ECLI:NL:RBOBR:2015:1900

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2015
Publicatiedatum
1 april 2015
Zaaknummer
C/01/281650 / HA ZA 14-539
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwzaak: Bevoegdheid aannemer tot opschorting bij betalingsachterstand opdrachtgever

In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, betreft het een geschil tussen een eiser en Aannemersbedrijf [naam] B.V. over een overeenkomst van aanneming van werk voor de verbouwing van een woning. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.F.W. van Seumeren, vorderde schadevergoeding wegens toerekenbaar tekortschieten door de aannemer in de nakoming van haar verplichtingen. De aannemer, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Smeekes, voerde verweer en stelde dat de eiser zijn betalingsverplichtingen niet was nagekomen, waardoor de aannemer bevoegd was haar verplichtingen op te schorten.

De rechtbank oordeelde dat er geen fatale termijn was overeengekomen voor de oplevering van de werkzaamheden, en dat de aannemer niet in verzuim was geraakt door het niet opleveren van de werkzaamheden op een bepaalde datum. De rechtbank concludeerde dat de eiser in verzuim was gekomen door de aannemer niet in de gelegenheid te stellen haar werkzaamheden af te maken na betaling van de openstaande facturen. Hierdoor kon de eiser geen aanspraak maken op schadevergoeding.

De rechtbank wees de vordering van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten, die zijn begroot op € 3.497,00. Dit vonnis is uitgesproken op 1 april 2015 door mr. E.J.C. Adang.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/281650 / HA ZA 14-539
Vonnis van 1 april 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. R.F.W. van Seumeren te ‘s-Hertogenbosch,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AANNEMERSBEDRIJF [naam] B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. A. Smeekes te Tilburg.
Partijen zullen hierna [eiser] en Aannemersbedrijf [eiser] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 september 2014
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 november 2014
  • de akte overlegging schadeoverzicht tevens wijziging van eis van [eiser]
  • de antwoordakte van Aannemersbedrijf [eiser]
  • de akte uitlating productie van [eiser].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft op of omstreeks 10 februari 2008 met Aannemersbedrijf [eiser] een overeenkomst van aanneming van werk gesloten voor de verbouwing van de woning aan de [adres] (hierna: de woning) als omschreven in de calculatie van Aannemersbedrijf [eiser] (productie 2 van [eiser], productie 3 van Aannemersbedrijf [eiser]).
2.2.
Aannemersbedrijf [eiser] is op 23 februari 2008 gestart met haar werkzaamheden.
2.3.
Op 14 maart 2008 heeft Aannemersbedrijf [eiser] een offerte uitgebracht voor een aanvullende opdracht.
2.4.
Kort na het sluiten van de aannemingsovereenkomst is gebleken dat [eiser] niet in staat was om de opgedragen werkzaamheden te betalen. Op 16 maart 2008 heeft er tussen partijen een gesprek plaatsgevonden dat door Aannemersbedrijf [eiser] middels de brief van 17 maart 2008 (productie 4 van Aannemersbedrijf [eiser]) is bevestigd. Deze door [eiser] ondertekende brief houdt onder meer het volgende in:
‘(…)
Gezien uw omstandigheden betreffende de verhuisdatum van 5 mei a.s., en uw budget op dit moment, zijn wij bereid geweest met u mee te denken, en hebben met u het volgende afgesproken:
Uw budget is momenteel niet toereikend voor de realisatie van de totale verbouwing zoals door ons gecalculeerd.
(…)
(…), hebben wij ons bereid verklaard om u uitstel van betaling te verlenen voor de noodzakelijke werkzaamheden welke verricht dienen te worden om goed te kunnen wonen t.w.
(…)
Derhalve wordt onder onze voorwaarden uitstel van betaling verleend volgens bijgaand overzicht.
(…)
Na realisatie van de door ons toegezegde werkzaamheden, zal de woning voor 1 mei a.s. bezemschoon worden opgeleverd zodat de woning bewoonbaar is voor u.
Voorwaarden uitstel van betaling:
(…)
(…)
(…)
(…)
Ondergetekende verklaart hierbij dat bovengenoemde op 16 maart j.l. besproken is zoals hierboven omschreven.
Ondergetekende verklaart kennis te hebben genomen van, en akkoord te gaan met onze voorwaarden zoals hierboven omschreven.
(…)’
2.5.
