ECLI:NL:RBOBR:2015:1994

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
7 april 2015
Zaaknummer
01/879544-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van een gewelddadige overval op een juwelierszaak met gebruik van geweld

Op 8 april 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin de verdachte werd beschuldigd van medeplegen van een gewelddadige overval op een juwelierszaak in Deurne op 28 maart 2014. De rechtbank oordeelde dat de verdachte betrokken was bij de voorbereiding van de overval, waaronder het regelen van een vluchtauto en het uitvoeren van een voorverkenning. De overval zelf werd uitgevoerd door medeverdachten, die tijdens de overval om het leven kwamen. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig, omdat hij niet kon uitleggen waarom hij de juwelier had bezocht en hoe hij in contact was gekomen met de medeverdachten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk had bijgedragen aan de overval door zijn betrokkenheid bij de voorbereiding en het regelen van middelen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, ondanks zijn ontkenning van betrokkenheid bij de daadwerkelijke uitvoering van de overval. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de gevolgen voor de slachtoffers, die door de gewelddadige overval psychisch zwaar zijn getroffen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879544-14
Datum uitspraak: 08 april 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1987],
thans gedetineerd te: PI Limburg Zuid - De Geerhorst.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 oktober 2014, 7 januari 2015, 29 januari 2015 en 25 maart 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 26 september 2014.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 25 maart 2015 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 maart 2014 te Deurne ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een geldbedrag en/of goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen
- een of meerdere vuurwapen(s), althans (een) op een vuurwapen(s) gelijkend voorwerp(en), en/of pepperspray/traangas, althans een busje met bijtende en/of prikkende en/of weerloos makende stof, heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden op die [slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2] en/of - met pepperspray/traangas, althans een bijtende en/of prikkende en/of weerloos makende stof heeft/hebben gespoten in (de richting van) het gezicht van die [slachtoffer 1] en/of -meermalen, althans eenmaal, heeft geslagen en/of geschopt/getrapt op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of - meermalen, althans eenmaal, heeft/hebben geroepen "(ik) schiet hem kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 312 jo 45 jo 47 WvSr)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer ander(en) op of omstreeks 28 maart 2014 te Deurne, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door hem/hen voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een geldbedrag en/of goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of zijn mededader(s) en/of aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer ander(en)
- een of meerdere vuurwapen(s), althans (een) op een vuurwapen(s) gelijkend voorwerp(en), en/of pepperspray/traangas, althans een busje met bijtende en/of prikkende en/of weerloos makende stof, heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden op die [slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2] en/of - met pepperspray/traangas, althans met bijtende en/of prikkende en/of weerloos makende stof heeft/hebben gespoten in (de richting van) het gezicht van die [slachtoffer 1] en/of - meermalen, althans eenmaal, heeft geslagen en/of geschopt/getrapt op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of - meermalen, althans eenmaal, heeft/hebben geroepen "(ik) schiet hem kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte
op een of meer tijdstip(pen) in de periode 1 maart 2014 tot en met 28 maart 2014 te Deurne en/of Lieshout, gemeente Laarbeek, en/of Eindhoven en/of Milheeze, gemeente Gemert-Bakel, en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door
- op of omstreeks 14 maart 2014 [bedrijf] binnen te gaan en/of zogenaamd een werkopdracht te geven en/of
- een of meerdere voorverkenning(en) ten aanzien van de [bedrijf] te (laten) doen en/of
- vlak voor en/of tijdens en/of vlak na de de poging tot diefstal met geweld telefonische contact(en) met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer ander(e) mededader(s) te onderhouden en/of
- telefoon(s) en/of andere hulpmiddel(en) ten behoeve van de overval aan te schaffen en/of
- een (vlucht)auto te regelen/lenen bij [getuige 1] en/of de (vlucht)auto klaar te zetten en/of
- het wegmaken van de (werk)telefoon toebehorende aan [medeverdachte 1];
(artikel 312 jo. 45 jo. 47 jo. 48 WvSr)
Tengevolge van een kennelijke omissie in de tenlastelegging begaan, is onder primair, derde alinea, derde regel tussen de woorden “die” en “diefstal” het woord “voorgenomen” achterwege gelaten. De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsneden zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding [1]
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op vrijdag 28 maart 2014 heeft rond 17:40 uur een gewelddadige overval plaatsgevonden op [bedrijf] te Deurne [2] . De overvallers, later geïdentificeerd als [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], zijn in gevecht geraakt met eigenaar [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] is hierbij meermalen tegen het lichaam en hoofd geslagen en geschopt/getrapt en bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en de woorden “ik schiet hem kapot”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Meer specifiek verklaart [slachtoffer 1] [3] omtrent het tegen hem gebruikte geweld, dat hij bij binnenkomst van de tweede overvaller direct zag dat het verkeerd was, omdat de jongen snel de deur binnenkwam en vrijwel direct een pistool pakte. De eerste overvaller, die op dat moment al voor [slachtoffer 1] aan de toonbank stond, spoot met een vloeistof in de richting van zijn gezicht. Omdat [slachtoffer 1] zijn arm voor zijn gezicht hield is de vloeistof niet in zijn gezicht terecht gekomen. [slachtoffer 1] verklaart voorts dat hij in een worsteling is geraakt met één van de overvallers en dat hij het pistool dat de overvaller in zijn hand had, heeft vastgepakt. Hierop kreeg hij een klap op zijn hoofd, waarna hij direct op de grond viel. Hij kreeg klappen op zijn hoofd en overal op zijn lichaam. [slachtoffer 1] heeft hierna het pistool samen met één van de overvallers vastgehouden, maar raakt het dan naar eigen zeggen kwijt. Hierna hoort [slachtoffer 1] één van de overvallers meermalen zeggen “Schiet hem kapot” of “Ik schiet hem kapot”. Dan hoort hij drie knallen en is het stil. Hij ziet dat de overvallers naast hem op de grond liggen. De partner van [slachtoffer 1] heeft de overvallers beschoten [4] waarna deze zijn overleden.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft op de gronden als vermeld in het schriftelijk requisitoir – kort gezegd – betoogd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte de overval op [bedrijf] heeft medegepleegd.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft op de gronden als vermeld in de pleitnota aangevoerd, dat – kort gezegd – het bewijs voor medeplegen en medeplichtigheid op tal van cruciale onderdelen ontoereikend is en dat de verdachte integraal van het tenlastegelegde behoort te worden vrijgesproken.

