In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 19 februari 2015 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling van de betrokkene. De betrokkene was ter beschikking gesteld bij vonnis van 11 december 2002 en de termijn was voor het laatst verlengd op 18 maart 2014. De officier van justitie heeft op 12 januari 2015 een vordering ingediend om de terbeschikkingstelling opnieuw met een jaar te verlengen. Tijdens de openbare terechtzitting zijn de betrokkene, zijn raadsman, de officier van justitie en deskundigen gehoord. De reclassering en twee gedragsdeskundigen hebben in hun rapporten geadviseerd om de terbeschikkingstelling te beëindigen, omdat de betrokkene zich goed heeft ontwikkeld en zelfstandig kan functioneren. De deskundigen schatten de kans op recidive als respectievelijk matig en minimaal in, mits de betrokkene zich onthoudt van drugs en zijn alcoholgebruik onder controle houdt. De rechtbank heeft, na het horen van alle partijen en het in overweging nemen van de rapporten, besloten de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling af te wijzen. De rechtbank oordeelt dat de betrokkene in staat is om zonder de maatregel zijn leven voort te zetten en dat de vordering van de officier van justitie niet gerechtvaardigd is.