ECLI:NL:RBOBR:2015:1376

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 maart 2015
Publicatiedatum
16 maart 2015
Zaaknummer
01/995009-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling medewerker recyclingbedrijf voor lozen van overtollig water in strijd met omgevingsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 17 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een medewerker van een recyclingbedrijf. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van het in strijd met de verleende omgevingsvergunning lozen van overtollig water via de wasplaats van het bedrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 18 februari 2013 tot en met 24 september 2013, samen met anderen, meermalen overtollig water heeft geloosd, wat in strijd was met de voorschriften van de omgevingsvergunning die door Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Brabant was verleend. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde, aangezien hij op de hoogte was van de regels en de gevolgen van zijn handelen. De officier van justitie had een geldboete van € 750,-- geëist, subsidiair 15 dagen hechtenis. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot de opgelegde geldboete, met de mogelijkheid om deze in termijnen te betalen. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De uitspraak is gedaan in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, waarbij de rechtbank de relevante artikelen heeft toegepast en de bewijsvoering heeft besproken. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/995009-14
Datum uitspraak: 17 maart 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1969],
wonende te [woonplaats], [adres 1].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
3 maart 2015. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 januari 2015. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 3 maart 2015 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 18 februari 2013 tot en met 24 september 2013, in de gemeente Heeze-Leende, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, meermalen, althans een maal, heeft gehandeld in strijd met een of meer voorschrift(en) van de omgevingsvergunning van Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Brabant d.d. 9 november 2006, welk(e) voorschrift(en) betrekking had(den) op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten het oprichten, veranderen of veranderen van de werking en/of het in werking hebben van een inrichting, gevestigd te [adres 2], immers werd toen daar telkens, in strijd met voorschrift 4.1.10, overtollig water uit de bassins geloosd op de wasplaats en niet in een gesloten tankwagen overeenkomstig de wettelijke voorschriften afgevoerd naar een erkend verwerker
en/of
hij in of omstreeks de periode van 18 februari 2013 tot en met 24 september 2013, in de gemeente Heeze-Leende, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, zonder omgevingsvergunning een project heeft uitgevoerd, dat geheel of gedeeltelijk bestond uit het veranderen en/of veranderen van de werking, van een inrichting en/of het na veranderingen te hebben aangebracht of de werking te hebben veranderd in werking hebben van die inrichting ten aanzien van die veranderingen en/of die veranderde werking zijnde genoemde inrichting een inrichting, als bedoeld in Onderdeel C, categorie 28.4 van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht, in elk geval als bedoeld in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht, die was gelegen aan de [adres 2], bestaande die veranderingen en/of die veranderde werking uit lozen van afvalwater op de wasplaats.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Inleiding.
Verdachte staat terecht omdat hij bij de uitvoering van zijn werkzaamheden bij zijn werkgever [bedrijf], in de periode van 18 februari 2013 tot en met 24 september 2013, in strijd met de aan [bedrijf] verleende omgevingsvergunning overtollig water via de wasplaats heeft geloosd.
Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir genoemde gronden heeft de officier van justitie geconcludeerd dat het ten laste gelegde feit, in de misdrijfvariant, wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging.
Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte van het hem ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken. Mocht verdachte toch worden veroordeeld dan kan slechts de overtredingsvariant worden bewezen omdat niet is komen vast te staan dat verdachte dit feit opzettelijk heeft gepleegd.
Het oordeel van de rechtbank.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is als bijlage bij dit vonnis gevoegd en de inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
 Lozingen op de wasplaats en de herkomst van het geloosde water.
Op grond van de inhoud van de in de bewijsbijlage weergegeven bewijsmiddelen en op grond van hetgeen verder ter terechtzitting van 3 maart 2015 is gebleken, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat op diverse tijdstippen in de periode van 18 februari 2013 tot en met 24 september 2013 ongeveer 200 lozingen van water op de wasplaats van het perceel van verdachte hebben plaatsgevonden en dat in elk geval van 48 van die lozingen vaststaat dat het water, nadat dit van de bassins naar de wasplaats is vervoerd, daar is geloosd.
Aldus is in elk geval 48 keer gehandeld in strijd met voorschrift 4.1.10 verbonden aan de omgevingsvergunning die Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant op 9 november 2006 aan verdachte heeft verleend. Aldus is gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 2.3 aanhef onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Uit deze vergunning of de daaraan verbonden voorwaarden, blijkt niet dat het verdachte is vergund water op de wasplaats te lozen, ongeacht de herkomst van dat water. Door desondanks op grote schaal water op de wasplaats te lozen, heeft verdachte de werking van de inrichting veranderd. Voor zover de herkomst van het geloosde water niet is vast te stellen, is de lozing van dat water op de wasplaats in strijd met het bepaalde in artikel 2.1 eerste lid aanhef onder e sub 2o van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 Overtollig water in de zin van vergunningvoorschrift 4.1.10
Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de verdediging aangevoerd dat er eerst sprake van “overtollig” water kan zijn indien de opslagcapaciteit voor water in de inrichting niet toereikend zou zijn.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Reeds uit het enkele feit dat [bedrijf] zich van het water heeft willen ontdoen, volgt dat [bedrijf] dit water niet langer nuttig kon gebruiken. Daarmee werd dat water voor [bedrijf] overtollig.
 Medeplegen.
In de periode van 18 februari 2013 tot en met 24 september 2013 was verdachte werkzaam bij [bedrijf]. In het kader van de uitoefening van zijn werkzaamheden heeft verdachte in die periode een groot aantal keer water op de wasplaats van het bedrijf geloosd. Dit handelen is in strijd met de aan [bedrijf] verleende omgevingsvergunning en de daaraan verbonden voorschriften. Het handelen van verdachte kan aan [bedrijf] worden toegerekend nu de rechtbank van oordeel is dat [bedrijf] het handelen van verdachte heeft aanvaard. [bedrijf] voldoet aan de in de rechtspraak bestendig gebruikte oriëntatiepunten om gedragingen van haar werknemers aan het bedrijf te kunnen toerekenen. De rechtbank verwijst hiertoe onder meer naar de arresten van de Hoge Raad van 23 februari 1954, NJ 1954, 178 [IJzerdraadcriteria] en van 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938 [Drijfmestarrest].
Nu verdachte de feitelijke handeling van het lozen van water op de wasplaats, in strijd met de aan [bedrijf] verleende omgevingsvergunning en de daaraan verbonden voorwaarden, feitelijk heeft gepleegd in het kader van de uitvoering van zijn dagelijkse werkzaamheden voor [bedrijf] en [bedrijf] heeft nagelaten die zorg te betrachten die in redelijkheid van haar kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de overtreding van de aan haar verleende omgevingsvergunning c.q. de daaraan verbonden voorschriften, is de rechtbank van oordeel dat tussen verdachte en [bedrijf] sprake is van een zodanig bewuste en nauwe samenwerking dat zij als medeplegers in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht kunnen worden aangemerkt.
 Al dan niet opzettelijk handelen.
Verdachte heeft vanaf oktober 2010 werkzaamheden voor [bedrijf] verricht, hoofdzakelijk bestaande uit het stofvrij en schoon houden van de bedrijfslocatie. Uit niets is gebleken dat het lozen van overtollig water tot de werkzaamheden van verdachte behoorden.
Desondanks heeft verdachte in de periode van 18 februari 2013 tot en met 24 september 2013 op grote schaal water op de wasplaats geloosd. Gelet op de grootschaligheid van de door verdachte uitgevoerde lozingen en de bestemming van de wasplaats bij [bedrijf], die bestond uit het wassen van motorvoertuigen of onderdelen daarvan en niet uit het lozen van water, had het op de weg van verdachte gelegen navraag te doen of het lozen van water op de afwasplaats binnen de bestaande regelgeving toelaatbaar was.
Nu niet is gebleken dat verdachte deze informatie heeft ingewonnen, heeft hij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn handelen, het lozen van water op de wasplaats, in strijd met de geldende regelgeving kon zijn.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen verwerpt de rechtbank het door de raadsvrouwe van verdachte gevoerde verweer dat verdachte dit feit niet opzettelijk heeft gepleegd.
 Conclusie.
De door de verdediging gevoerde verweren die hiervoor niet zijn besproken, worden verworpen door de inhoud van de bewijsmiddelen die de rechtbank voor dit feit heeft gebezigd. De rechtbank zal daar niet expliciet op ingaan. De door de raadsvrouwe aangevoerde feiten en omstandigheden zijn niet van die aard en ernst, dat de voor het bewijs gebruikte bewijsmiddelen als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank beide feiten wettig en overtuigend bewezen, een en ander zoals hierna onder “De bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 18 februari 2013 tot en met 24 september 2013 in de gemeente Heeze-Leende tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk meermalen heeft gehandeld in strijd met een voorschrift van de omgevingsvergunning van Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Brabant d.d. 9 november 2006, welk voorschrift betrekking had op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten het veranderen van de werking van een inrichting gevestigd te [adres 2], immers werd toen daar telkens, in strijd met voorschrift 4.1.10, overtollig water uit de bassins geloosd op de wasplaats en niet in een gesloten tankwagen overeenkomstig de wettelijke voorschriften afgevoerd naar een erkend verwerker;
of
in de periode van 18 februari 2013 tot en met 24 september 2013 in de gemeente Heeze-Leende tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk, zonder omgevingsvergunning een project heeft uitgevoerd, dat bestond uit het veranderen van de werking van een inrichting, zijnde genoemde inrichting een inrichting, als bedoeld in Onderdeel C, categorie 28.4 van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht, die was gelegen aan de [adres 2], bestaande die veranderde werking uit lozen van afvalwater op de wasplaats.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte tot een geldboete van € 750,-- subsidiair 15 dagen hechtenis zal worden veroordeeld.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit verdachte in geval van een veroordeling tot een voorwaardelijke geldboete, danwel een lage onvoorwaardelijke geldboete, in zo klein mogelijke termijnen te voldoen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder zijn draagkracht.
In het voordeel van verdachte weegt mee dat hij niet eerder is veroordeeld en dat hij het hiervoor bewezen verklaarde feit heeft gepleegd bij de uitoefening van zijn werkzaamheden in dienst van zijn werkgever.
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een geldboete aan verdachte passend en geboden is. De rechtbank zal, gelet op de draagkracht van verdachte, bepalen dat die boete in termijnen kan worden betaald.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
23, 24a, 24c, 47, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht,
1a, 2, 6 en 87 van de Wet op de economische delicten en
1.1, 2.1, 2.3 en 8.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.3. aanhef en onder a of b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd

of

medeplegen van een voorschrift gesteld bij artikel 2.1, eerste lid aanhef en onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
 Een
geldboete van € 750,--subsidiair 15 dagen hechtenis.
Bepaalt dat deze geldboete desgewenst in vijftien termijnen van elk € 50,-- per maand kan worden voldaan.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.L.A. Boer, voorzitter,
mr. R.J. Bokhorst en mr. W.T.A.M. Verheggen, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 17 maart 2015.
Bijlage bevattende de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen. [1]

Het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
[pag. 154]
Op 18 februari 2013 omstreeks 14.00 uur voerden wij een milieuvlucht uit boven het ons bekende bedrijf [bedrijf] aan de [adres 2]. Om 14.04 uur heb ik, [verbalisant 1], van de locatie een luchtfoto genomen [pag. 156]. Op 19 februari 2013 bekeken wij de foto en wij zagen na inzoomen, dat op de wasplaats een trekker stond met daaraan een gierton gekoppeld. Wij zagen achter deze gierton een nat spoor richting de put van de wasplaats. Ook zagen wij dat aan de voor- en de zijkant van de trekker met gierton de wasplaats droog was.
Naar aanleiding van deze constatering voerden wij op 5 maart 2013 omstreeks 10.50 uur opnieuw een milieuvlucht uit boven het bedrijf. Hierbij hebben wij specifiek naar de wasplaats gekeken. Van de aangetroffen situatie heb ik, [verbalisant 1], omstreeks 11.02 uur foto’s genomen [pag. 158-161]. Wij zagen de trekker met aangekoppelde gierton op de wasplaats staan. Ook zagen wij uit de gierton vloeistof richting de put van de wasplaats stromen en wij zagen dat de wasplaats naast en voor de trekker droog was.