Het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank stelt voorop dat zij op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de hiervoor onder het kopje “inleiding” vastgestelde feiten wettig en overtuigend bewezen acht dat de overvallers op 28 maart 2014 in [bedrijf] (hierna te noemen: [bedrijf]) te Deurne van plan waren een diefstal te plegen met gebruik making van geweld. Deze diefstal met geweld is in de pogingsfase blijven steken als gevolg van het feit dat de overvallers [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op de plaats van het misdrijf zijn komen te overlijden. Omwille van de leesbaarheid zal hierna telkens over “de overval” worden gesproken in plaats van over “de poging tot diefstal met geweld”.
De rechtbank ziet zich thans voor de beantwoording van twee vragen gesteld, te weten,
A. heeft de verdachte enige vorm van strafrechtelijk relevante betrokkenheid gehad bij de overval en, zo ja, B. hoe moet die betrokkenheid worden gekwalificeerd. Zij overweegt daartoe als volgt.
A. Betrokkenheid verdachte
i.
De rechtbank stelt voorop dat het strafdossier geen bewijs bevat op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de overval binnen in [bedrijf] is geweest, dan wel dat hij zich toen in de directe nabijheid van [bedrijf] heeft bevonden. Betrokkenheid van de verdachte in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van de overval met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ter plaatse in [bedrijf] ontbeert dan ook elk bewijs.
Aan het strafdossier kan echter wel een aantal feiten en omstandigheden worden ontleend die aanknopingspunten bieden voor de gevolgtrekking dat verdachte niettemin op enige wijze betrokken is geweest bij de overval op [bedrijf].
De rechtbank heeft dan het oog op de volgende feiten en omstandigheden.
ii.
In de eerste plaats kan worden vastgesteld dat de verdachte op vrijdag 14 maart 2014 tussen 16:52 uur en 17:23 uur binnen in [bedrijf] is geweest. Dat was exact twee weken eerder, op dezelfde dag van de week en omstreeks hetzelfde tijdstip als waarop de overval heeft plaatsgevonden. In dat verband wijst de rechtbank op de volgende bewijsmiddelen.
Aangever [slachtoffer 1] verklaart dat op 14 maart (Rb begrijpt: 2014) een jongen in de zaak kwam, die een werkopdracht gaf om van een damesring een piercing te maken. De naam en het telefoonnummer van de jongeman zijn door de partner van [slachtoffer 1] opgeschreven. [5]
In het strafdossier bevindt zich een afschrift van de werkbon die naar aanleiding van de betreffende opdracht is opgemaakt. Daarop is de naam [naam 1] genoteerd met telefoonnummer [nummer], als datum 14 maart 2014 en met datum gereed 2 april 2014. [6]
In [bedrijf] hangen camera’s. De camerabeelden van 14 maart 2014 zijn door de politie bekeken en haar waarnemingen zijn neergelegd in een proces-verbaal van bevindingen. [7] Dat proces-verbaal houdt in dat op 14 maart 2014 rond de klok van 16:52 uur (systeemtijd 17:52 uur: deze liep een uur voor op de werkelijke tijd) een persoon de juwelier binnen kwam en dat deze persoon rond 17:23 uur (systeemtijd: 18:23 uur) het pand weer verliet. De politie herkent deze persoon als de verdachte. [8]
De verdachte heeft verklaard inderdaad op 14 maart 2014 in het pand van [bedrijf] te zijn geweest, dat hij toen zijn voornaam, [naam 2], heeft genoemd, dat het telefoonnummer op de werkbon zijn telefoonnummer is en dat hij is te zien op de camerabeelden. [9]
iii.
In de tweede plaats kan worden vastgesteld dat de verdachte bemoeienis heeft gehad met de Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 1] die, naar de rechtbank hierna zal vaststellen, had te dienen als vluchtauto na de overval op [bedrijf]. Daartoe bezigt de rechtbank de volgende bewijsmiddelen.
