ECLI:NL:RBOBR:2015:1004

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 januari 2015
Publicatiedatum
24 februari 2015
Zaaknummer
C/01/285692 / BP RK 14-1131
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verzoek onderhandse executieverkoop en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft ABN AMRO Bank N.V. op 29 oktober 2014 een verzoekschrift ingediend tot het verkrijgen van verlof voor onderhandse executieverkoop op basis van artikel 3:268 lid 2 BW. Dit verzoek werd gedaan naar aanleiding van een huurovereenkomst die tussen de gerekestreerden en een huurder van onroerende zaken was verlengd, wat de bank niet had voorzien. Op 10 december 2014 trok de bank haar verzoekschrift in, wat leidde tot een verzoek van de gerekestreerden om de bank te veroordelen in de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft op 7 januari 2015 geoordeeld dat er geen aanleiding was om de bank in de proceskosten te veroordelen, omdat de intrekking van het verzoekschrift niet als een erkenning van de bezwaren van de gerekestreerden kon worden gezien. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de gerekestreerden om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat er geen grond was voor een veroordeling van de bank. De beschikking is gegeven door mr. E. Loesberg, voorzieningenrechter.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Handelsrecht
Zittingsplaats 's‑Hertogenbosch
zaaknummer / rekestnummer: C/01/285692 / BP RK 14-1131
beschikking van de voorzieningenrechter van 7 januari 2015
in de zaak van ABN AMRO Bank N.V. / M.J.H.M. van den Brand
Deze beschikking wordt gegeven naar aanleiding van een op 29 oktober 2014 ter griffie van deze rechtbank ingediend verzoekschrift ingevolge artikel 3:268 lid 2 BW, dat exclusief bijlagen - in fotokopie aan deze beschikking is gehecht, van:
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster (hierna aangeduid als de bank),
advocaat mr. H.S. Mensonides te Amsterdam
tegen

1.[gekwestreerde 1], wonende te [woonplaats],

2. mevrouw
[gekwestreerde 2], wonende te [woonplaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gekwestreerde 3], gevestigd te [vestigingsplaats],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gekwestreerde 4], gevestigd te [vestigingsplaats],
gerekestreerden,
advocaat mr. J.P.A. Jansen te 's‑Hertogenbosch.

1.Inleiding

1.1.
De bank heeft op 29 oktober 2014 een verzoekschrift met 9 producties ingediend tot het verkrijgen van verlof voor onderhandse executieverkoop ex artikel 3:268 lid 2 BW.
1.2.
Aan de in artikel 544 Rv bedoelde belanghebbenden is per brief van 7 november 2014 meegedeeld dat voormeld verzoek is gedaan en dat zij, indien zij bezwaar hebben tegen goedkeuring van de in het verzoekschrift omschreven koopovereenkomst, dit binnen een week na laatstgenoemde datum schriftelijk dienen mee te delen en daarbij dienen te vermelden of zij hun bezwaar mondeling willen toelichten.
1.3.
Op 30 oktober 2014 hebben gerekestreerden zelf eveneens een verzoekschrift met producties ingediend tot het verkrijgen van verlof voor onderhandse executieverkoop ex artikel 3:268 lid 2 BW.
1.4.
Bij brief van 14 november 2014, ingekomen ter griffie op diezelfde dag, hebben gerekestreerden een bezwaarschrift met 4 producties ingediend tegen het door de bank ingediende verzoekschrift.
1.5.
Naar aanleiding van het bezwaarschrift van gerekestreerden is een verhoor bepaald op 12 december 2014 te 13:30 uur waarbij tevens het door gerekestreerden ingediende verzoekschrift (zaaknummer C/01/285692 / BP RK 14-1128) zou worden behandeld.
1.6.
Bij faxbericht van mr. Mensonides d.d. 10 december 2014 heeft de bank productie 10 in het geding gebracht en bij separate brief de daarbij behorende taxatierapporten.
1.7.
Bij brief van 10 december 2014 heeft de bank haar verzoekschrift ingetrokken met het verzoek om het geplande verhoor niet door te laten gaan.
1.8.
Bij faxbericht van mr. Jansen d.d. 11 december 2014 hebben gerekestreerden gereageerd op de door verzoekster op 10 december 2014 overgelegde stukken en hebben zelf nog productie 18 in het geding gebracht.
1.9.
Bij e-mail van 11 december 2014 van mr. Jansen hebben gerekestreerden te kennen gegeven dat zij het noodzakelijk achten dat het verhoor doorgang zal vinden.
1.10.
Het verhoor heeft plaatsgevonden op de 12 december 2014 te 13:30 uur waarbij beide verzoekschriften zijn behandeld.

2.De beoordeling

2.1.
De bank heeft zoals gezegd het verzoekschrift bij brief van haar advocaat d.d. 10 december 2014 ingetrokken. Het verzoek tot goedkeuring van de door de bank voorgelegde koopovereenkomst is daarmee van de baan, zodat daarop niet meer hoeft te worden beslist door de voorzieningenrechter. Nu gerekestreerden hebben verzocht om de bank te veroordelen in de proceskosten dient op dat verzoek nog wel te worden beslist.
2.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat onder de gegeven omstandigheden geen aanleiding om de bank te veroordelen in de proceskosten. De bank geeft als reden voor de intrekking dat zij naar aanleiding van het door gerekestreerden ingediende bezwaarschrift plotseling is geconfronteerd met het feit dat de huurovereenkomst tussen gerekestreerden en de huurder van één van de onroerende zaken met vijf jaar zou zijn verlengd, terwijl de bank in de – kennelijk onjuiste - veronderstelling verkeerde dat die huurovereenkomst per 30 november 2014 zou eindigen. Dat is ook het uitgangspunt in de veilingvoorwaarden en (dus) in de aanvankelijk door de bank voorgelegde koopovereenkomst. Het ligt voor de hand dat de voorgenomen koper de overeenkomst niet gestand wenst te doen indien sprake is van een verlengde huurovereenkomst. Dat de bank met de koper afspraken heeft gemaakt waarbij wordt afgezien van de koop en het verzoekschrift dat strekt tot goedkeuring van die koopovereenkomst door de bank wordt ingetrokken, kan de bank dan bezwaarlijk worden tegengeworpen.
2.3.
Gesteld noch gebleken is dat gerekestreerden de bank al eerder op de hoogte hebben gesteld van de verlenging van de huurovereenkomst. Dat de bank het verzoek niet eerder heeft ingetrokken dan na indiening van het door gerekestreerden ingediende bezwaarschrift is dan ook niet gelegen in een erkenning van de gegrondheid van de bezwaren van gerekestreerden door de bank. Voor een veroordeling van de bank in vergoeding van door gerekestreerden in dat verband gemaakte kosten bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook geen grond.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter:
3.1.
verstaat dat het verzoekschrift door de bank is ingetrokken,
3.2.
wijst het verzoek van gerekestreerden om de bank te veroordelen in de proceskosten af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. Loesberg, voorzieningenrechter.