ECLI:NL:RBOBR:2015:1955

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 maart 2015
Publicatiedatum
3 april 2015
Zaaknummer
C/01/287048/FA RK 14-6479
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie met terugwerkende kracht door bewindvoerder

In deze zaak verzoekt de bewindvoerder namens de man om wijziging van de kinderalimentatie met terugwerkende kracht. De man staat onder bewind en het verzoek is oorspronkelijk door hem ingediend, maar is later geherinterpreteerd als een verzoek van de bewindvoerder. De rechtbank heeft kennisgenomen van de feiten, waaronder de echtscheiding van de man en de vrouw en de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man over een van de kinderen. De bewindvoerder vraagt om nihilstelling van de kinderalimentatie voor dit kind, met terugwerkende kracht tot de datum van de ontkenning van het vaderschap. De rechtbank wijst op artikel 1:202 lid 2 BW, dat bepaalt dat er geen vordering tot teruggave van kosten van verzorging en opvoeding ontstaat door de gegrondverklaring van een ontkenning van het vaderschap. Dit verzoek wordt dan ook afgewezen.

Daarnaast verzoekt de bewindvoerder om wijziging van de kinderalimentatie voor een ander kind, met terugwerkende kracht vanaf 1 juni 2013, omdat de man sinds 2011 in financiële problemen verkeert. De rechtbank merkt op dat de bewindvoerder onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de gewijzigde omstandigheden die de verzoeken onderbouwen. De rechtbank kan daardoor niet toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de draagkracht van de man. De rechtbank wijst ook dit verzoek af en compenseert de proceskosten tussen partijen, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven door rechter A.M. Bossink en is openbaar uitgesproken op 30 maart 2015.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK OOST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/287048 / FA RK 14-6479
Uitspraak : 30 maart 2015
Beschikking betreffende alimentatie in de zaak van

[Bewindvoerder],

gevestigd te [vestigingsplaats], hierna te noemen de bewindvoerder, in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van de heer [de man], hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.W.F. van Wijk,
tegen