Op 28 maart 2014 werd rond 20:05 uur in de avond voor het leegstaande pand [adres 1] te Milheeze een personenauto van het merk Volkswagen, type Polo, voorzien van het kenteken [kenteken 1] aangetroffen. [10] Het voertuig stond op de inrit, met de achterzijde geparkeerd in de richting van het pand en met de voorzijde in de richting van de openbare weg, op een afstand van twee à tweeëneenhalve meter van de weg. Deze auto werd op de dag van de overval in ieder geval omstreeks 16:00 à 16:30 uur door een buurtbewoonster gesignaleerd. De auto viel haar op omdat het huis al jaren leegstaat en er nooit een auto staat. [11]
De afstand tussen [bedrijf] en de [adres 1] te Milheeze is ongeveer 3,5 kilometer. [12]
In de broekzak van een van de omgekomen overvallers, [medeverdachte 2], zijn twee autosleutels aangetroffen [13] . Eén autosleutel was van een personenauto van het merk Kia, type Ceed, voorzien van kenteken [kenteken 2], die op de dag van de overval op 28 maart 2014 op de [adres 2] ter hoogte van [bedrijf] werd aangetroffen en die eerder, tussen 23 en 24 februari 2014, in Eindhoven was gestolen. [14] Met betrekking tot de andere autosleutel werd vastgesteld dat deze hoorde bij voornoemde Volkswagen Polo die op dezelfde dag in Milheeze werd aangetroffen. [15]
De tenaamgestelde van de Volkswagen Polo, [getuige 1], heeft bij de politie verklaard dat hij op de dag van de overval te Eindhoven zijn auto heeft uitgeleend aan een persoon die hij kent onder de naam “[naam 3]”. [16] Als hem een foto van de verdachte wordt getoond, dan herkent hij de verdachte als de persoon aan wie hij zijn auto die dag had uitgeleend. [17]
De verdachte heeft, zowel bij de politie als ter terechtzitting van de rechtbank, verklaard dat hij op 28 maart 2014, de dag van de overval, een Volkswagen Polo van een persoon heeft geleend. Nadien heeft hij aan de hand van het dossier geleerd dat deze persoon [getuige 1] was. Hij heeft de auto in Eindhoven opgehaald. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren daarbij aanwezig. Hij is vervolgens in zijn eigen auto vertrokken. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vertrokken in de Volkswagen Polo. [18]
iv.
Ten slotte kan nog worden vastgesteld dat de verdachte op de avond van 28 maart 2014, ná afloop van de overval op [bedrijf], in het bezit is geweest van een sleutelbos die toebehoorde aan de overvaller [medeverdachte 1] en dat hij zich van deze sleutelbos heeft ontdaan door deze aan [getuige 2] te overhandigen. De rechtbank wijst dienaangaande op de volgende bewijsmiddelen.
De vriendin van de overvaller [medeverdachte 1], [getuige 3], heeft bij de politie vier verklaringen afgelegd. Haar eerst afgelegde verklaring houdt onder meer in dat zij op de avond van 28 maart 2014, na afloop van de overval, samen met [getuige 2] bij de woning van [medeverdachte 1] was, dat [getuige 2] de sleutelbos van de woning van [medeverdachte 1] bij zich had en dat zij toen die woning zijn binnengegaan. [19]
[getuige 2] is meermalen gehoord, als verdachte door de politie en als getuige door de rechter-commissaris. Zijn verklaringen houden in de kern genomen in dat hij op vrijdagavond 28 maart 2014 gebeld werd door een persoon, dat zij hebben afgesproken elkaar te ontmoeten op het [adres 3] te Eindhoven en dat die persoon aan hem, [getuige 2], aldaar de sleutels van de woning van [medeverdachte 1] heeft overhandigd. De man die hem de sleutels gaf, heet [naam 4]. Wanneer [getuige 2] een foto wordt getoond van de verdachte, dan herkent hij de verdachte als de persoon van wie hij de sleutels van [medeverdachte 1] overhandigd heeft gekregen. [20]
De verdachte heeft verklaard dat hij op de avond van 28 maart 2014, de dag van de overval, een sleutelbos heeft overhandigd aan een persoon die hij toentertijd niet kende, maar waarvan hij nu weet dat het [getuige 2] betreft, nadat hij met die persoon telefonisch een afspraak had gemaakt om elkaar te ontmoeten. [21]
v.
Naast de hierboven door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden heeft de officier van justitie ook nog gewezen op bewijsmiddelen die steun zouden moeten bieden voor de vaststelling dat:
- de verdachte de gebruiker is geweest van het zogenaamde B-2 nummer dat in de mobiele telefoon die in de zak van de overvaller [medeverdachte 2] is gevonden als enige contact was opgeslagen, terwijl vlak voor de overval intensief telefonisch contact is geweest tussen deze bij [medeverdachte 2] gevonden telefoon en het B-2 nummer;
- de verdachte telefoons heeft aangeschaft en in gebruik heeft genomen ten behoeve van de overval, waaronder het B-2 nummer;
- de verdachte zijn eigen telefoon heeft uitgeschakeld na de overval en niet meer in gebruik heeft genomen;
- de verdachte zonder duidelijke reden is vertrokken naar Duitsland, hetgeen zou moeten worden uitgelegd als ‘vluchten’.
vi.
De rechtbank volgt de officier van justitie daarin niet. Weliswaar biedt het strafdossier voor die vaststellingen een begin van een aanknopingspunt, maar de rechtbank is van oordeel dat zij niet in genoegzame mate concreet zijn geworden en dat de inhoud van alsdan te bezigen bewijsmiddelen teveel voor meerdere uitleg vatbaar is om in het nadeel van de verdachte te kunnen worden gebruikt bij de motivering van een eventuele bewezenverklaring. Anders gezegd, het is redelijkerwijs niet uit te sluiten dat deze feiten en omstandigheden een andere verklaring hebben dan door de officier van justitie gebezigd.