Het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
[pag. 196]
Op 8 augustus 2013 omstreeks 10.30 uur voerden wij een milieuvlucht uit boven het ons bekende bedrijf van [bedrijf] aan de [adres 2]. Omstreeks 10.35 uur zagen wij een groene trekker met aangekoppelde gele gierton op de wasplaats staan en wij zagen uit deze gierton lichtbruine vloeistof richting de put van de wasplaats stromen. Wij zagen dat de wasplaats naast de trekker droog was. Van de aangetroffen situatie heb ik, [verbalisant 1], foto’s genomen [foto’s pag. 200, 201].
Naar aanleiding van deze waarneming voerden wij omstreeks 11.40 uur opnieuw een controle boven het bedrijf uit. Omstreeks 11.42 uur zagen wij opnieuw een groene trekker met aangekoppelde gele gierton naast een bassin staan. Dit bassin is achter op het terrein gelegen. Wij zagen dat aan de gierton een slang gekoppeld was en dat deze slang was gekoppeld aan een buizenstelsel welke in het bassin met bruine vloeistof hing. Kennelijk werd hier vloeistof ingenomen. Omstreeks 11.48 uur zagen wij deze trekker met gierton wegrijden. Omstreeks 11.56 uur zagen wij deze trekker met gierton achteruit de wasplaats oprijden. Omstreeks 11.57 uur zagen wij deze trekker op de wasplaats staan en wij zagen uit de gierton lichtbruine vloeistof richting de put van de wasplaats stromen. Van de aangetroffen situatie heb ik, [verbalisant 1], foto’s genomen [foto’s pag. 203, 206].

Het relaas van [verbalisant 3].
[pag. 376-378]
pag. 376: Op 17 april 2013 werd ten behoeve van het onderzoek Duikerwants op het perceel van [bedrijf] aan de [adres 2] de technische hulpmiddelen camera met zich op gedeelte van bassins achterzijde perceel, camera met zicht op de wasplaats en baken op tractor met een dubbelassige tankwagen geplaatst.
Uit de camerabeelden van de wasplaats is gebleken dat in de periode van 30 mei tot en met 8 juli 2013 minimaal 145 keer een vloeistof geloosd werd op de wasplaats. Uit de bakengegevens is gebleken dat het baken zich op 30 juni 2013 acht maal ter hoogte van de wasplaats bevond.
pag. 378: In de periode van 26 juni tot en met 5 juli 2013 worden in totaal 54 lozingen op de wasplaats waargenomen. Alle lozingen vonden plaats met de tankwagen met de dubbele as. Op één geval na komen de vastgestelde tijden van begin lozingen op de camerabeelden overeen met de tijden van aankomst wasplaats volgens de bakengegevens.
Bij 48 van de 54 lozingen wordt het baken, voordat deze wordt waargenomen ter plaatse van de wasplaats, waargenomen op een locatie bij de bassins op de achterzijde van het terrein. Op één geval na komen de aankomsttijden volgens de bakengegevens overeen met de beelden op de camera. Bij zes waargenomen lozingen op de wasplaats wordt het baken in de periode daarvoor niet waargenomen bij locatie, de mestbassins. Uit de bakengegevens blijkt dat in vijf gevallen het baken zich voorafgaande aan de lozing bevindt tegenover de puinbreker, naast een depot met geel zand en in één geval nabij de puinbreker. Het baken is tussen de vier en vijftien minuten aanwezig. Vervolgens verplaatst het baken zich naar de wasplaats.

Het relaas van [verbalisant 3].
[pag. 434-436, inclusief foto’s]
Op 24 september 2013 omstreeks 08.58 uur bevond ik mij op de wasplaats op het terrein van [bedrijf] aan de [adres 2]. Ter plaatse zag ik een groene tractor met aangekoppelde gele dubbelassige giertank. Ik zag dat de achterzijde van de giertank in de richting van de afvoerput van de wasplaats stond. Ik zag dat aan de achterkant van de giertank, uit de meest linkse uitmonding en uit de uitmonding in het midden vloeistof stroomde. Op het bedrijfsterrein sprak ik een medewerker aan. Deze maakte zich later bekend als [betrokkene]. Ik hoorde hem zeggen “dat is water uit de bassins”.

