ECLI:NL:RBOBR:2015:1932

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
2 april 2015
Zaaknummer
01/879058-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag van een lid van het arrestatieteam

Op 3 april 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een lid van het arrestatieteam (AOT) dat betrokken was bij een verkeersongeval op 15 maart 2013 in Eindhoven. De verdachte, bestuurder van een politieauto, negeerde een rood verkeerslicht en reed met een snelheid van tussen de 90 en 100 km/h over een kruispunt, wat resulteerde in een aanrijding met een snorfietser, die daarbij om het leven kwam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gereden, ondanks dat hij op weg was naar een levensbedreigende situatie. De rechtbank nam in overweging dat de verdachte onder gezag stond van zijn sectiecommandant, maar concludeerde dat hij onvoldoende rekening had gehouden met de verkeersveiligheid van andere weggebruikers. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte dat, hoewel de verdachte in een noodsituatie verkeerde, hij als bestuurder verantwoordelijk blijft voor zijn rijgedrag en de veiligheid van anderen niet in gevaar mocht brengen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879058-13
Datum uitspraak: 03 april 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen de verdachte van wie de rechtbank ter terechtzitting de identiteit heeft vastgesteld en die -in het belang van de veiligheid van verdachte en van anderen- hierna wordt aangeduid als:

PNL 206,

woonplaats kiezende te [adres 1].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 maart 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 februari 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 maart 2013 te Eindhoven als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto van het merk BMW), daarmede rijdende over de weg, namelijk de Noord-Brabantlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden,
immers heeft hij met dat door hem bestuurde voertuig:
- over de busbaan gereden,
en/of
- een ter plekke te hoge snelheid, in elk geval met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur, gereden,
en/of
- het kruispunt van de Noord-Brabantlaan en de Welschapsedijk genaderd, zonder zijn snelheid zodanig te regelen dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover deze vrij was,
en/of
- op het kruispunt van de Noord-Brabantlaan en de Welschapsedijk het voor hem geldende rood licht uitstralende verkeerslicht genegeerd,

en/of

- (vervolgens) op het kruispunt van de Noord-Brabantlaan en de Welschapsedijk geen voorrang verleend aan een van rechtskomende snorfiets/bromfiets met daarop [slachtoffer],

waardoor een botsing of aanrijding tussen het door het verdachte bestuurde voertuig en de bromfietser/snorfietser is ontstaan,

waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood.
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 maart 2013 te Eindhoven als bestuurder van een voertuig (een personenauto van het merk BMW), daarmee rijdende op de weg,te weten de Noord-Brabantlaan,
- over de busbaan heeft gereden,

en/of

- een ter plekke te hoge snelheid, in elk geval met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur, heeft gereden,
en/of
- het kruispunt van de Noord-Brabantlaan en de Welschapsedijk heeft genaderd, zonder zijn snelheid zodanig te regelen dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover deze vrij was,