Wat betreft in het bijzonder het B-2 nummer overweegt de rechtbank, dat niet onomstotelijk kan worden vastgesteld, dat de verdachte degene is geweest die het zogenaamde B2-nummer heeft aangeschaft, in gebruik heeft genomen en er ook daadwerkelijk gebruik van heeft gemaakt in de periode van 5 maart 2014 tot en met 28 maart 2014. Zo wordt het door de verdediging geschetste scenario dat [medeverdachte 2] de telefoons heeft aangeschaft en in gebruik genomen en één daarvan aan [medeverdachte 1] ter hand gesteld niet door de inhoud van het dossier weersproken.
vii.
Al hetgeen hiervoor onder ii. tot en met iv. is overwogen, in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, is echter wel redengevend voor het oordeel dat de verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de tenlastegelegde overval.
viii.
Nochtans ontkent de verdachte elke betrokkenheid bij de bewuste overval. De verdachte is bij de politie vijfmaal verhoord. Bij zijn vierde en vijfde verhoor, alsmede ter terechtzitting, heeft de verdachte een inhoudelijke verklaring afgelegd. Kort gezegd geeft hij toe hetgeen de rechtbank hiervoor onder ii. tot en met iv. heeft vastgesteld, zoals dat ook blijkt uit de aldaar tot bewijs gebezigde verklaringen van de verdachte, maar ontkent hij te hebben geweten van plannen bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] om [bedrijf] te overvallen. Hij wist evenmin dat zij de door hem geleende auto voor de overval zouden gebruiken. Hij had de auto op verzoek van [medeverdachte 2] geregeld, omdat [medeverdachte 2] hem om een auto had gevraagd en hij, de verdachte, zijn eigen auto die dag niet kon missen. Zijn bezoek aan de juwelier van twee weken eerder had enkel te maken met het omsmelten van een ring en het verkopen van een horloge en was geen voorverkenning voor een nog te plegen overval. Dat het [bedrijf] is geweest die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben overvallen, berust – zo begrijpt de rechtbank de verklaring van de verdachte – dan ook op louter toeval. Het feit dat hij ’s avonds na de overval een sleutelbos van [medeverdachte 1] heeft overhandigd aan een voor hem onbekend persoon had niet te maken met het zich er snel van willen ontdoen, maar met zijn wens om eigendom van een overleden persoon aan de nabestaanden te retourneren.
ix.
De rechtbank kan vanwege de hierna volgende redenen geen enkel geloof hechten aan de verklaring van de verdachte.
Vooropgesteld moet worden dat de verdachte een juwelier heeft bezocht die twee weken later wordt overvallen door twee mannen die hij kende – één van die overvallers woonde sinds een aantal maanden bij hem in huis – en dat daarbij een door hem geleende auto als vluchtauto moest dienen. Naar zijn eigen zeggen heeft de hele kwestie een diepe indruk op hem gemaakt. Tegen de achtergrond van deze uiterst bijzondere situatie, alsmede de diep op hem gemaakte indruk, zou dan ook meer dan gebruikelijk mogen worden verwacht dat de verdachte zich belangrijke en specifieke details zou kunnen herinneren. Dat is echter niet het geval gebleken.
Zo moet de verdachte met betrekking tot zijn bezoek aan [bedrijf] op 14 maart 2014, zowel bij de politie als ter terechtzitting van de rechtbank, het antwoord schuldig blijven op zowel de vraag waarom hij nu juist [bedrijf] heeft bezocht, dit terwijl – zo is hem voorgehouden – tussen zijn woning in Lieshout en de vestiging van [bedrijf] in Deurne veel andere juweliers zijn gevestigd, die dichterbij zijn woning zijn gelegen, als op de daarmee verband houdende vraag hoe hij van tevoren wist dat hij bij [bedrijf] terecht kon om zijn beweerdelijke doel te bereiken, te weten het laten omsmelten van een ring naar een piercing, het laten plaatsen van een diamantje daarin en het verkopen van een horloge. De verdachte heeft verklaard dat het kan zijn dat hij dat op internet heeft opgezocht of dat hij een advertentie van [bedrijf] in de krant had gezien, hij weet het niet meer, en waarschijnlijk heeft hij “gewoon lukraak die juwelier gekozen die én wil opkopen én kan repareren” (p. 563).
Deze lacune in de herinnering van de verdachte wekt naar het oordeel van de rechtbank tegen de hiervoor geschetste achtergrond danig verbazing, vooral wanneer daartegenover wordt gezet dat de verdachte op andere onderdelen wél veel details kan vertellen, bijvoorbeeld over het merk horloge, hoeveel karaat de ring en de diamant was en dat hij tijdens zijn bezoek aan [bedrijf] extreem lang moest wachten. Dat de verdachte “gewoon lukraak” [bedrijf] had uitgekozen, treft de rechtbank niet als plausibel, in aanmerking genomen dat hij - ook naar eigen zeggen - een juwelier nodig had voor een specifieke werkopdracht.