[verweerster],

wonende te [woonplaats], hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. A.G.J. de Vries.
De procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift van de man, ontvangen ter griffie op 1 december 2014;
  • het verweerschrift van de vrouw;
- de correspondentie, waaronder met name:
  • de brief van mr. Van Wijk (met bijlagen) d.d. 18 december 2014;
  • de brief van mr. Van Wijk (met bijlagen) d.d. 26 februari 2015;
  • de brief van mr. Van Wijk (met bijlagen) d.d. 6 maart 2015.
De zaak is behandeld ter zitting van 11 maart 2015. Verschenen zijn mr. Van Wijk namens de bewindvoerder, de man, de vrouw en mr. De Vries. De bewindvoerder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
Ter zitting is besproken dat het verzoekschrift oorspronkelijk is ingediend door de man, terwijl de man onder bewind staat en dus het verzoek had moeten worden ingediend door de bewindvoerder van de man. Nadien heeft mr. Van Wijk de rechtbank en de wederpartij bij brief van 6 maart 2015 laten weten dat zij in deze zaak optreedt namens de bewindvoerder. Ter zitting is overeengekomen dat de rechtbank het verzoek zal opvatten als gedaan door de bewindvoerder, met mr. Van Wijk als zijn advocaat.
De feiten
De man en de vrouw zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van 19 januari 2007 is tussen hen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 10 april 2007 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Tijdens het huwelijk van de man en de vrouw zijn de navolgende minderjarigen geboren:
  • [minderjarige X], geboren te[geboorteplaats] op [geboortedatum];
  • [minderjarige Y] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum].
Bij beschikking van deze rechtbank van 24 augustus 2010 is de ontkenning van het door het huwelijk ontstane vaderschap van de man over de [minderjarige X]gegrond verklaard.
[minderjarige X] is op 28 augustus 2012 erkend door [naam erkenner]
Bij voornoemde echtscheidingsbeschikking van 19 januari 2007 is de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen bepaald op € 32,28 per maand, conform de overeenstemming van partijen.
Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de kinderalimentatie per 1 januari 2015
€ 37,08 per maand.
Het verzoek en het verweer
De bewindvoerder verzoekt wijziging van de beschikking van deze rechtbank van 19 januari 2007. Hij verzoekt de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige X] met ingang van 24 augustus 2010 op nihil te stellen. De bewindvoerder verzoekt voorts om de bijdrage van de man voor [minderjarige Y] met ingang 1 juni 2013 op nihil te stellen, althans op een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht.
De bewindvoerder legt aan zijn verzoeken ten grondslag dat voormelde beschikking van de rechtbank als gevolg van gewijzigde omstandigheden heeft opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven. Ter zitting heeft de advocaat van de bewindvoerder het verzoek ten aanzien van de bijdrage voor [minderjarige X] aangevuld, door alsnog als grondslag voor dat verzoek te stellen dat op 24 augustus 2010 is vast komen te staan dat de man niet de vader is van [minderjarige X].
De bewindvoerder wijst op de volgende feiten en omstandigheden waaruit naar zijn mening blijkt dat sprake is van gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De man heeft in 2011 een herseninfarct gehad. Hij is daardoor zijn baan kwijtgeraakt en is in de ziektewet terecht gekomen. Er is een schuldenlast ontstaan en de man heeft zich onder bewind laten stellen. Met ingang van 16 januari 2014 ontvangt de man een bijstandsuitkering. Daardoor ontbreekt het hem aan draagkracht en kan hij niet meer bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige Y].
De man heeft tot 1 juni 2013 betaald, zodat de bewindvoerder om die reden verzoekt de bijdrage van de man met ingang van 1 juni 2013 op nihil te stellen.
De vrouw voert hiertegen het volgende verweer.
De vrouw wijst er op dat de man geen enkel stuk heeft overgelegd waaruit blijkt van zijn ziekte, zijn ontslag en zijn inkomsten in die periode. Daardoor kan de vrouw niet verifiëren wat het inkomen was van de man in zijn ziekteperiode. Evenmin kan de vrouw nagaan of de man inderdaad is ontslagen en wat daarvan de reden was. De vrouw kan niet verifiëren of de man wellicht zelf ontslag heeft genomen. In het laatste geval is de vrouw van mening dat dit, gelet op de op de man rustende onderhoudsverplichting, voor rekening en risico van de man komt. De man had zich, gelet op diezelfde onderhoudsverplichting, moeten onthouden van het maken van schulden. Ten aanzien van die schulden zijn evenmin stukken overgelegd. De vrouw concludeert tot afwijzing van het verzoek.
De vrouw voert eveneens verweer tegen de verzochte ingangsdata.
De vrouw is met de bewindvoerder van mening dat de man niet onderhoudsplichtig is voor [minderjarige X], zodat zij in beginsel geen bezwaar heeft tegen een nihilstelling van de bijdrage van de man voor [minderjarige X] met ingang van 24 augustus 2010. De vrouw is wel van mening dat dan het bedrag dat de man vanaf diezelfde datum voor [minderjarige Y] moest voldoen, met ingang van 24 augustus 2010 moet worden verhoogd naar hetzelfde totaalbedrag. De vrouw wijst er op dat zij zich door een nihilstelling van de bijdrage voor [minderjarige X] met ingang van 24 augustus 2010 gedwongen zou zien een separate procedure te starten om de bijdrage voor [minderjarige Y] op een hoger bedrag vast te laten stellen.
