ECLI:NL:RBOBR:2015:1869

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2015
Publicatiedatum
31 maart 2015
Zaaknummer
3803997 MU VERZ 15-100
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wahv-zaak over parkeren voor een in- of uitrit en de uitleg van het begrip weg volgens de Wegenverkeerswet 1994

Op 1 april 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant, locatie Kanton 's-Hertogenbosch, uitspraak gedaan in een Wahv-zaak betreffende het parkeren voor een in- of uitrit. De zaak betreft een beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie, die op 19 december 2013 een sanctie had opgelegd voor het parkeren van een voertuig op 21 september 2013. De kantonrechter, mr. T. van de Woestijne, heeft de mondelinge behandeling op 18 maart 2015 geleid, waarbij de betrokkene in persoon verscheen en de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie aanwezig was.

De betrokkene voerde aan dat de officier van justitie het administratief beroep ten onrechte ongegrond had verklaard en dat het terrein waar hij geparkeerd stond geen deel uitmaakte van de openbare weg, waardoor de sanctie niet opgelegd had mogen worden. De kantonrechter oordeelde dat de verwijzing naar eerdere procedures niet relevant was, omdat de betrokkene geen bewijsstukken had overgelegd. De rechter concludeerde dat het terrein feitelijk voor het openbaar verkeer openstond, en dat de opsporingsambtenaar bevoegd was om de sanctie op te leggen. De kantonrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af.

De uitspraak benadrukt de uitleg van het begrip 'weg' in de Wegenverkeerswet 1994, waarbij de rechter verwijst naar relevante jurisprudentie. De beslissing is genomen in het kader van de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) en de kantonrechter heeft de beroepsgronden van de betrokkene verworpen. De betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Afdeling Strafrecht, Mulderzaken
locatie Kanton 's-Hertogenbosch
Zaaknummer : 3803997 MU VERZ 15-100
CJIB-nummer : [CJIB-nummer]
CVOM-nummer : CG8035

Beslissing d.d. 1 april 2015

inzake

[Betrokkene] ,

wonende te [woonplaats] , [adres betrokkene] ,
hierna te noemen: betrokkene.

De procedure

Op de in het openbaar gehouden zitting van 18 maart 2015 is mr. T. van de Woestijne, kantonrechter, bijgestaan door mw. S.A. Nuyens als griffier, overgegaan tot de mondelinge behandeling van het beroep dat door de betrokkene is ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie met bovengenoemd CJIB-nummer.
Het beroepschrift is gericht tegen de beslissing van de officier van justitie d.d. 19 december 2013 ter zake van de gedraging parkeren voor een in- en/of uitrit, gepleegd op 21 september 2013 om 11.47 uur te ’s-Hertogenbosch, Edisonstraat in de gemeente ‘s-Hertogenbosch met een personenauto voorzien van het [kenteken] .
Namens de officier van justitie is de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie verschenen. Betrokkene is ter zitting verschenen in persoon.
Betrokkene heeft beroep ingesteld en daartoe aangevoerd hetgeen is vermeld in het beroepschrift, dat zich bij de stukken van het geding bevindt.
De vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie verzoekt de kantonrechter, gelet op het relaas van de verbalisant, het beroep ongegrond te verklaren.
Betrokkene is tijdig in beroep gegaan. Voor de betaling van de sanctie en de administratiekosten is zekerheid gesteld. Betrokkene is ontvankelijk in zijn beroep.