Voor wat betreft de verklaring van de verdachte over het regelen van de Volkswagen Polo stelt de rechtbank vast dat hij zich enerzijds zeer veel details kan herinneren over allerlei zaken. Zo weet hij bijvoorbeeld precies te vertellen wat de volgorde van handelen is geweest die uiteindelijk uitmondde in de ontmoeting met [getuige 1] in het centrum van Eindhoven, alwaar hij de sleutel van de Volkswagen Polo van [getuige 1] heeft gekregen. De verdachte kan zich nog herinneren dat hij van [medeverdachte 2] het verzoek kreeg om een auto te regelen, dat hij die bewuste dag samen met [medeverdachte 2] is vertrokken, dat hij [medeverdachte 2] eerst bij een vriend heeft afgezet en zelf bij kennissen op bezoek is geweest, dat hij vervolgens [medeverdachte 2] weer heeft getroffen en samen met [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] is gaan ophalen bij diens woning, dat hij vervolgens met hen naar het centrum van Eindhoven is gereden en daar [getuige 1] heeft ontmoet. Hij weet vervolgens heel gedetailleerd te vertellen hoe zich de ontmoeting en sleuteloverdracht heeft toegedragen. Ook weet hij zich nog goed te herinneren hoe en waarom [medeverdachte 2] hem had verzocht een auto te regelen.
Anderzijds moet worden vastgesteld dat de verdachte de belangrijke details van deze kwestie zich niet kan herinneren. Over de wijze van het in contact komen met [getuige 1] kan de verdachte niets zeggen. Hij verklaart, weinig concreet, daarover ter zitting dat hij met [getuige 1] “in een café of op een veldje” in contact is gekomen en toen hem het verzoek heeft gedaan zijn auto uit te lenen. Op de vraag hoe hij bij [getuige 1] is uitgekomen verklaart de verdachte eveneens weinig concreet dat hij “wat heeft rondgevraagd”. Op verdere vragen daarover kan de verdachte geen antwoord geven.
Naar het oordeel van de rechtbank is het in het licht van de op onderdelen zeer gedetailleerde verklaring, op zijn zachtst gezegd opmerkelijk dat zijn geheugen precies faalt daar waar het in de kern om draait, namelijk hoe en waar hij met [getuige 1] in contact is gekomen en waarom hij nu juist deze [getuige 1] had verzocht om zijn auto ter beschikking te stellen, dit terwijl hij naar eigen zeggen niet over het telefoonnummer van [getuige 1] beschikte, [getuige 1] voor hem niet meer dan een bekend gezicht was en dat hij [getuige 1] alleen maar kende ‘van zien’.
Over het retourneren van de sleutelbos heeft de verdachte eveneens een uitgebreide verklaring afgelegd, zowel bij de politie als ter terechtzitting van de rechtbank. Samengevat komt zijn verklaring erop neer dat hij op het nieuws zag wat er in Deurne was gebeurd, dat hij vervolgens naar Eindhoven is gereden en aldaar van iemand – wiens naam hij uit angst niet wil noemen - hoorde dat [medeverdachte 1] bij die overval in Deurne was omgekomen; dat bij hem het vermoeden rees dat [medeverdachte 2] de tweede omgekomen overvaller was, omdat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] die middag samen waren geweest; dat hij vervolgens in zijn auto heeft gekeken en daar een sleutelbos vond. Hij kreeg naar eigen zeggen het vermoeden dat deze sleutelbos van [medeverdachte 1] was, maar wist dat niet zeker. Omdat [medeverdachte 1] wel eens gebruik had gemaakt van verdachtes telefoon, heeft de verdachte direct na het aantreffen van de sleutelbos in zijn telefoon gekeken. Hij zag daar een aantal telefoonnummers staan die hem niet bekend voorkwamen en hij heeft vervolgens naar eigen zeggen “lukraak” een nummer gebeld en met de persoon die hij aan de lijn kreeg, overigens zonder te weten wie dat was, een afspraak gemaakt om elkaar te ontmoeten. Tijdens het telefoongesprek is er niets meer gezegd dan dat de verdachte hem “even moest, even wilde zien”. Bij de ontmoeting heeft de verdachte ten slotte de sleutels overhandigd. Tijdens het telefoongesprek, noch tijdens de ontmoeting, hebben de verdachte en die andere persoon ten opzichte van elkaar hun identiteit kenbaar gemaakt en tijdens de ontmoeting is evenmin de bedoeling van het overhandigen van de sleutels ter sprake gekomen, aldus de verdachte.
De rechtbank acht ook deze verklaring van de verdachte hoogst ongeloofwaardig. Het wekt bevreemding dat verdachte de sleutels niet eerder heeft gevonden, hoewel hij in zijn auto reeds van Eindhoven naar Lieshout en weer terug was gereden. Het wekt eveneens bevreemding dat hij zich niet kan herinneren waar in de auto hij de sleutelbos precies vond en waar in Eindhoven hij was toen hij hoorde dat [medeverdachte 1] een van de omgekomen overvallers was. Indien er inderdaad van moet worden uitgegaan dat de verdachte als doel voor ogen stond om de sleutelbos aan de nabestaanden van [medeverdachte 1] te retourneren, dan valt dit om voor de hand liggende redenen op geen enkele wijze te rijmen met de door de verdachte geschetste gang van zaken. Immers – verdachte volgend in zijn verklaring – wist verdachte niet zeker dat de sleutels van [medeverdachte 1] waren, kende hij de persoon aan de telefoon niet, maakte hij zijn identiteit en het doel van zijn telefoontje niet aan die ander kenbaar, die ander maakte zichzelf evenmin kenbaar aan de verdachte en bij de ontmoeting gebeurde dat ook niet. De verdachte heeft dus zonder verdere informatie van die ander te verlangen, in het bijzonder of hij wel met de juiste persoon van doen had om de sleutelbos bij de nabestaanden van [medeverdachte 1] te kunnen krijgen, de sleutelbos aan die ander overhandigd. Het door de verdachte geschetste scenario impliceert bovendien dat die andere persoon, zonder te weten met wie hij van doen had en zonder te weten wat het doel van de ontmoeting was, een sleutelbos in ontvangst heeft genomen zonder nadere vragen aan de verdachte te stellen over de herkomst van de sleutelbos en over verdachtes redenen om deze aan hem te overhandigen. De verklaring van de verdachte ontbeert dan ook elke overtuigende kracht.
x.
