Op 1 april 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant, locatie Kanton 's-Hertogenbosch, uitspraak gedaan in een Wahv-zaak betreffende het parkeren voor een in- of uitrit. De zaak betreft een beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie, die op 19 december 2013 een sanctie had opgelegd voor het parkeren van een voertuig op 21 september 2013. De kantonrechter, mr. T. van de Woestijne, heeft de mondelinge behandeling op 18 maart 2015 geleid, waarbij de betrokkene in persoon verscheen en de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie aanwezig was.
De betrokkene voerde aan dat de officier van justitie het administratief beroep ten onrechte ongegrond had verklaard en dat het terrein waar hij geparkeerd stond geen deel uitmaakte van de openbare weg, waardoor de sanctie niet opgelegd had mogen worden. De kantonrechter oordeelde dat de verwijzing naar eerdere procedures niet relevant was, omdat de betrokkene geen bewijsstukken had overgelegd. De rechter concludeerde dat het terrein feitelijk voor het openbaar verkeer openstond, en dat de opsporingsambtenaar bevoegd was om de sanctie op te leggen. De kantonrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af.
De uitspraak benadrukt de uitleg van het begrip 'weg' in de Wegenverkeerswet 1994, waarbij de rechter verwijst naar relevante jurisprudentie. De beslissing is genomen in het kader van de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) en de kantonrechter heeft de beroepsgronden van de betrokkene verworpen. De betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.