en/of

- op het kruispunt van de Noord-Brabantlaan en de Welschapsedijk het voor hem geldende rood licht uitstralende verkeerslicht heeft genegeerd,
en/of
- (vervolgens) op het kruispunt van de Noord-Brabantlaan en de Welschapsedijk geen voorrang heeft verleend aan een van rechtskomende snorfiets/bromfiets met daarop [slachtoffer],
waardoor een botsing of aanrijding tussen het door het verdachte bestuurde voertuig en de bromfietser/snorfietser is ontstaan,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van het primair ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat het handelen van verdachte niet de vereiste aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of een aanzienlijk tekortschieten in het verkeersgedrag oplevert.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde is de officier van justitie van mening dat verdachte ten aanzien van zijn handelen een dermate gering verwijt treft dat dit geen overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet oplevert.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte is op een drietal gronden, vermeld in zijn ter terechtzitting overgelegde pleitaantekeningen, van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Primair omdat verdachte de voor hem geldende rechtsnormen niet heeft geschonden en er mitsdien geen sprake is van schuld. Subsidiair, indien de rechtbank van oordeel zou zijn dat sprake is van een normschending, dat van verdachte niet kon worden verlangd deze te voorkomen. Er is geen enkele aanwijzing dat verdachte afwijkend rijgedrag heeft vertoond. Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit dat sprake is van een rechtvaardigingsgrond omdat verdachte heeft gehandeld op grond van een ambtelijk bevel, nu de sectiecommandant hem een opdracht had gegeven die concreet met zich meebracht dat de normen zoals vermeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV90) en de Landelijke Brancherichtlijn Verkeer Politie (hierna: brancherichtlijn) mochten worden overtreden en een bepaalde werkwijze moest worden gevolgd.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman primair bepleit dat verdachte een beroep op een rechtvaardigingsgrond (ambtelijk bevel) toekomt zoals hiervoor aangegeven en subsidiair dat aan verdachte in strafrechtelijke zin geen verwijt treft. In beide gevallen zou dit volgens de raadsman moeten leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte in de onderhavige zaak, door zich roekeloos in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig of onoplettend te gedragen, door zijn schuld een ongeval heeft veroorzaakt. Hiervoor geldt dat in ieder geval sprake moet zijn van een aanmerkelijke mate van (verwijtbare) onvoorzichtigheid. Bij de beoordeling hiervan komt het aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het ongeval kan worden afgeleid dat sprake is van schuld.
De bewijsmiddelen. [1]
Op vrijdag 15 maart 2013 omstreeks 12:57 uur vond op de Noord Brabantlaan ter hoogte van de kruising met de Welschapsedijk/Zeelsterstraat, binnen de bebouwde kom van de gemeente Eindhoven, een verkeersongeval plaatst met een over (de busbaan van) de Noord Brabantlaan rijdende, niet als zodanig herkenbare politieauto, voorzien van geluids- en optische signalen, die werd bestuurd door verdachte, en de bestuurster van een snorfiets, [slachtoffer], waardoor [slachtoffer] om het leven kwam [2] , [3] .
Beschrijving van de verkeerssituatie.
De Noord Brabantlaan is voorzien van drie gescheiden rijbanen met ieder twee rijstroken. Één rijbaan bestemd voor het verkeer komende vanuit het centrum van Eindhoven in de richting Veldhoven, en één rijbaan voor het verkeer vanuit de richting Veldhoven naar het centrum van Eindhoven, met daartussenin een busbaan voor het openbaar vervoer in de richting Veldhoven en in de richting van het centrum van Eindhoven. Op de kruising waar het ongeval plaatsvond kruist de Noord Brabantlaan aan de zijde voor het verkeer richting Veldhoven, de Welschapsedijk en aan de zijde voor het verkeer richting het centrum van Eindhoven, de Zeelsterstraat. Op de kruising zijn gemarkeerde en met verkeerslichten beveiligde fiets- en voetgangers oversteekplaatsen.
Het slachtoffer kwam van de Welschapsedijk en reed in de richting van de Zeelsterstraat. Het voertuig van verdachte reed op de busbaan in de richting van Veldhoven. De aanrijding vond plaats op de busbaan, ter hoogte van de fietsoversteekplaats.