Overigens overweegt de rechtbank ten aanzien van de geloofwaardigheid van verdachtes verklaring nog het volgende.
De rechtbank constateert, dat de verdachte voordien, te weten: bij gelegenheid van zijn verhoor bij de politie op 2 augustus 2014 en 3 augustus 2014, zijn verhoor bij de rechter-commissaris op de vordering tot bewaring op 4 augustus 2014 en vervolgens bij zijn derde verhoor door de politie op 6 augustus 2014, zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen en heeft verklaard dat hij pas een inhoudelijke verklaring wilde afleggen nadat hij de zaak met zijn advocaat had overlegd. Eerst ter gelegenheid van zijn verhoor door de politie op 26 augustus 2014 - toen de verdachte inmiddels de gelegenheid had gehad om het dossier te bestuderen, met zijn advocaat te overleggen, kennis droeg van hetgeen het strafdossier in hem belastende zin inhield en zich op een verklaring op detailpunten te prepareren - heeft hij verklaard ten aanzien van de tegen hem uitgebrachte verdenking, welke lezing kort gezegd neerkomt op hetgeen hiervoor als verklaring van de verdachte is weergegeven.
xi.
De rechtbank stelt op grond van al het vorenoverwogene vast dat de verdachte voor de hem belastende feiten en omstandigheden geen aannemelijke en geloofverdienende verklaring heeft kunnen geven. Zij houdt het er daarom voor dat de verklaring van de verdachte door hem bewust is afgestemd op de voor hem belastende inhoud van het strafdossier en door hem is geconstrueerd teneinde zijn betrokkenheid bij de overval op [bedrijf] te verdoezelen.
B. Medeplegen of medeplichtigheid?
i.
De verdachte wordt primair verweten dat hij de tenlastegelegde poging tot overval heeft medegepleegd. Voor de kwalificatie medeplegen – in de tenlastelegging tot uitdrukking gebracht met de bewoordingen “tezamen en in vereniging” – is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit.
ii.
Naar hiervoor is overwogen, kan de rechtbank onder de specifieke omstandigheden van het geval geen geloof hechten aan de ontkennende verklaring van de verdachte en acht zij wettig en overtuigend bewezen dat hij betrokken is geweest bij de overval op [bedrijf]. Zij heeft vastgesteld dat de verdachte twee weken voor de overval bij [bedrijf] is geweest. De rechtbank merkt, tegen de achtergrond van al het vorenoverwogene, de reden van zijn bezoek aan als een ‘voorverkenning’ ten behoeve van een later te plegen overval, die door de verdachte is gecamoufleerd met de dekmantel van een bezoek in verband met een werkopdracht. De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat de verdachte een auto heeft geregeld die later, gelet op de omstandigheden waaronder deze is aangetroffen (zie A onder iii) en gelet op het feit dat deze door de verdachte is geleend en in gebruik is geweest bij in ieder geval [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], redelijkerwijs voor geen ander doel bestemd kan zijn geweest dan te dienen als vluchtauto. In dat verband verdient het opmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat daders van overvallen zich vaak bedienen van meerdere vluchtauto’s. De rechtbank heeft ten slotte nog vastgesteld dat de verdachte zich heeft ontdaan van een sleutelbos toebehorende aan [medeverdachte 1], aan welk handelen bij gebreke van een geloofwaardige verklaring hierover van de zijde van de verdachte geen andere betekenis kan worden toegekend dan als een kennelijke poging om zich te ontdoen van materiaal dat hem wellicht in verband met de overval zou kunnen brengen.
iii.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat sprake is geweest van een voorverkenning, dat er een tweede vluchtauto is klaargezet op korte afstand van [bedrijf], dat de overvallers met een gestolen auto naar de juwelier zijn gegaan en dat zij daar bewapend en voorbereid naar binnen zijn gegaan. Beoordeeld naar zijn uiterlijke verschijningsvorm heeft deze overval een professionele opzet gehad. Dat aan de overval niet in meer of mindere mate een vooraf gemaakt plan ten grondslag heeft gelegen kan dan ook redelijkerwijs worden uitgesloten. Als gevolg van het omkomen van de overvallers ter plaatse heeft de overval echter geen verdere uitvoering kunnen krijgen. Gelet op hetgeen de algemene ervaring leert, is het echter niet onredelijk om te veronderstellen dat de verdere uitvoering daaruit had moeten hebben bestaan, dat de twee overvallers met de buit het pand zouden verlaten, zouden vertrekken in de gereedstaande (gestolen) Kia Ceed, vervolgens zouden overstappen in de gereedstaande Volkswagen Polo om uiteindelijk, na een geslaagde vlucht, de buit tussen de betrokkenen te verdelen. Het is in dat verband evenmin onredelijk om te veronderstellen dat de verdachte, als een van de betrokkenen bij deze overval, in de eventuele buit zou meedelen.
iv.