Het besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant van 9 november 2006op de aanvrage van [bedrijf] [pag. 623-720]
pag. 623: Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op een aanvraag ingekomen van [bedrijf] aan de [adres 2] om een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4 eerste lid van de Wet milieubeheer.
pag. 664: Besluit de door [bedrijf] aangevraagde vergunning als bedoeld in artikel 8.4 eerste lid Wet milieubeheer, te verlenen. Aan de vergunning worden de voorschriften en beperkingen verbonden, zoals in de bijhorende voorschriften zijn opgenomen.
pag. 686: 4. Bodembescherming, bassins percolaat en hemelwater.
4.1.10: Overtollig water uit de bassins dient in een gesloten tankwagen overeenkomstig de wettelijke voorschriften uit de inrichting te worden afgevoerd naar een erkend verwerker.
pag. 666: Besluit 9 november 2006, Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant.

Het relaas van [verbalisant 4].
[pag. 220-232]
pag. 222: Voor de inrichting [bedrijf] gelegen aan de [adres 2], is een Wm-vergunning afgegeven welke op 18 december 2012 in werking is getreden. De onderhavige wasplaats is krachtens de milieuvergunning vergund voor het afspuiten/reinigen van voertuigen. Het lozen van afvalwater, anders dan ontstaan bij het reinigen van voertuigen middels deze wasplaats, is een wijziging van de werking van de inrichting. Het veranderen of het veranderen van de werking van de inrichting is in strijd met het verbod van artikel 2.1 lid 1 onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht [hierna: Wabo]. Voorschrift 4.1.10 van de milieuvergunning luidt: “Overtollig water uit de bassins dient in een gesloten tankwagen overeenkomstig de wettelijke voorschriften uit de inrichting te worden afgevoerd naar een erkend verwerker”. Overtreding van dit voorschrift is overtreding van artikel 2.3 onder a van de Wabo.

Het relaas van [verbalisant 5].
[pag. 219]
Op 17 december 2013 werd door mij het geautomatiseerde systeem bevraagd waarin alle meldingen van het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen [systeem Amice] over de periode 1 februari 2013 tot en met 30 september 2013 met als ontdoeners [bedrijf]. Gebleken is dat in deze periode geen afvalwater werd afgegeven.

De verklaring van [verdachte]
[pag. 849a-886]
pag. 851: Sinds 4 oktober 2010 ben ik bij [bedrijf] werkzaam. Mijn werk bestaat uit het stofvrij houden en het schoonhouden van de locatie. Ik heb op de wasplaats een gierton met schoon water geloosd. Als het regent wordt het water met een pomp afgevoerd naar een bassin. Vanuit het bassin pomp ik het water in de tank en ik rijd het uit over het terrein. Ik zuig ook wel eens water op dat in plassen op het terrein aanwezig is. Dit water pomp ik in de bassins.
pag. 854: Op 24 september 2013 heb ik de watertank gevuld vanaf het punt bij de wasplaats. Dat is een pomp met grondwater. Toen het 09.00 uur was ben ik gaan pauzeren. Als er veel water is loos ik
pag. 855: ook in de mestzakken. Deze worden dan gebruikt als waterreservoirs. U toont mij de foto’s 1 tot en met 11 [pag. 856a-864] De persoon op foto 2 ben ik. Ik zie op de foto’s dat daar water wordt gelekt [opmerking rechtbank: foto’s zijn onder meer gemaakt op 30 mei 2013, 10 juni 2013, 12 juni 2013, 13 juni 2013 en 21 juni 2013.
Soms lekt de tank veel, soms minder. Op de foto’s 13-15 [pag. 866-868] zie ik dat ik een regenplas leeg pomp en vervolgens pomp ik die in de reservoirs. De persoon op foto 19 [pag. 872] ben ik [rechtbank: gemaakt op 6 juli 2013]. Ik denk dat ik water vanuit de tank in het reservoir aan het pompen ben. Ik denk dat het mij te verwijten is dat er zoveel water is weggevloeid bij de wasplaats.
pag. 881: U confronteert mij met de camerabeelden die van de wasplaats zijn gemaakt. De persoon die in beeld komt en langs de tractor loop ben ik. Ik zie dat er een beetje water uit komt. De beelden die u mij laat zien, zijn van één keer. Kennelijk haal ik daar bewust de hendel van de aanhangwagen over zodat het water er sneller uitloopt.
pag. 882: Op 24 september 2013 heb ik bij de bassins water ingenomen. Bij de wasplaats ben ik gaan pauzeren. Ik heb toen de tank open gezet om te controleren of er nog water in zat. Toen jullie er waren heeft de lozing nog maar vijf minuten geduurd. Als ik klaar ben met mijn werk of als ik iets anders ga doen zet ik de tractor op de wasplaats. Ik zet de tractor daar al twee jaar neer.