De maximumsnelheid op de Noord-Brabantlaan is 50 km/u. Het verkeer op de kruising werd geregeld door een verkeersregelinstallatie, die ten tijde van het ongeval in werking was. Het uitzicht op de kruising werd niet belemmerd door vaste obstakels [4] .
Getuigen van het verkeersongeval.
De dienstdoende sectiecommandantvan het Aanhoudings- en Ondersteuningsteam Zuid, hierna te noemen PNL 221, heeft verklaard dat na een melding op 15 maart 2013 omstreeks 12:30 uur door de hoofd officier van dienst van de politie Oost-Brabant van een levensbedreigende situatie in Bergeijk, door hem een team bestaande uit vijf personen, waaronder hijzelf, is geformeerd voor de inzet van een arrestatieteam (AOT) bij die levensbedreigende situatie. De AOT-leden worden aangeduid als PNL 211, PNL 213, PNL 221, PNL 217 en PNL 206.
Aan het AOT-team werd door de sectiecommandant de aanwijzing gegeven dat met spoed naar Bergeijk zou worden gegaan. Spoed betekent dat met optische- en geluidssignalen wordt gereden en dat zo snel als mogelijk, als het verkeer het toelaat, ter plaatse wordt gegaan.
Het team is met vijf auto’s achter elkaar -in een colonne- van het politiebureau aan [adres 1] te Eindhoven vertrokken in de richting van Bergeijk. Elke auto voerde optische- en geluidssignalen [5] . De sectiecommandant gaf aan hoe er gereden werd [6] .
Gekomen op de Noord Brabantlaan zijn de vijf auto’s de busbaan opgegaan, waarbij zo snel als ter plaatse mogelijk was, gereden werd. Onderweg werden cruciale wegen beurtelings door de AOT-leden geblokt waardoor de rest van het team wist dat zij door konden rijden. Verdachte heeft een kruising voor de kruising met de Welschapsedijk geblokt. PNL 211 en PNL 213 passeerden de kruising van de Noord Brabantlaan met de Welschapsedijk/Zeelsterstraat zonder te blokken. De sectiecommandant zag dat er een gat zat tussen zijn voertuig en het voertuig van PNL 206, omdat die aan het bijtrekken was. PNL 221 besloot de kruising te blokken zodat het duidelijk was dat het verkeer niet ging rijden en de twee nog achter hem rijdende AOT-leden, waaronder verdachte, door konden rijden. PNL 221 stelde zich op tussen de busbaan en de hoofdbaan aan de zijde van de kruising van de Noord Brabantlaan met de Welschapsedijk. Hij zag twee scooters staan met een jongen en daarachter één met een meisje (het latere slachtoffer), die zich opgesteld hadden op de fietsoversteekplaats tussen de hoofdrijbaan en de busbaan. Zij kwamen uit de richting van de Welschapsedijk en gingen in de richting van de Zeelsterstraat. De afstand tussen de scooters en zijn voertuig was ongeveer vijf meter. Hij zag dat de jongen aanstalten maakte om weg te rijden, gas gaf, maar uiteindelijk toch remde. [7] .
[getuige 1]stond op 15 maart 2013 omstreeks 13.00 uur op de Noord Brabantlaan in haar auto te wachten voor de stoplichten. Zij kwam uit de richting van Veldhoven en wilde linksaf slaan naar de Welschapsedijk. Zij woont op de Welschapsedijk en kent daarom de kruising goed. Volgens [getuige 1] is het op het kruispunt altijd druk. [getuige 1] zag verschillende auto’s met zwaailichten en sirenes met hoge snelheid de kruising naderen en met onverminderde snelheid de kruising passeren. [getuige 1] heeft bij de politie gewerkt en wist meteen dat het auto’s waren van het AOT. De formatie van het AOT was niet helemaal gesloten. Ze zag een jongen en een meisje op een scooter aan komen rijden vanuit de Welschapsedijk. Ze hadden groen licht. De jongen stopte voor de busbaan, maar het meisje reed de busbaan op. Het meisje werd vol geschept door een AOT-er die met onverminderde snelheid doorreed over de busbaan over de kruising. [8]
[getuige 2]heeft verklaard dat hij op 15 maart 2013 omstreeks 13.15 uur (de rechtbank begrijpt omstreeks 13.00 uur) met zijn snorfiets, komende vanaf de Welschapsedijk, de Noord Brabantlaan wilde oversteken naar de Zeelsterstraat. Op het fietspad stond naast hem een jonge vrouw op een snorfiets te wachten voor het rode licht. Toen hij groen licht kreeg zijn de jonge vrouw en hij de rijbaan van de Noord Brabantlaan overgestoken. Hij heeft daarbij naar links, in de richting van het centrum van Eindhoven, gekeken. Hij zag auto's met zwaailicht voorbijflitsen en hoorde het geluid van sirenes. Hij heeft een personenauto gezien die de rijbaan blokte, niet het fietspad. Hij is gestopt op de opstelstrook voor fietsers en bromfietsers voor de kruisende busbaan. De man in die auto maakte een handgebaar, hij weet niet wat hij met het gebaar bedoelde te zeggen. Hij besloot in een fractie van een seconde stil te blijven staan. [9]