De overweging

De kantonrechter stelt voorop dat aan de verwijzing door betrokkene naar al hetgeen door hem in een andere procedure is aangevoerd wordt voorbijgegaan, nu betrokkene heeft verzuimd het aldaar aangevoerde in deze procedure te overleggen en het aldaar aangevoerde ook anderszins geen deel uitmaakt van de gedingstukken in deze zaak.
Door betrokkene is verder aangevoerd dat de officier van justitie het administratief beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Hierbij voert betrokkene aan dat hij, anders dan in de beslissing op het administratief beroep is vermeld, zijn verweer wel nader had onderbouwd. De kantonrechter constateert dat betrokkene in zijn administratief beroepschrift weliswaar verwijst naar diverse bijlagen doch dat deze zich, met uitzondering van een kopie van de beschikking, niet bij het administratief beroepschrift bevinden. De kantonrechter acht de beslissing van de officier van justitie daarom in zoverre niet onjuist.
Voorts is door betrokkene, zakelijk weergegeven, gesteld dat het weggedeelte waar hij stond geparkeerd geen deel uit maakt van de openbare weg, zodat de Wegenverkeerswet en het RVV 1990 ter plaatse niet van toepassing zijn en de opsporingsambtenaar derhalve niet bevoegd was om de bestreden sanctie op te leggen. De officier van justitie heeft de juistheid van deze stelling gemotiveerd bestreden.
In geding is daarmee de vraag of de plaats waar het desbetreffende voertuig zich bevond als een voor het openbare verkeer openstaande weg in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) dient te worden aangemerkt, en derhalve of de bepalingen bij en krachtens de WVW 1994 van toepassing zijn. De uitleg van het begrip weg is van belang voor de vraag of de bepalingen van de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) op het weggedeelte waarop het desbetreffende voertuig stond geparkeerd van toepassing zijn.
Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de WVW 1994 moet onder het begrip wegen worden verstaan “alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten”.
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een weg als in dit artikelonderdeel bedoeld is relevant de jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter in zaken als deze, voorheen de Hoge Raad der Nederlanden en vervolgens het Gerechtshof Leeuwarden, thans het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. In zijn arrest van 23 juni 2008, ECLI:NL:GHLEE:2008:BE8895, heeft het Gerechtshof Leeuwarden overwogen dat beslissend voor de vraag of het terrein als een voor het openbaar verkeer openstaande weg dient te worden aangemerkt, is of dit ten tijde van de gedraging feitelijk voor het openbaar verkeer openstond. Daarvoor zijn mede van belang de verdere feitelijke omstandigheden, zoals of door de rechthebbende wordt geduld dat het algemeen verkeer gebruik maakt van dat terrein (vgl. het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 8 april 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0686, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl). Het Gerechtshof acht in die zaak een relevante omstandigheid dat gesteld noch gebleken is dat de rechthebbende zich op kenbare wijze, bijvoorbeeld door de borden “verboden toegang” en “eigen weg” het recht heeft voorbehouden en de feitelijke mogelijkheid heeft geschapen om desgewenst weggebruikers de toegang te ontzeggen, onder verwijzing naar het, ook door betrokkene aangehaalde, arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 16 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9494.
In deze zaak staat genoegzaam vast dat de Stichting Buurt Accommodaties Boschveld rechthebbende is op het terrein waarop het desbetreffende voertuig stond geparkeerd. De vraag is vervolgens of dit terrein feitelijk voor het openbaar verkeer openstond. Uit de door betrokkene overgelegde foto’s blijkt niet dat bij de toegang tot het terrein borden met de tekst “verboden toegang” en/of “eigen weg”, dan wel borden met een soortgelijke strekking zijn geplaatst. Ook blijkt daaruit niet dat de toegang tot het terrein niet beperkt door middel van een slagboom, een hekwerk, of een andere fysieke belemmering. Aldus is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van een situatie waarin de rechthebbende zich op kenbare wijze het recht heeft voorbehouden en de feitelijke mogelijkheid heeft geschapen om desgewenst weggebruikers de toegang te ontzeggen. De in dit verband door betrokkene nog ingenomen stelling dat van gedogen van het gebruik van het terrein door de rechthebbende geen sprake is, waarbij erop is gewezen het desbetreffende terrein enkel toegang biedt tot het buurthuis en geen sprake is van een onbelemmerde doorgang nu de achterliggende poort niet anders dan door toedoen van medewerkers van het buurthuis kan worden geopend, maakt - in het licht van het vorenstaande – niet dat geen sprake is van een weg als hier bedoeld. Deze omstandigheden maken immers niet dat sprake is van het kenbaar voorbehouden van het recht op gebruik van het terrein.
Op grond van het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat het terrein waarop het desbetreffende voertuig stond geparkeerd dient te worden aangemerkt als een voor het verkeer openstaande weg als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994. De desbetreffende opsporingsambtenaar was daarmee bevoegd om ter plaatse aan betrokkene een sanctie op te leggen. De andersluidende beroepsgronden van betrokkene falen.
Andere beroepsgronden zijn niet aan de orde. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Nu het beroep ongegrond zal worden verklaard, zal het verzoek om een proceskostenvergoeding worden afgewezen.

De beslissing

De kantonrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding af.
Deze beslissing is gegeven door mr. T. van de Woestijne, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare zitting van 1 april 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.

VERZONDEN D.D.:

Bent u het met de beslissing op uw beroep niet eens, dan kunt u
binnen 6 wekenvanaf bovengenoemde datum van toezending hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, doch alleen indien:
de bij deze beslissing opgelegde sanctie meer dan € 70,00 bedraagt (artikel 14, eerste lid Wahv), of
het beroep niet ontvankelijk is verklaard omdat de zekerheid niet (tijdig) is gesteld of omdat de kantonrechter ten onrechte niet heeft geoordeeld dat de indiener wat dat betreft redelijkerwijs niet geacht kan worden in verzuim te zijn geweest (artikel 14, tweede lid Wahv).
Het beroepschrift moet tijdig worden ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant, team strafrecht, afdeling kanton (Postbus 70584, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch) en bevat tenminste uw naam en adres, een dagtekening, een omschrijving van het besluit waartegen het beroep is gericht en de gronden van het beroep. Het beroepschrift dient voorts door u of door uw gemachtigde (indien van toepassing) te zijn ondertekend.
De procedure bij het gerechtshof verloopt geheel schriftelijk, tenzij in het beroepschrift om een zitting wordt gevraagd om uw standpunt mondeling toe te lichten.