Op 29 maart en 16 april 2008 heeft [eiser] aanvullende opdrachten verstrekt inzake een toilet, een aanpassing balustrade en plaatsing ramen, de badkamer op de tweede verdieping en een vlonderterras.
2.6.
[eiser] is op 5 mei 2008 naar de woning verhuisd.
2.7.
Bij e-mail van 21 mei 2008 aan de directievoerder van [eiser] en bij brief van 21 mei 2008 aan [eiser] heeft Aannemersbedrijf [eiser] een beroep op opschorting gedaan in verband met de omstandigheid dat [eiser] facturen tot een bedrag van in totaal
€ 36.054,45 niet had betaald.
2.8.
Op 3 april 2014 is door of namens [eiser] een bedrag van € 49.902,55, onder meer ter zake de hoofdsom die [eiser] aan Aannemersbedrijf [eiser] verschuldigd was, betaald aan [naam], aan wie Aannemersbedrijf [eiser] haar vordering op [eiser] had gecedeerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] heeft bij akte overlegging schadeoverzicht tevens wijziging van eis zijn eis gewijzigd. Aannemersbedrijf [eiser] heeft hiertegen bezwaar gemaakt op de grond dat de eiswijziging in strijd is met de goede procesorde omdat de wijziging niet in lijn is met de ter comparitie gemaakt afspraken en omdat voor de eiswijziging een nieuw inhoudelijk debat nodig zou zijn. De rechtbank verwerpt dit bezwaar. De omstandigheid dat [eiser] ter comparitie heeft verzocht om een akte te mogen nemen voor wat betreft de gevorderde rente doet niet af aan zijn bevoegdheid op grond van het bepaalde in artikel 130 Rv om zijn eis te wijzigen zolang nog geen eindvonnis is gewezen. Nu bovendien Aannemersbedrijf [eiser] bij antwoordakte inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen de gewijzigde eis behoeft er, anders dan Aannemersbedrijf [eiser] heeft gesteld, geen nader inhoudelijk debat te worden gevoerd. De rechtbank zal daarom recht doen op de eis zoals door [eiser] gewijzigd.
3.2.
[eiser] vordert na wijziging van zijn eis samengevat - veroordeling van Aannemersbedrijf [eiser] tot betaling van € 55.417,13, vermeerderd met rente en kosten.
3.3.
Aannemersbedrijf [eiser] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering van [eiser] ziet op de betaling van schadevergoeding wegens toerekenbaar tekortschieten door Aannemersbedrijf [eiser] in de nakoming van haar verplichtingen voortvloeiende uit de aannemingsovereenkomst. De tekortkomingen waardoor schade is ontstaan, bestonden er volgens [eiser] in dat Aannemersbedrijf [eiser] de werkzaamheden voor een deel niet had voltooid en voor een deel ondeugdelijk had uitgevoerd. Aannemersbedrijf [eiser] heeft hiertegen onder meer aangevoerd dat zij tegenover [eiser] per 21 mei 2008 een beroep op opschorting heeft gedaan omdat [eiser] zijn betalingsverplichtingen niet nakwam en dat [eiser] hem, nadat de opschorting door betaling van het verschuldigde op 3 april 2014 was uitgewerkt, niet in de gelegenheid heeft gesteld de werkzaamheden af te maken of te herstellen. In reactie op het door Aannemersbedrijf [eiser] gedane beroep op opschorting heeft [eiser] gesteld dat dit niet kan slagen omdat Aannemersbedrijf [eiser] op die datum zelf in verzuim was vanwege de omstandigheid dat de blijkens de brief van Aannemersbedrijf [eiser] van 17 maart 2008 (zie hiervoor 2.4) tussen partijen overeengekomen oplevertermijn van 1 mei 2008, die als fatale termijn gold, door Aannemersbedrijf [eiser] niet is gehaald. Aannemersbedrijf [eiser] heeft dit gemotiveerd weersproken, stellende onder meer dat het slechts de intentie was om het werk op 1 mei 2008 op te leveren en dat de agenda door diverse werkzaamheden gewijzigd is.
4.2.