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij, toen hij het kruispunt naderde, zag dat de sectiecommandant (PNL 221) zijn auto aan de rechterkant gedeeltelijk nog op de busbaan liet stoppen om te blokken. Verdachte zag dat de voor hem rijdende PNL 217 de auto van PNL 221 passeerde. Verdachte zag het overige verkeer stilstaan en zag op de kruising een jongen op een scooter aanstalten maken de busbaan over te steken, waarop verdachte dacht het gaspedaal te hebben losgelaten. Verdachte bevond zich op dat moment vlak voor de kruising, op een afstand van ongeveer 50 meter van de jongen op de scooter. Toen hij zag dat de jongen op de scooter direct weer remde, gaf verdachte weer gas. Gekomen op het kruisingsvlak en ter hoogte van de auto van PNL221 zag verdachte vanuit zijn ooghoek een meisje op een scooter aankomen. Hij had het meisje niet eerder gezien. Verdachte remde en stuurde naar links, maar raakte het meisje met de rechtervoorzijde van zijn voertuig. Hij kon haar niet meer ontwijken.
Verdachte heeft het verkeerslicht op de busbaan niet gezien en weet niet met welke snelheid hij over de busbaan en de kruising reed [10] .
De snelheid
Voor het bepalen van de gereden snelheid is van belang het proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse (VOA) dat is opgemaakt door politieambtenaren van de Dienst Regionale Recherche, Team Forensische Opsporing van Politie eenheid Zeeland West-Brabant. Allereerst wordt in dat proces-verbaal aan de hand van remproeven met het ongevalsvoertuig op de voorgeschreven wijze de remvertraging vastgesteld waarna een snelheidsberekening kon worden gemaakt.
Verdachte had, gelet op de aangetroffen regelsporen, op een afstand van ongeveer 1.10 meter voor de fietsoversteekplaats een noodstop gemaakt waarbij het antiblokkeersysteem van het motorvoertuig in werking was getreden.
Uit de berekeningen bleek dat het motorvoertuig dat verdachte bestuurde bij aanvang van de regelsporen op het wegdek had gereden met een snelheid van minimaal 96 km/h en maximaal 99 km/h. Uit de berekeningen bleek voorts dat het motorvoertuig ten tijde van de botsing met de snorfiets had gereden met een snelheid van minimaal 92 km/h en maximaal 95 km/h. [11]
De maximum toegestane snelheid ter plaatse bedroeg 50 km/h.
Uit snelheidsgegevens gegenereerd uit de digitale gegevensdrager in het motorvoertuig kwam naar voren dat de snelheid van het motorvoertuig op 15 maart 2013 om 12:57:03uur:
100 km/h zou zijn geweest, om 12:57:04 uur: 96 km /h en om 12:57:05 uur, toen de personenauto op de kruising reed,: 94 km/h. Op dat moment stopte de registratie [12] .
Het motorvoertuig dat verdachte bestuurde was uitgerust met het Carpointer systeem, type CP3. Op 18 april 2013 is met behulp van het bedrijf Carpointer een nader onderzoek ingesteld naar de nauwkeurigheid van de aangeleverde data.
Bij het onderzoek bleek dat volgens het Carpointer systeem de auto heeft gereden met een op basis van GPS vastgestelde snelheid (omgerekend) van minimaal 93,6 km/h en maximaal 97,2 km/h. Deze snelheden komen nagenoeg overeen met de eerder door verbalisant vastgestelde snelheden aan de hand van de regelsporen [13] .
Op 25 april 2013 heeft de afdeling Landelijk Forensisch Service Centrum op verzoek van de officier van justitie een tweede –parallel- onderzoek gedaan naar de snelheidsbepaling betreffende de politieauto. Uit dat onderzoek komt naar voren dat bij gebruik van de data uit het CarPointer systeem elke geregistreerde snelheid verrekend moet worden met een waarde van 6.6 km/h naar boven en 3.6 km/h naar beneden en moeten de snelheden mitsdien worden vastgesteld op:
11:57:03: minimaal 97,2 km/h, maximaal 107,4 km/h
11:57:04: minimaal 93,6 km/h, maximaal 103,8 km/h
11:57:05: minimaal 90 km/h, maximaal 110,2 km/h. [14]
De rechtbank merkt op dat de tijden die uit het CarPointer systeem worden gegenereerd gecoördineerde wereldtijden (UTC) zijn. Voor de juiste tijdsbepaling in Nederland moet telkens een uur worden opgeteld bij de genoemde tijden.
Op grond van voormelde gegevens gaat de rechtbank bij de verdere beoordeling er van uit dat de snelheid van het door verdachte bestuurde motorrijtuig, kort voor de aanrijding, ruim 90 km/h bedroeg.
