In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, betreft het een geschil tussen een eiser en Aannemersbedrijf [naam] B.V. over een overeenkomst van aanneming van werk voor de verbouwing van een woning. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.F.W. van Seumeren, vorderde schadevergoeding wegens toerekenbaar tekortschieten door de aannemer in de nakoming van haar verplichtingen. De aannemer, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Smeekes, voerde verweer en stelde dat de eiser zijn betalingsverplichtingen niet was nagekomen, waardoor de aannemer bevoegd was haar verplichtingen op te schorten.
De rechtbank oordeelde dat er geen fatale termijn was overeengekomen voor de oplevering van de werkzaamheden, en dat de aannemer niet in verzuim was geraakt door het niet opleveren van de werkzaamheden op een bepaalde datum. De rechtbank concludeerde dat de eiser in verzuim was gekomen door de aannemer niet in de gelegenheid te stellen haar werkzaamheden af te maken na betaling van de openstaande facturen. Hierdoor kon de eiser geen aanspraak maken op schadevergoeding.
De rechtbank wees de vordering van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten, die zijn begroot op € 3.497,00. Dit vonnis is uitgesproken op 1 april 2015 door mr. E.J.C. Adang.