ECLI:NL:RBOBR:2015:1204

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2015
Publicatiedatum
5 maart 2015
Zaaknummer
01/825118-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. T. van de Woestijne
  • mr. M.A. Waals
  • mr. H.H.E. Boomgaart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens onherstelbaar vormverzuim bij uitzending camerabeelden zonder toestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 6 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van poging tot zware mishandeling en openlijk geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat camerabeelden van een parkeergarage in Eindhoven zonder toestemming van de hoofdofficier van justitie zijn uitgezonden, wat volgens de verdediging een onherstelbaar vormverzuim opleverde volgens artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank heeft dit verzuim erkend, maar oordeelde dat het niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De rechtbank concludeerde dat de privacy van de verdachte niet ernstig was geschonden en dat er geen sprake was van een schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde die de eerlijkheid van het proces in gevaar bracht.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangevers en getuigen als onbetrouwbaar beoordeeld, onder andere omdat deze beïnvloed konden zijn door eerdere confrontaties met beelden. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de beschuldigingen van zowel poging tot zware mishandeling als openlijk geweld. Tevens werd de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. De uitspraak benadrukt het belang van een eerlijke procesorde en de noodzaak van toestemming bij het gebruik van camerabeelden in strafzaken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/825118-12
Datum uitspraak: 06 maart 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1985],
wonende te[woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 februari 2014 en 20 februari 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 14 juni 2013. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 20 februari 2015 is gewijzigd (
bijlage 1) is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 23 januari 2011 te Eindhoven tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan twee personen, althans een persoon, genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (klaplong; gebroken en gekneusde ribben; bloedprop in schouder; voortdurende - drie maanden of langer - belemmering in hun/ zijn beroepsbezigheden/ normale bezigheden), heeft toegebracht, door deze opzettelijk (meermalen) te slaan en/of te schoppen (ook nadat die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op de grond waren/ was gevallen);
[Artikelen 47 en 302 Wetboek van Strafrecht]
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 januari 2011 te Eindhoven met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten een parkeergarage (behorend bij winkelcentrum Heuvelgalerie), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het (meermalen) slaan en/of schoppen van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (ook nadat die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op de grond waren/ was gevallen)
[Artikel 141 Wetboek van Strafrecht]

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is voorts bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.

De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat in strijd met de ‘Aanwijzing Opsporings-berichtgeving’ zonder toestemming van de hoofdofficier van justitie camerabeelden van parkeergarage Q-Park te Eindhoven zijn uitgezonden en dat dit verzuim dient te worden aangemerkt als een onherstelbaar vormverzuim ex artikel 359a Sv. De raadsman stelt zich op het standpunt dat dit verzuim dient te worden gesanctioneerd met de niet-ontvankelijk-
verklaring van het openbaar ministerie, omdat door dit verzuim:
*de privacy en persoonlijke levenssfeer van verdachte ex artikel 8 EVRM is geschonden
en er sprake is van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijk procesorde,
waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan
diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan;
*een fundamenteel beginsel van een behoorlijke procesorde dusdanig is geschonden dat
daarmee het wettelijk systeem in de kern is geraakt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden volstaan met de enkele constatering dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim en dat zij kan worden ontvangen in de vervolging.
De rechtbank stelt op basis van de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting vast dat niet is gebleken van de vereiste en noodzakelijke toestemming van de hoofdofficier van justitie of de gemandateerde persofficier van justitie voor het in het programma Bureau Brabant uitzenden van de onderwerpelijke camerabeelden. Met de officier van justitie en de raadsman merkt de rechtbank dit verzuim aan als een onherstelbaar vormverzuim ex artikel 359a Sv. Voor wat betreft het rechtsgevolg dat aan dat verzuim dient te worden toegekend overweegt de rechtbank het navolgende.
Niet-ontvankelijkheidverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking, namelijk alleen als het verzuim of de schending daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak te kort is gedaan. Met andere woorden, er dient sprake te zijn van een grove verwijtbaarheid van het openbaar ministerie. Voorts kan bij hoge uitzondering, ook indien geen verwijtbaarheid bestaat en verdachte niet daadwerkelijk in zijn belangen is getroffen, plaats zijn voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Daarvan is sprake, indien ernstige schending is vastgesteld van een zo fundamenteel beginsel van een behoorlijke procesorde, dat daarmee het wettelijk systeem in zijn kern wordt geraakt. Volgens bestendige jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) is aan de eis van eerlijkheid van de strafprocedure voldaan wanneer de straf-procedure in zijn geheel eerlijk is geweest. Het is derhalve niet zozeer van belang of een verdachte in een belang is geschaad, maar of met de overtreden norm de eerlijkheid van
het proces van verdachte is aangetast.
De rechtbank overweegt dat een mogelijke schending van het in artikel 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer niet zonder meer
een inbreuk op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces oplevert.
Naar het oordeel van de rechtbank is de mogelijke schending van de privacy van verdachte uiterst beperkt gebleven. De door Bureau Brabant uitgezonden bewegende beelden betreffen opnamen in een openbare parkeergarage, de beelden omvatten geen gewelddadige handelingen, er is sprake van een meerderjarige verdachte en niet is gebleken van een na de uitzending ontstane media-hetze op internet of anderszins van (negatieve) uitingen jegens de mogelijke daders. De rechtbank acht de inzet van dit opsporingsmiddel in de gegeven omstandigheden ook in redelijke verhouding staan tot het belang dat met de opsporing van het feit is gemoeid. Immers, er is sprake van een zeer gewelddadig incident tegen meerdere personen, waarvan slachtoffer [slachtoffer 1] ernstig lichamelijk letsel heeft opgelopen, terwijl geen van de mogelijk bij het incident betrokken personen zich vrijwillig bij de politie hadden gemeld en het tot dat moment onmogelijk bleek om de mogelijke daders op een andere wijze te identificeren.
Alles overziende concludeert de rechtbank dat met het zonder de vereiste en noodzakelijke toestemming uitzenden van de camerabeelden geen sprake is van een ernstige inbreuk op een beginsel van de behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronacht-zaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan of anderszins sprake is van een zodanige (fundamentele) schending van een beginsel van behoorlijke procesorde dat dit tot niet-ontvankelijkheid of een andere sanctie zou moeten leiden. Naar het oordeel van de rechtbank is in de onderhavige zaak
niet gebleken dat sprake is van een situatie waarin niet langer van een eerlijk proces jegens verdachte kan worden gesproken. Zo kan uit het verhandelde ter terechtzitting niet volgen dat op enigerlei wijze tekort is gedaan aan het recht van de verdediging om de uitgezonden camerabeelden te betwisten. De rechtbank acht het bovendien goed voorstelbaar dat indien de hoofdofficier of persofficier van justitie voorafgaand aan de vertoning/ uitzending om toestemming zou zijn gevraagd, deze toestemming ook zou zijn verleend. De rechtbank volstaat dan ook met de enkele constatering dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim.
De rechtbank acht de officier van justitie ook voor het overige ontvankelijk in haar vervolging en stelt tot slot vast dat er geen gronden voor schorsing van de vervolging bestaan.