De verkeerslichten
In het kader van de VOA is onderzoek gedaan naar de werking van de verkeersregelinstallatie. Op basis van de getuigenverklaringen wordt aangenomen dat het verkeerslicht op het moment van het ongeval voor het slachtoffer groen licht uitstraalde. Omdat de busbaan waarop verdachte reed en het fietspad waarop het slachtoffer reed conflicterend zijn en daarom nooit gelijktijdig groen licht kunnen hebben, heeft het verkeerslicht op de busbaan in de richting waarin verdachte reed op het moment van het ongeval rood licht uitgestraald. [15]
Het wettelijk kader en de brancherichtlijn.
In artikel 1 van
het RVV90is bepaald dat een
voorrangsvoertuigeen motorvoertuig is dat optische en geluidssignalen voert als bedoeld in artikel 29 van het RVV90.
Artikel 29 van het RVV90 bepaalt onder meer dat bestuurders van een motorvoertuig in gebruik bij de politie een blauw zwaai-, flits- of knipperlicht en een tweetonige hoorn voeren om kenbaar te maken dat zij een
dringende taakvervullen.
Artikel 91 van het RVV90 bepaalt dat de bestuurders van voorrangsvoertuigen als bedoeld in artikel 1 RVV90 bevoegd zijn af te wijken van alle voorschriften van het RVV90 voor zover de uitoefening van hun taak dit vereist.
In artikel 2 van de
Regeling optische en geluidssignalen 2009is bepaald dat slechts in drie gevallen sprake kan zijn van een dringende taak als bedoeld in artikel 29 van het RVV90. Een daarvan luidt: “een voor de mens levensbedreigende situatie die directe hulp van de betrokken hulpverleningsdiensten vergt.”
Artikel 3, eerste lid, van de Regeling optische en geluidssignalen 2009 bepaalt dat de politie (…) een richtlijn opstelt met betrekking tot de werkzaamheden en de omstandigheden waarin van optische en geluidssignalen gebruik mag worden gemaakt.
In artikel 3, vierde lid, is bepaald dat in de brancherichtlijn ten aanzien van de bestuurder van een voorrangsvoertuig de volgende eisen gelden:
a. het negeren van een rood verkeerslicht gebeurt met een snelheid van maximum 20 km per uur.
b. …………..
c. de rijbaan wordt bereden met een snelheid van maximaal 40 km per uur boven de ter plaatse geldende maximumsnelheid. De politie mag hiervan in overleg met de meldkamer in uitzonderlijke gevallen afwijken.
In 2011 is een (nieuwe
) brancherichtlijnopgesteld, de Landelijke Brancherichtlijn Verkeer Politie. In deze brancherichtlijn wordt gesteld dat de richtlijn moet worden gezien als de maximaal toelaatbare grens voor het rijden met de algehele ontheffing van het RVV90. Het afwijken van de verkeersregels en gedragsnormen gebeurt restrictief en alleen indien daartoe de noodzaak bestaat. Verder is vermeld dat de bestuurder van een voorrangsvoertuig (in de zin van het RVV90) steeds strafrechtelijk verantwoordelijk blijft voor zijn eigen beslissingen en rijgedrag en dat het gebruik van optische en geluidssignalen niet rechtvaardigt dat het overige verkeer in gevaar wordt of kan worden gebracht.
Onder het hoofdstuk “Gedragscode bestuurder van voertuigen” wordt onder meer vermeld dat de bestuurder zich rekenschap moet geven van de mogelijkheid dat andere wegebruikers hem niet horen en/of zien dan wel zijn richting en/of snelheid niet goed kunnen inschatten. Dit betekent dat rekening moet worden gehouden met onvoorziene en onberekenbare reacties van andere weggebruikers. Het algehele rijgedrag van de bestuurder van het voorrangsvoertuig dient beheerst te zijn. Verder worden de eisen uit artikel 3, vierde lid, van de Regeling optische en geluidssignalen 2009 herhaald en aangevuld met de gedragsregel dat het naderen en oversteken van kruispunten gebeurt met aangepaste snelheid. Bij het oprijden van het kruisingsvlak dient de bestuurder van het voorrangsvoertuig er van uit te gaan dat andere weggebruikers hem niet hebben opgemerkt en hem dus mogelijk niet voor laten gaan.
Verder is bepaald dat bestuurders van onopvallende motorvoertuigen in gebruik bij de politie, die worden ingezet voor werkzaamheden die worden uitgevoerd door en/of ten behoeve van arrestatie- en observatieteams (…) een specialistische rijopleiding genoten dienen te hebben, die met goed gevolg is afgelegd.
Tenslotte vermeldt de brancherichtlijn dat in het kader van de uitoefening van de politietaak het de individuele politieambtenaar in bijzondere situaties is toegestaan om af te wijken van de normen gesteld in de brancherichtlijn. De betrokken politieambtenaar blijft eindverantwoordelijk voor afwijking van de brancherichtlijn. Van de verplichting tot melding vooraf aan de meldkamer zijn vrijgesteld: arrestatieteams.
