00 geeft een vertekend beeld. De man is namelijk niet in staat, ook niet na verkoop van de woningen aan [woning 1] en de [woning 2], om zijn schuld aan de vennootschap terug te betalen. Uitgaande van een belastingclaim van ruim € 922.000,00, door de accountant berekend over een restschuld van de man van ruim € 3.688.000,00, welke claim bij gebrek aan middelen van de man door de vennootschap zal moeten worden betaald, ontstaat de situatie dat de vennootschap geen liquiditeiten meer heeft. De accountant acht de financiële situatie zeer zorgelijk.
Gelet op de brieven van de accountant in samenhang bezien met de overgelegde jaarrekeningen en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat gelet op de financiële situatie van partijen (inclusief de aanwezige schuldenlast) enerzijds en het gebrek aan evident beschikbare liquide middelen anderzijds, de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat niet kan worden doorgegaan met het opnemen van substantiële bedragen in rekening-courant. De rechtbank acht het niet verantwoord om bij de bepaling van de draagkracht van de man rekening te houden met dergelijke opnames, zodat hiermee geen rekening zal worden gehouden.
Wwb-normbedrag
De rechtbank houdt rekening met het Wwb-normbedrag voor een alleenstaande, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud.
Woonlasten
Partijen twisten over de in aanmerking te nemen hypotheekrente. Vast staat dat de man de verschuldigde hypotheekrente (Rabobank) voor de woning aan [woning 1] betaald. Uit de aangifte IB 2013 blijkt dat het gaat om een totaalbedrag van € 13.033,00 per jaar
(€ 6.535,00 + € 6.498,00). Op de man is de eigenwoningregeling van toepassing, zodat deze rente voor de helft als aftrekpost door hem kan worden opgevoerd. De rechtbank houdt derhalve rekening met een aftrekbare hypotheekrente van € 6.516,50 per jaar en neemt de andere helft als niet aftrekbare hypotheekrente in aanmerking.
Tussen partijen is niet in geschil dat de door de vennootschap aan de man verstrekte leningen kwalificeren als eigenwoningschuld. De man heeft onweersproken gesteld dat deze leningen betrekking hebben op de woning aan[woning 1] en de woning aan [woning 2]. Volgens de overgelegde aangiften IB bedraagt de totaal verschuldigde rente voor deze leningen € 27.000,00 per jaar. Als door de man gesteld en door de vrouw niet weersproken staat vast dat deze rente feitelijk niet wordt betaald en slechts leidt tot een hogere schuld in rekening-courant aan de vennootschap. In het kader van de bepaling van de draagkracht van de man zal daarom, overeenkomstig het standpunt ter zitting van de man zelf, geen rekening worden gehouden met deze rentelast.
Conform de aangifte IB 2013 wordt voor de woning aan [woning 1] een WOZ-waarde van € 491.000,00 in aanmerking genomen. Het eigenwoningforfait bedraagt derhalve in 2014
€ 3.437,00 op jaarbasis. De man is voor 50% eigenaar van de woning, zodat rekening moet worden gehouden met 50% van het eigenwoningforfait, oftewel € 1.718,50 op jaarbasis.
Aangezien de man de eigenaarslasten van de woning aan [woning 1] voldoet alsmede de eigenaarslasten van de woning aan [woning 2], acht de rechtbank het redelijk om, zoals door de man is verzocht, rekening te houden met een forfait overige eigenaarslasten van € 190,00 per maand (2 x € 95,00).
Ziektekosten
De man heeft de door de vrouw gestelde premie zorgverzekering van € 125,00 per maand niet betwist, zodat hiervan zal worden uitgegaan.
Fiscale aspecten en heffingskortingen
De rechtbank houdt rekening met:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting;
- de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW;
- het te realiseren fiscaal voordeel in verband met betaalde hypotheekrente (Rabobank);
- de fiscale bijtelling van het eigenwoningforfait van € 1.718,50.
Conclusie draagkracht partneralimentatie
Op grond van voormelde financiële gegevens, en rekening houdende met de door de man te betalen kinderalimentatie, stelt de rechtbank vast dat de man draagkracht mist om een bijdrage te betalen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De door de man te betalen partneralimentatie zal daarom op nihil worden bepaald.