Vrijspraak.

De rechtbank zal de belastende verklaringen die (aangevers) [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [getuige 1] op 7 maart 2012 hebben afgelegd, niet in de bewijsvoering betrekken. De rechtbank acht deze verklaringen niet betrouwbaar gelet op het samenstel van de navolgende feiten en omstandigheden:
-tijdens de verhoren op 7 maart 2012 zijn twee foto’s afkomstig van de op 18 april 2011 door
Bureau Brabant uitgezonden beelden getoond, terwijl aangevers en getuige die beelden vóór
deze confrontatie reeds meerdere keren (ook gezamenlijk) hadden bekeken en besproken en
niet valt uit te sluiten dat dit hun beeld- en oordeelsvorming heeft beïnvloed;
-de op 7 maart 2012 afgelegde verklaringen wijken op onderdelen opvallend af van de kort na
het incident door hen afgelegde verklaringen (met name ook over welke personen al dan niet
geweld hebben toegepast en de mate waarin dat gebeurd zou zijn.);
-[slachtoffer 1] is in bijzijn van [slachtoffer 2] gehoord en laatstgenoemde heeft
tijdens dat verhoor een (belastende) opmerking over de personen op de onderhavige foto’s
gemaakt;
-op 7 maart 2012 is sprake geweest van een enkelvoudige en niet van een meervoudige
fotoconfrontatie, die
-bovendien ruim een jaar na het incident heeft plaatsgevonden.
De rechtbank overweegt voorts dat ook als zou aangenomen worden dat verdachte de op de onderwerpelijke twee foto’s als man B aangeduide persoon is (blz. 121), dan uit de bewijs-middelen nog in onvoldoende zekere mate volgt of verdachte daadwerkelijk bij het gewelddadige incident betrokken is geweest, dan wel waaruit zijn bijdrage feitelijk heeft bestaan. Bij deze stand van zaken kan verdachte niet worden aangemerkt als medepleger van een poging tot zware mishandeling (primair) en evenmin als geweldpleger in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (subsidiair). De rechtbank acht dan ook, met de officier van justitie
(bijlage 2)en de verdediging, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank wenst tot slot te benadrukken dat de rechtbank uitsluitend uitspraak doet in de zaak tegen verdachte, zodat niets is gezegd over het daderschap van een of meer andere personen op de beelden.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].

Nu verdachte van het hem primair en subsidiair ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken, dient de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partij zal worden verwezen in de kosten door de verdachte in deze strafzaak gemaakt als na te melden.

DE UITSPRAAK

De rechtbank

Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot
op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. M.A. Waals en mr. H.H.E. Boomgaart, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans en S. Altun, griffiers,
en is uitgesproken op 6 maart 2015.