Op 1 september 2006 is binnen de Expertgroep Aanhouden en Interventie, en goedgekeurd door de portefeuillehouder mr. G.L. Bouman vanuit de Raad van Commissarissen, het Protocol Brancherichtlijn Verkeer overeengekomen (verder: het protocol). Daarin staat vermeld dat het de individuele medewerker uitsluitend in opdracht of met toestemming van de (sectie)commandant is toegestaan om af te wijken van de brancherichtlijn. De bestuurder van een dienstvoertuig blijft ook dan steeds strafrechtelijk verantwoordelijk voor zijn eigen beslissingen en rijgedrag.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard op de hoogte te zijn van voormelde regelingen. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij de specialistische rijopleidingen heeft gevolgd en dat bij de rijopleidingen de brancherichtlijn als uitgangspunt dient.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte was op weg naar een voor de mens levensbedreigende situatie die directe hulp van het AOT vergde. Het door verdachte bestuurde motorvoertuig voerde in opdracht van de sectiecommandant optische en geluidssignalen en was daarmee een voorrangsvoertuig in de zin van art. 1 RVV90. Voor verdachte golden daarom andere verkeersregels en gedragsnormen dan voor het reguliere verkeer. Indien daartoe de noodzaak bestond was het hem als bestuurder van een voorrangsvoertuig toegestaan het rode stoplicht op de busbaan te negeren, en mocht hij met een hogere snelheid rijden dan ter plaatse wettelijk was toegestaan, omdat de uitoefening van zijn taak dat vereiste.
Daarbij mocht hij echter het verkeer niet in gevaar brengen of het verkeer onnodig hinderen.
Verdachte heeft gesteld dat hij voldoende voorzorgsmaatregelen heeft genomen om de verkeersveiligheid te waarborgen. Hij voerde optische en geluidssignalen, hij is de kruising met gepaste snelheid genaderd en voor en bij het oprijden van de kruising scande hij het kruisingsvlak op mogelijke risico’s. Zijn rijgedrag gevoegd bij het rijden in een colonne en het feit dat PLN221 een deel van de kruising blokte maakte dat de verkeersveiligheid voldoende was gegarandeerd.
De rechtbank deelt die mening niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte bij het oprijden van het kruisingsvlak de verkeersveiligheid van de overige verkeersdeelnemers onvoldoende in acht genomen en zich in onvoldoende mate rekenschap gegeven van de mogelijke reacties van overige weggebruikers op het afwijkende verkeersgedrag van verdachte en de overige leden van het AOT. Verdachte moest er rekening mee houden dat andere weggebruikers hem niet opmerkten en hem mogelijk niet voor lieten gaan. Mede met het oog op de algemene verkeersveiligheid en het onvoorspelbare rijgedrag van de overige verkeersdeelnemers worden in bovengenoemde regelingen grenzen gesteld aan de toegestane afwijking van de algemeen geldende verkeersregels. Het rode stoplicht mag worden genegeerd met een snelheid van maximaal 20 km/h en de maximum snelheid mag met maximaal 40 km/h worden overschreden. Verder geldt de gedragsregel dat kruispunten met aangepaste snelheid worden genaderd en overgestoken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte bij het oprijden van de kruising zijn snelheid onvoldoende aangepast. Hij reed met een snelheid van ruim 90 km per uur door rood licht en reed met diezelfde snelheid een drukke kruising op van een doorgaande weg binnen de bebouwde kom, met van verschillende kanten kruisend auto- en fietsverkeer en overstekende voetgangers. Hij was daardoor onvoldoende in staat te anticiperen op het gedrag van andere verkeersgebruikers. Dat verdachte onvoldoende rekening heeft gehouden met de algemene verkeersveiligheid blijkt ook uit het feit dat hij, zoals hijzelf heeft verklaard, niet op zijn snelheid en niet op het verkeerslicht op de busbaan heeft gelet. Beide factoren bepalen mede de gevaarsrisico’s. Rood licht voor zijn voertuig betekent groen licht voor het kruisend verkeer. Een hoge snelheid betekent een langere remweg. Als verdachte had geregistreerd dat het voor hem uitstralende verkeerslicht rood licht had, had hij extra alert kunnen zijn op het kruisende verkeer. Met een lagere snelheid was hij beter in staat geweest tijdig te reageren op onverwachte reacties van het kruisende verkeer. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verdachte op het moment dat hij de jongen op de scooter op een afstand van 50 meter van hem vandaan aanstalten zag maken de busbaan over te steken, weliswaar (vermoedelijk) zijn snelheid heeft verminderd, maar dat hij direct weer gas bij gaf op het moment dat hij de jongen zag remmen. Deze omstandigheid zou verdachte juist nog alerter hebben moeten maken op het onverwachte (rij)gedrag van andere weggebruikers op de kruising. In plaats van vaart te verminderen, heeft verdachte de snelheid van zijn voertuig weer verhoogd.