De rechtbank kan niet vaststellen of, en zo ja, in hoeverre de verdachte bij de planvorming van deze overval betrokken is geweest. De twee omgekomen overvallers hebben daar geen verklaringen over af kunnen leggen en ook de verdachte heeft, inherent aan zijn ontkenning, daar geen verklaring over afgelegd. Dat de verdachte op de een of andere wijze een intellectuele bijdrage aan het delict heeft geleverd, kan dan ook niet worden vastgesteld.
v.
Niettemin staat dat niet in de weg aan een bewezenverklaring ter zake van het medeplegen. Uit de hiervoor weergegeven vaststellingen en oordelen van de rechtbank vloeit voort dat de verdachte er wetenschap van droeg dat [bedrijf] zou worden overvallen. Ter uitvoering daarvan heeft hij een voorverkenning verricht, een vluchtauto geregeld en heeft hij zich na afloop van de overval ontdaan van mogelijk belastend bewijsmateriaal. Voor het welslagen van de overval zijn vooral de eerste twee handelingen van de verdachte van doorslaggevend belang geweest. Toetsend aan de hiervoor onder B. i weergegeven maatstaf is de rechtbank van oordeel dat de materiële bijdrage van de verdachte aan het delict aldus van een zodanig gewicht is geweest, dat zijn afwezigheid bij de feitelijke uitvoering van de overval in voldoende mate wordt gecompenseerd en hij als medepleger van de tenlastegelegde overval kan worden aangemerkt.
vi.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde en verwerpt de verweren van de verdediging, nu deze in al het vorenoverwogene hun weerlegging vinden.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling (tijds)verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1. op 28 maart 2014 te Deurne, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een geldbedrag en/of goederen van hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden, met zijn mededaders
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gericht en/of gericht gehouden op die [slachtoffer 1] en
- meermalen geslagen en geschopt/getrapt op het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer 1] en - meermalen geroepen "(ik) schiet hem kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het in de tenlastelegging genoemde vuurwapen dat het dossier geen bewijsmiddel bevat op grond waarvan kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een echt vuurwapen. Dat door één van de overvallers woorden zijn gebruikt als “schiet hem kapot” dan wel “Ik schiet hem kapot” maakt dat niet anders. In ieder geval kan uit de lezing van [slachtoffer 1] wel worden afgeleid dat sprake is geweest van een “op een vuurwapen gelijkend voorwerp”.
De rechtbank kan, bij gebrek aan bewijs, niet komen tot een bewezenverklaring van het gebruik van “pepperspray/traangas, althans een busje met bijtende en/of prikkende en/of weerloos makende stof” en zal verdachte daarvan vrijspreken. Dat de vloeistof die in de richting van [slachtoffer 1] werd gespoten daadwerkelijk pepperspray of traangas betrof, is – in ieder geval in het kader van dit onderzoek – niet onderzocht en kan dan ook niet worden vastgesteld, te minder nu ook [slachtoffer 1] niets over de werking van die vloeistof heeft kunnen verklaren omdat die vloeistof uiteindelijk niet in zijn gezicht terecht is gekomen.
Bij gebrek aan wettig bewijs zal de rechtbank verdachte ook vrijspreken van het in de tenlastelegging omschreven geweld en/of de bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2].

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van het voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Met betrekking tot de strafmaat verzoekt de verdediging de rechtbank bij een eventuele strafoplegging in het voordeel van verdachte rekening te houden met de aanzienlijke en steeds terugkerende media-aandacht voor deze zaak en de persoon van verdachte. Deze aandacht is voor verdachte zeer belastend (geweest) en zal eveneens van invloed zijn op zijn verdere leven.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een gewelddadige en gewapende overval op [bedrijf] te Deurne. Deze overval is tot stand gekomen nadat een doordacht plan was gemaakt en de overval is op professionele wijze uitgevoerd.
Voor het welslagen van dit plan is de bijdrage van de verdachte van doorslaggevend belang geweest. De daadwerkelijke uitvoering en het gebruikte geweld kan verdachte weliswaar niet worden aangerekend, echter dat een overval op een juwelier niet zelden gepaard gaat met een bedreiging met enig wapen, zoals in onderhavige situatie het geval was, is een feit van algemene bekendheid. Ook verdachte moet zich dat gerealiseerd hebben. Door desondanks ervoor te kiezen om mee te doen aan de overval, heeft hij voor lief genomen dat de medeverdachten de slachtoffers met (een) wapen(s) zouden bedreigen of daadwerkelijk geweld zouden gebruiken. De rechtbank houdt verdachte hier dan ook mede verantwoordelijk voor.
In de juwelierszaak waren op het moment van de overval geen klanten aanwezig.
De eigenaar van de juwelierszaak bevond zich midden in de winkel achter de balie.
De medeverdachten zijn één voor één, voorzien van in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, de winkel binnengegaan. De overvallers zijn direct na binnenkomst overgegaan tot het gebruik van buitensporig veel geweld richting de eigenaar van de juwelierszaak. Zij uitten daarbij ook bedreigingen door meerdere malen te roepen “(ik) schiet hem kapot”. De partner van de eigenaar bevond zich op dat moment in het kantoor achter de winkel en heeft de gewelddadige handelingen richting haar man op videobeelden gezien en de bedreigingen direct gehoord. Het gebeuren moet voor de eigenaar van de juwelierszaak en zijn partner bijzonder traumatiserend zijn geweest.