De verklaring van [medeverdachte 1].
[pag. 895-918]
pag. 896: Ik ben de planner. Ik verdeel de werkzaamheden. De taak van [verdachte] is stofbestrijding. [verdachte] kreeg in de beginfase zijn werkinstructies van mij. Sindsdien is er niets meer veranderd en werkt hij naar eigen inzicht.
pag. 895: De reden dat [verdachte] de tractor op de wasplaats parkeert, is omdat deze lekt. Het parkeren vindt plaats tijdens de schaft, lunch en ’s-avonds aan het eind van de werkdag wanneer [verdachte] stopt met werken. Verder parkeert hij de tractor met tank op de wasplaats wanneer er geen stof behoeft te worden bestreden. Ik denk dat de watertank, het is een oude giertank, al enkele maanden lekt.
pag. 896: Dat is ontstaan vanwege slijtage. Ik heb zelf wel eens gezien dat de waterton met de ketsplaat open stond en dat er breedwerpig water werd geloosd. Dat was ook zo op de wasplaats.
pag. 899: Wat ik op de luchtfoto’s [pag. 903-913] zie is geen lekken meer. Ik sta er van te kijken dat dit routinematig plaatsvindt [opmerking rechtbank: Deze foto’s zijn onder meer gemaakt op 15 februari 2013, 5 maart 2013, 16 april 2013, 8 augustus 2013].

De verklaring van [medeverdachte 2].
[pag. 928-937]
pag. 928: Ik ben operationeel manager bij [bedrijf] aan de [adres 2]. Binnen de inrichting zijn de afvalwaterstromen hemelwater en percolaatwater.
pag. 929: Percolaatwater is afkomstig uit compostering. Het percolaatwater wordt in het composteringsproces teruggebracht. Het hemelwater wordt gebruikt voor de stofbestrijding op het hele terrein. Ik heb met [verdachte], de planner en de werfcoördinator besproken op welke locaties we conform de omgevingsvergunning hemelwater/terreinwater en percolaatwater mogen toepassen. De waterton wordt op de wasplaats gestald wanneer [verdachte] koffie gaat drinken of naar de werkplaats gaat. De watertank is een gele ton aangedreven door een tractor. Er zitten afsluiters en sproeiknoppen op.
pag. 931: U deel mij mede dat er een groot aantal lozingen van afvalwater op de wasplaats is vastgelegd en toont mij enkele afdrukken van opgenomen camerabeelden waarop een lozing op de wasplaats zichtbaar is. Ik kan niet geloven dat [verdachte] de lozingen op eigen titel doet.
pag. 935: U confronteert mij met camerabeelden van de wasplaats waarop het lozen van water via de wasplaats zichtbaar is. Ik snap niet waarom [verdachte] dit doet.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt verwezen naar de paginanummers uit het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, dienst regionale recherche, team milieu, proces-verbaalnummer PL2200-2013037779 [onderzoek Duikerwants], afgesloten op 28 februari 2014, aantal doorgenummerde bladzijden: 946.