ECLI:NL:RBOBR:2015:140

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 januari 2015
Publicatiedatum
15 januari 2015
Zaaknummer
3718113
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • P.A.M. Penders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind en bevordering van zelfredzaamheid van rechthebbende

In deze beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, uitgesproken op 13 januari 2015, is de opheffing van het bewind over de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende aan de orde. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de bewindvoerder, die in januari 2014 had aangegeven dat er een gezamenlijk verzoek tot beëindiging van het bewind zou worden ingediend, niet tijdig heeft gehandeld om de zelfredzaamheid van de rechthebbende te bevorderen. De rechthebbende heeft gedurende drie jaar verzocht om inzage in zijn financiële situatie, maar heeft deze niet ontvangen. Hij heeft aangegeven dat hij, samen met zijn partner, in staat is om zijn eigen financiën te beheren en dat hij in financiële problemen is gekomen door het gedrag van zijn ex-partner.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 januari 2015 zijn zowel de rechthebbende als de bewindvoerder verschenen. De rechthebbende heeft geklaagd over het gebrek aan inzicht in zijn financiën en het aantal verschillende contactpersonen bij de bewindvoerder. De bewindvoerder heeft verklaard dat de rechthebbende nog niet in staat is zijn financiën te beheren, maar de kantonrechter heeft deze stelling verworpen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bewindvoerder niet heeft voldaan aan haar verplichtingen om de zelfredzaamheid van de rechthebbende te bevorderen en dat er geen reden is om het bewind voort te zetten.

De kantonrechter heeft daarom besloten om het bewind per 1 februari 2015 op te heffen en de bewindvoerder te ontslaan. Tevens is bepaald dat de ontslagen bewindvoerder binnen drie maanden na de opheffing een eindrekening en verantwoording moet afleggen aan de rechthebbende en de kantonrechter. Deze beslissing is genomen in het belang van de rechthebbende, die in staat wordt geacht om zijn eigen financiële zaken te beheren.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Kanton 's-Hertogenbosch
zaaknummer: 3718113 BH VERZ 14-12978
Bm nummer: 10023
aec
Ambtshalve opheffing bewind
Bij beslissing van de kantonrechter te 's-Hertogenbosch d.d. 14 december 2010 is een bewind als bedoeld in Titel 19 van Boek I van het Burgerlijk Wetboek ingesteld over de goederen die:

[rechthebbende]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
wonende [adres]
[woonplaats]
als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
Tot bewindvoerder is benoemd [naam medewerkster bewindvoerder 1], geboren [geboortedatum], namens Tijssen schade-,bemiddeling- & adviesburo, gevestigd te 6680 AA Bemmel, Postbus 36.
Op 9 januari 2015 heeft er een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Verschenen zijn de rechthebbende[rechthebbende] en [naam medewerkster bewindvoerder 1] en[naam medewerkster bewindvoerder 2] namens Tijssen SB&A. De griffier heeft aantekeningen van de mondelinge behandeling gemaakt.