Volgens [eiser] blijkt uit de brief van 17 maart 2008 van Aannemersbedrijf [eiser] dat partijen een opleveringsdatum van 1 mei 2008 zijn overeengekomen. [eiser] beroept zich enkel op de tekst van de brief van 17 maart 2008 zonder zich er over uit te laten wat er tussen partijen over de opleverdatum in de bespreking van 16 maart 2008, die met deze brief is bevestigd, is gezegd. Vast staat dat deze bespreking plaatsvond in verband met betalingsproblemen van [eiser]. Uit de brief zou kunnen worden afgeleid dat in het gesprek tussen partijen van 16 maart 2008 is besproken dat de woning voor 1 mei 2008 zou worden opgeleverd zodat deze bewoonbaar zou zijn voor [eiser] maar uit de bewoordingen van die brief volgt niet dat partijen dat daadwerkelijk overeengekomen zijn. [eiser] verklaart gelet op het slot van die brief immers enkel dat het daarboven omschrevene is besproken en verklaart daarnaast kennis te hebben genomen van en akkoord te gaan met de voorwaarden van Aannemersbedrijf [eiser] die in die brief zijn omschreven. Anders dan [eiser] heeft gesteld blijkt derhalve uit de brief van 17 maart 2008 niet zonder meer dat partijen de datum van 1 mei 2008 zijn overeengekomen als fatale datum voor de oplevering. Nu [eiser] overigens geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die, indien zij zouden komen vast te staan, de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat tussen partijen een als fatale datum aan te merken opleveringsdatum van 1 mei 2008 is overeengekomen, wordt ervan uitgegaan dat tussen partijen geen fatale termijn is overeengekomen. Overigens wijst ook de overige tussen partijen gevoerde correspondentie er niet op dat partijen een fatale opleveringsdatum overeengekomen zijn. [eiser] heeft zich er voor het eerst ter comparitie van 12 november 2014 op beroepen dat 1 mei 2008 een overeengekomen fatale opleveringsdatum zou zijn.
Gelet op het ontbreken van een overeengekomen fatale opleveringstermijn van 1 mei 2008 is Aannemersbedrijf [eiser] niet tekortgeschoten en in verzuim geraakt door haar werkzaamheden niet op 1 mei 2008 op te leveren. [eiser] heeft voor het overige geen verweer gevoerd tegen het beroep op opschorting. Nu niet is weersproken dat [eiser] op 21 mei 2008 tegenover Aannemersbedrijf [eiser] tekort schoot in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen, heeft Aannemersbedrijf [eiser] bevoegdelijk haar verplichtingen opgeschort vanaf 21 mei 2008 totdat [eiser] aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan. Deze opschorting bracht mee dat Aannemersbedrijf [eiser] niet gehouden was haar werkzaamheden te voltooien en evenmin om haar werkzaamheden te herstellen. Van een tekortkoming en verzuim aan de zijde van Aannemersbedrijf [eiser], zoals door [eiser] gesteld, was derhalve geen sprake. Over de periode dat Aannemersbedrijf [eiser] zich bevoegdelijk op haar opschortingsrecht heeft beroepen, kan [eiser] daarom geen aanspraak maken op schadevergoeding.
Tussen partijen is niet in geschil dat het door [eiser] aan Aannemersbedrijf [eiser] verschuldigde op 3 april 2014 is voldaan en dat Aannemersbedrijf [eiser] zich vanaf die datum niet langer op haar opschortingsrecht kon beroepen. Aannemersbedrijf [eiser] heeft gesteld dat [eiser] haar na 3 april 2014 niet in de gelegenheid heeft gesteld haar werkzaamheden af te maken en te herstellen en dat zij niet in verzuim is geraakt. Nu [eiser] dit onweersproken heeft gelaten moet als vaststaand worden aangenomen dat [eiser] Aannemersbedrijf [eiser] na 3 april 2014 niet in de gelegenheid heeft gesteld haar werkzaamheden af te maken en te herstellen. [eiser] is hierdoor in verzuim gekomen, hetgeen tot gevolg heeft dat Aannemersbedrijf [eiser] niet in verzuim is geraakt. [eiser] kan reeds hierom ook na 3 april 2014 geen aanspraak maken op schadevergoeding wegens de gestelde tekortkoming van Aannemersbedrijf [eiser].
4.3.
De slotsom van het voorgaande is dat de vordering moet worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten worden begroot op € 1.892,00 griffierechten en € 1.605,00 salaris advocaat (2 pnt. tarief III à € 759, ½ pnt. tarief IV à € 894,00), zijnde in totaal € 3.497,00. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure aan de zijde van Aannemersbedrijf [eiser] gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op € 3.497,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2015.