De verdachte en zijn mededaders zijn geheel en al voorbij gegaan aan de ernstige gevolgen van dergelijke gedragingen voor de slachtoffers. Het is van algemene bekendheid dat een gewapende en gewelddadige overval voor de slachtoffers vaak jarenlang verregaande psychische en andere nadelige gevolgen hebben en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partijen blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
Voorts versterkt een feit als dit in de samenleving bestaande gevoelens van onrust en onveiligheid. Verdachte en zijn mededaders hebben met die gevoelens geen rekening gehouden toen zij besloten op een gewelddadige manier snel aan geld te willen komen.
De rechtbank is het met de raadsman eens dat de zaak rondom de overval op [bedrijf] te Deurne buitengewoon veel media-aandacht heeft gekregen. De rechtbank ziet hier evenwel, gelet op de ernst van het feit, geen grond in om tot een lagere straf te komen.
Daarbij overweegt de rechtbank wel dat deze (landelijke) media-aandacht vooral is ontstaan doordat de mededaders tijdens de uitvoering van de overval om het leven zijn gekomen. Nadrukkelijk merkt de rechtbank op dat dit niet aan verdachte verweten wordt en dat deze omstandigheid niet bijdraagt aan de op te leggen straf.
Verdachte is gezien door psycholoog F. van Nuenen en psychiater C.G. Huisman, doch heeft zijn medewerking aan een onderzoek naar zijn geestvermogens geweigerd.
Uit het summiere contact dat de psycholoog en psychiater met verdachte hadden is bij hen niet de indruk ontstaan dat bij verdachte sprake was van enige psychische problematiek. In het contact maakte hij cognitief geen beperkte of vreemde indruk.
De rechtbank gaat bij het bepalen van de strafmaat derhalve uit van de volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank voorts rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor vermogensdelicten werd veroordeeld tot gevangenisstraf en jeugddetentie.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten.
De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Met betrekking tot een overval op een winkel – en de rechtbank rekent ook een juwelierszaak hiertoe – waarbij meer dan licht geweld wordt toegepast luiden de oriëntatiepunten: een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving alsmede uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats is. De professionele werkwijze en het forse door de overvallers toegepaste geweld, leiden ertoe dat de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar zal opleggen, ondanks de omstandigheid dat het bewezenverklaarde misdrijf in een poging is blijven steken.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1].

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vorderingen van de benadeelde partijen onvoldoende onderbouwd. Nader onderzoek zou noodzakelijk zijn, hetgeen een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. De officier van justitie verzoekt de rechtbank om de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging is het eens met het standpunt van de officier van justitie en verzoekt de rechtbank eveneens om de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen.
Beoordeling.De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen aangezien de vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd en bewijstukken ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vorderingen zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partijen kunnen deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 45, 310, 312.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

Primair

poging tot diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personenVerklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.

T.a.v. primair:Gevangenisstraf voor de duur van drie (3) jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.

T.a.v. primair, subsidiair:Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de vordering.

Compenseert de kosten tot op heden begroot op nihil.

T.a.v. primair, subsidiair:Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de vordering.

Compenseert de kosten tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.P.M. Valckx, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. C.P.J. Scheele, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Cox-Wentholt, griffier,
en is uitgesproken op 8 april 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van de regiopolitie Oost-Brabant, Dienst Regionale Recherche, onderzoeksnummer 22DRR14003 “Grashommel”, afgesloten 23 oktober 2014, aantal doorgenummerde bladzijden: 2144.
2.Aangifte door [slachtoffer 1], p. 842 in samenhang bezien met verklaring [getuige 4] over het tijdstip van het horen van harde klappen en schreeuwende mannenstemmen, p. 903
3.Verhoor [slachtoffer 1], p. 1372
4.Verhoor [slachtoffer 2], p. 1423-1429
5.Verklaring [slachtoffer 1], p. 846-849
6.Geschrift, werkbon p. 855
7.Pv politie, p. 858-861
8.Pv politie, p. 878
9.Pv politie verhoor vd, p. 481, 483 en de verklaring van vd ttz Rb 29 oktober 2014 en 25 maart 2015.
10.Pv politie, p. 1114
11.Pv politie + verklaring [getuige 5] bij R-C d.d. 9 februari 2015
12.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen van de politie Eenheid Oost-Brabant, Dienst Regionale Recherche Eindhoven met proces-verbaalnummer 2014050168, afgesloten d.d. 22 december 2014 (hierna te noemen aanvullend pv d.d. 22 december 2014)
13.Pv politie p. 1446-1447
14.Pv aangifte diefstal door [slachtoffer 3] p. 1449-1450
15.Pv politie, p. 1119, p. 1133 + aanv. pv d.d. 22 december 2014
16.Pv verhoor [getuige 1], p. 1175 + pv verhoor [getuige 1], p. 1197
17.Pv herkenning personen fotomap foto nr. 20 is de verdachte, p. 1155
18.Pv politie verhoor vd p. 458-460, verklaring vd ttz Rb 25 maart 2015
19.Pv politie verhoor [getuige 3], p. 949
20.Pv verhoor [getuige 2], p. 1616, p. 1731, p. 1697, 1698, 1701, 1702, 1719, 1724-1728, aanv. pv bevindingen d.d. 22 december 2014, verklaring [getuige 2] bij R-C d.d. 9 februari 2015
21.Pv politie verhoor vd p. 462-464, verklaring vd ttz Rb 25 maart 2015