Beoordeling

Rechthebbende klaagt over de bewindvoerder. Zijn klachten hebben betrekking op het gebrek aan inzicht in zijn financiële situatie en met name in zijn schulden. Hij vraagt al drie jaar om inzage in zijn financiën, maar krijgt die niet.
Rechthebbende is van mening dat hij, samen met zijn partner, zelf zijn financiële huishouding kan voeren. Hij werkt altijd, heeft samen met zijn partner een kind en wil zelfstandig zijn. Hij is in de financiële problemen gekomen door zijn ex-partner, die haar bestedingsgedrag voor hem verborg. De vorige dossierbehandelaar heeft met hem afgesproken dat het bewind kon worden beëindigd, maar toen deze dossierbehandelaar wegging bij de bewindvoerder, wist niemand van die afspraak. Hij heeft minstens vijf verschillende contactpersonen gehad, die niet op de hoogte waren van elkaars werk. Zo is bijvoorbeeld afgesproken dat rechthebbende een leefgeld krijgt van € 250,-- per week (brief van 4 november 2014) en staat in een latere brief dat het leefgeld van € 175,-- wordt overgemaakt op 29 december.
De bewindvoerder heeft op 24 november 2014 het volgende aan de rechtbank geschreven: ‘
Op 5 november 2014 ontvingen wij van u een schrijven met daarin de vraag cliënt van meer informatie te voorzien. Wij hebben met cliënt contact gezocht. Op 13 oktober 2014 zonden wij toegevoegde brief (bijlage 1). Waarop wij op 4 november 2014 ontvingen wij van de vriendin van cliënt een telefoontje zij heeft ons verzocht meer informatie te verstrekken (zie bijlage 2). In de toegevoegde brief hebben wij verzocht ons de rekening en verantwoording ondertekend terug te zenden voor 18 november 2014. Helaas hebben wij deze tot op heden niet ontvangen.’De bewindvoerder heeft dus niet naar aanleiding van het verzoek van de rechtbank met rechthebbende contact gezocht, maar had dat slechts voorafgaand aan het verzoek geprobeerd.
Genoemde brief van 13 oktober betreft de mededeling dat is geprobeerd telefonisch contact met rechthebbende op te nemen en het verzoek aan rechthebbende om contact op te nemen met de bewindvoerder. Dit heeft de vriendin van rechthebbende op 4 november gedaan, waarna de bewindvoerder stukken aan rechthebbende heeft gestuurd. Deze stukken worden in de brief niet nader aangeduid en zijn niet door de rechtbank ontvangen, zodat de rechtbank niet weet welke stukken zijn gestuurd. Ter zitting heeft de bewindvoerder vermeld dat het budgetplaatje en het schuldenoverzicht zijn gestuurd.
Rechthebbende heeft de rechtbank laten weten dat de stukken nog steeds vragen bij hem oproepen. Zo heeft hij aan de bewindvoerder gevraagd waarom wordt afgelost aan Edutel, terwijl deze schuld volgens de dossierbehandelaar volledig was afgelost. Ook vindt hij het vreemd dat volgens de documenten iedere maand € 335 wordt gespaard, terwijl er nog een totale schuld van € 553 is. Waarom wordt deze schuld niet afgelost?
Ter zitting heeft de bewindvoerder gezegd dat uit het gegeven dat rechthebbende na toezending van de stukken door de bewindvoerder van 4 november 2014, niet bereid was een afspraak te maken, terwijl hij kennelijk de toegezonden stukken niet begrijpt, blijkt dat rechthebbende nog niet in staat is zijn eigen financiën te beheren. De bewindvoerder stelt een afbouwfase voor.
Ter zitting heeft de bewindvoerder verklaard dat rechthebbende volledig schuldenvrij is. Met betrekking tot het verzoek tot opheffing van het bewind zegt de bewindvoerder dat ze zich bezorgd maakt en vindt dat het geld gemakkelijk op gaat. Op 20 januari 2014 heeft bewindvoerder geschreven: ‘
Met name de inbreng van zijn vriendin heeft een erg positieve invloed op cliënt. Wij verwachten dat wij u, binnen afzienbare tijd, gezamenlijk met cliënt, kunnen verzoeken het bewind op te heffen, omdat cliënt er zelf weer aan toe is zijn financiën te beheren.’Op dat moment had rechthebbende nog een schuld van € 8.297,63.
Inmiddels hebben rechthebbende en zijn partner een aanzienlijk bedrag aan spaargeld.
De bewindvoerder heeft haar aarzeling niet nader onderbouwd. Zij heeft er kennelijk geen rekening mee gehouden dat rechthebbende en zijn partner, wiens goederen niet onder bewind staan, hun gezamenlijke spaargeld op een bankrekening van de partner van rechthebbende hebben gezet. Kennelijk heeft de bewindvoerder daar ook niet naar gevraagd. Overigens heeft de bewindvoerder niet aangegeven dat er wijzigingen in de situatie zijn geweest, sinds januari 2014, waardoor sindsdien twijfel is ontstaan aan de capaciteiten van rechthebbende om zijn financiën te beheren. Dat rechthebbend geen behoefte heeft aan een gesprek en geen behoefte aan een afbouwperiode is geen reden om te twijfelen aan zijn vermogen om zijn eigen financiën te beheren.
De bewindvoerder lijkt te miskennen dat het tot de taak van de bewindvoerder behoort om de zelfredzaamheid van rechthebbenden te bevorderen. Het lijkt alsof de bewindvoerder de zelfredzaamheid eerder remt. Niet valt in te zien waarom de bewindvoerder niet al in januari 2014 is begonnen met een afbouwregeling. Ze heeft immer toen al geschreven dat rechthebbende er aan toe is zelf zijn financiën te beheren.
Gelet op al het voorgaande ziet de kantonrechter geen enkele aanleiding om het bewind nog te laten voortduren. Het bewind zal dan ook worden opgeheven.

Beslissing

De kantonrechter:
Ontslaat, met ingang van 1 februari 2015, [naam medewerkster bewindvoerder 1] als bewindvoerder over de vermogensrechtelijke belangen van [rechthebbende] voornoemd;
Heft op, met ingang van 1 februari 2015, het bewind ingesteld bij beslissing van de kantonrechter te ’s-Hertogenbosch op 14 december 2010 over [rechthebbende] voornoemd;
Bepaalt dat de ontslagen bewindvoerder binnen drie maanden na 1 februari 2015 Eindrekening en Verantwoording dient af te leggen aan rechthebbenden en aan de Kantonrechter.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.A.M. Penders, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2015, in aanwezigheid van de griffier.
De griffier, De kantonrechter,