De vrouw is van mening dat de bewindvoerder namens de man veel eerder een verzoek had kunnen indienen en dat het nalaten daarvan voor zijn rekening en risico komt. Tot slot wijst de vrouw er op dat behoedzaam dient te worden omgegaan met het toekennen van terugwerkende kracht aan een wijziging van onderhoudsbijdragen voor minderjarigen, omdat deze bijdragen geacht worden te zijn opgegaan aan het doel waarvoor zij zijn verstrekt, namelijk aan de kosten van verzorging en opvoeding van deze minderjarigen.
De vrouw concludeert dat een eventuele wijziging van de kinderalimentatie zou moeten ingaan met ingang van de datum van de beschikking dan wel met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift.
De beoordeling
Wijziging van omstandigheden
De bewindvoerder stelt dat in de situatie van de man sprake is van gewijzigde omstandigheden, zodat hij om die reden kan worden ontvangen in zijn verzoek.
Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of die gewijzigde omstandigheden leiden tot een wijziging van de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen.
Bijdrage [minderjarige X]
Bij beschikking van deze rechtbank van [datum]is de ontkenning van het door het huwelijk ontstane vaderschap van de man over de minderjarige [minderjarige X] gegrond verklaard. De bewindvoerder verzoekt om nihilstelling van de bijdrage van de man met ingang van 24 augustus 2010, omdat de man met ingang van die datum niet meer onderhoudsplichtig zou zijn voor [minderjarige X].
De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 1:202 BW zijn de rechtsgevolgen van de gegrondverklaring van ontkenning van een door huwelijk ontstaan vaderschap geregeld. In artikel 1:202 lid 2 BW is, voor zover hier relevant, het volgende bepaald:
“Door de gegrondverklaring van een ontkenning ontstaat geen vordering tot teruggave van kosten van verzorging en opvoeding …”.
Het in kracht van gewijsde gaan van een beschikking houdende gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap heeft tot gevolg dat de echtgenoot van de moeder met terugwerkende kracht nooit de vader van het kind is geweest. De wetgever heeft echter bepaald dat daardoor geen vordering ontstaat tot teruggave van betaalde kosten van verzorging en opvoeding. Toewijzing van het verzoek van de bewindvoerder tot nihilstelling van de bijdrage van de man met terugwerkende kracht tot 24 augustus 2010, doet een vordering ontstaan tot terugbetaling van de door de man vanaf die datum betaalde kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige X]. De wetgever heeft dit uitgesloten. De rechtbank wijst dit verzoek van de bewindvoerder dan ook af op grond van artikel 1:202 lid 2 BW.
Bijdrage [minderjarige Y] en ingangsdatum
De bewindvoerder heeft de door hem gestelde omstandigheden dat de man in 2011 een herseninfarct heeft gehad, zijn baan is kwijtgeraakt, in de ziektewet terecht is gekomen en (daardoor) schulden heeft gemaakt, niet onderbouwd met stukken. Er is geen enkel stuk overgelegd waaruit blijkt dat de man inderdaad is ontslagen als gevolg van ziekte en wanneer dat heeft plaatsgehad. Evenmin zijn er stukken overgelegd waaruit blijkt of en zo ja over welke periode de man ziektewetuitkeringen heeft ontvangen en of dit eventueel gevolgen heeft gehad voor de arbeids(on)geschiktheid van de man. Ten aanzien van de gestelde schulden zijn slechts beschikkingen van het Centraal Justitieel Incassobureau overgelegd, welke beschikkingen zien op een periode van ver na 2011. Niet is uit de overgelegde stukken gebleken wat de reden is dat de man sinds januari 2014 een uitkering ingevolge de Participatiewet ontvangt.
De bewindvoerder heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat de man vanaf 1 juni 2013 geen draagkracht meer had, zonder nadere toelichting, bankafschriften overgelegd van de man over de periode van 1 juni 2013 tot en met 14 januari 2014, waaruit zou blijken wat de inkomsten waren van de man. Daarnaast zijn jaaropgaven 2014 en een specificatie van de uitkering van de man over januari 2015 overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van de bewindvoerder ligt om de feiten en omstandigheden die hij naar voren brengt ter onderbouwing van zijn stelling voldoende inzichtelijk te maken. De rechtbank gaat niet zelfstandig een pakket bankafschriften doornemen om te bedenken wat daaruit moet worden gedestilleerd om het inkomen van de man in de genoemde periode te berekenen. Omdat een dergelijke toelichting ontbreekt, de gevolgtrekkingen op grond van de overgelegde stukken niet naar voren zijn gebracht en ter zitting is volstaan met een verwijzing naar de overgelegde stukken, is de rechtbank van oordeel dat de bewindvoerder zijn stelling dat de man met ingang van 1 juni 2013 geen draagkracht meer had, volstrekt onvoldoende heeft onderbouwd.
De rechtbank komt gelet op het vorenstaande niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vraag of de man met terugwerkende kracht vanaf 1 juni 2013 al dan niet voldoende draagkracht had om de op hem rustende onderhoudsverplichting te kunnen voldoen. De rechtbank wijst ook dit verzoek van de bewindvoerder af.
Proceskosten
De proceskosten zullen worden gecompenseerd als na te melden.
De beslissing
De rechtbank:
wijst de verzoeken af;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Bossink, rechter, tevens kinderrechter
en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 30 maart 2015.
Conc: amb
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op
andere wijze bekend is geworden.