Verdachte en zijn raadsman hebben ter rechtvaardiging van de overschrijding van de hierboven genoemde verkeersregels en gedragsnormen in de Regeling optische en geluidssignalen 2009 en de brancherichtlijn verwezen naar de bepalingen in het de brancherichtlijn en het protocol, op grond waarvan het is toegestaan om af te wijken van de verkeersregels en gedragsnormen in die regelingen. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Op grond van de RVV90 in samenhang met de Regeling optische en geluidssignalen 2009 en de brancherichtlijn is het hulpdiensten, waaronder het AOT, in geval van een voor de mens levensbedreigende situatie toegestaan af te wijken van de algemeen geldende verkeersregels in het RVV90. De brancherichtlijn en de Regeling optische en geluidsignalen 2009 normeren die afwijkingsbevoegdheid. De brancherichtlijn stelt dat de richtlijn moet worden gezien als een maximaal toelaatbare grens voor het rijden met de algemene ontheffing op grond van het RVV90. Slechts in bijzondere situaties is het toegestaan om af te wijken van die normen. Naar het oordeel van de rechtbank vormt het enkele feit dat het AOT op weg was naar een levensbedreigende situatie niet een bijzondere situatie. In alle gevallen waarop de brancherichtlijn ziet is daarvan sprake. Ook de omstandigheid dat in colonne werd gereden acht de rechtbank daarvoor onvoldoende redengevend. Ook in die omstandigheid moet de verkeersveiligheid met het oog waarop die verkeersregels en gedragsnormen zijn opgenomen in acht worden genomen. De rechtbank is in de onderhavige situatie niet gebleken van feiten en omstandigheden die afwijking van de brancherichtlijn rechtvaardigen.
Voorts verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman dat verdachte geen verwijt treft omdat hij heeft voldaan aan de aanwijzing van de sectiecommandant om met aanzienlijke snelheid naar de spoedeisende situatie in Bergeijk te rijden.
De sectiecommandant bepaalt of er sprake is van een spoedsituatie en op welke wijze het AOT zich zo snel mogelijk naar het incident begeeft. Hoewel de AOT-leden in beginsel gebonden zijn aan de aanwijzingen van de sectiecommandant, is de individuele bestuurder steeds verantwoordelijk voor zijn eigen beslissingen en rijgedrag. Ook getuige PNL 221, op 15 maart 2013 de dienstdoende sectiecommandant, heeft verklaard dat indien een AOT-voertuig een geblokte kruising nadert de bestuurder zelf verantwoordelijk blijft. Verdachte heeft verklaard dat het feitelijk ook mogelijk was om individuele verantwoordelijkheid te nemen. Eventueel had hij –ook gelet op het colonneverband- snelheid kunnen minderen of zelfs stoppen. Dat was ter eigen beoordeling van de verkeerssituatie.
Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden. Hij heeft gelet op de plaatselijke verkeerssituatie de kruising met een te hoge snelheid genaderd en overgestoken, hij heeft met een te hoge snelheid door het rood licht gereden en hij heeft onvoldoende geanticipeerd op het rijgedrag van de overige verkeersdeelnemers. Gelet op zijn functie van en zijn training tot AOT-lid, alsmede gelet op zijn jarenlange werkervaring, had verdachte in de gegeven situatie anders kunnen en moeten handelen, door zijn snelheid aan te passen aan hetgeen vanuit het oogpunt van de verkeersveiligheid geboden was gelet op de omstandigheden ter plaatse.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 15 maart 2013 te Eindhoven als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto van het merk BMW), daarmede rijdende over de weg, namelijk de Noord-Brabantlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig te rijden,
immers heeft hij met dat door hem bestuurde voertuig: - over de busbaan gereden,
en
- met een ter plekke te hoge snelheid gereden,

en

- het kruispunt van de Noord-Brabantlaan en de Welschapsedijk genaderd, zonder zijn snelheid zodanig te regelen dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover deze vrij was,
en - op het kruispunt van de Noord-Brabantlaan en de Welschapsedijk het voor hem geldende rood licht uitstralende verkeerslicht genegeerd, waardoor een aanrijding tussen het door het verdachte bestuurde voertuig en de snorfietser is ontstaan,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde vrijspraak bepleit en heeft geconcludeerd tot teruggave van het beslag aan de rechthebbende(n).
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft ten aanzien van het primair ten laste gelegde geconcludeerd tot vrijspraak en ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde ontslag van alle rechtsvervolging bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag met een politieauto waardoor een aanrijding heeft plaatsgevonden. De aanrijding heeft fatale gevolgen gehad. [slachtoffer], een jonge vrouw in de bloei van haar leven, heeft bij de aanrijding ernstig hersenletsel opgelopen ten gevolge waarvan zij is overleden. De dood van [slachtoffer] heeft onnoembaar groot verdriet teweeggebracht bij haar ouders, haar broer en zus en andere nabestaanden. In haar ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring heeft de moeder van [slachtoffer] op aangrijpende wijze verwoord wat de dood van [slachtoffer] voor haar en haar gezin betekent.
De Oriëntatiepunten van het Landelijk overleg van de voorzitters van de strafsectoren geven als richtlijn voor de op te leggen straf bij een strafbaar feit als het onderhavige -het veroorzaken van een verkeersongeval met de dood als gevolg, waarbij sprake is van een aanmerkelijke verkeersfout- een forse taakstraf en ontzegging van de rijbevoegdheid voor een jaar.
Zonder te kort te willen doen aan het verdriet van de nabestaanden en rekening houdend met het feit dat geen enkele straf de fatale gevolgen van verdachtes verkeersfout ongedaan kan maken, ziet de rechtbank in de hierna geschetste omstandigheden aanleiding om in het voordeel van verdachte af te wijken van de oriëntatiepunten.
Verdachte was die desbetreffende dag als lid van het AOT-team met spoed op weg naar een levensbedreigende situatie, waarbij hij in het belang van de veiligheid van anderen ook voor zichzelf risico’s heeft genomen.
Hoewel, zoals hiervoor is overwogen, verdachte uiteindelijk zelf verantwoordelijk is voor zijn rijgedrag, weegt de rechtszaak in het voordeel van verdachte mee dat hij onder gezag stond van zijn sectiecommandant. Deze bepaalde op welke wijze het AOT zich naar de noodsituatie begaf. De rechtbank merkt daarbij nog op dat ter terechtzitting is gebleken dat de werkwijze van het AOT, met het oog op de verkeersveiligheid van de overige weggebruikers, nadat dit verkeersongeval heeft plaatsgevonden, is aangepast.
Voorts heeft de rechtbank ter terechtzitting kunnen vaststellen dat verdachte erg is aangeslagen door de dood van [slachtoffer] en dat hij oprecht meeleeft met de nabestaanden. Verdachte zal moeten leven met het besef dat hij een jonge vrouw heeft aangereden ten gevolge waarvan zij is overleden.
De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf onder de onderhavige bijzondere omstandigheden geen toegevoegde waarde heeft. De straf die het meest past bij een veroordeling voor een wegenverkeersdelict is een ontzegging van de rijbevoegdheid. Hoewel van een strafrechtelijke reactie een algemene preventieve werking in de richting van overige bestuurders van voorrangsvoertuigen dient uit te gaan, zal de rechtbank gelet op de hiervoor genoemde overwegingen, volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke ontzegging.

Beslag.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan de rechthebbende(n) nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wegenverkeerswet 1994 art. 6, 175, 176, 179
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c.

DE UITSPRAAK

De rechtbank
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

primair

Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf.
T.a.v. primair: Ontzegging van de rijbevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen voor de duur van
6 maanden.
Bepaalt dat deze rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 jaren schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Teruggave inbeslaggenomen goederen, te weten: - een snorfiets, goednr 637470,
aan de rechthebbende(n),
- een personenauto, BMW, kleur grijs, met [kenteken], goednr 660653,
aan de rechthebbende.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. P.A. Buijs en mr. W.M. Weerkamp, leden,
in tegenwoordigheid van L.F.M. Schulte, griffier,
en is uitgesproken op 3 april 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de Rijksrecherche, genummerd 20130023 (hierna te noemen: eindpv).
2.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 maart 2015
3.Pv. van bevindingen, p. 34 van het eindpv
4.Pv Verkeersongevallenanalyse (VOA) p.8-11-23
5.Pv verhoor getuige PNL 221, p. 40-44 van het eindpv
6.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 maart 2015
7.Pv verhoor getuige PNL 221, p. 40-44 van het eindpv
8.Pv verhoor [getuige 1] p. 112 van het eindpv
9.Pv verhoor [getuige 2] p. 117, 118, 120 en 121 van het eindpv
10.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 maart 2015
11.VOA p. 36, 44
12.VOA p. 41
13.VOA p. 42
14.Pv van de Landelijke Eenheid, p. 14
15.VOA p. 30