ECLI:NL:RBOBR:2015:2039

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 april 2015
Publicatiedatum
9 april 2015
Zaaknummer
01/860024-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bezit van vuurwapen, stroomstootwapen en pepperspray

Op 10 april 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het bezit van een doorgeladen vuurwapen, een stroomstootwapen en een busje pepperspray. De zaak kwam aan het licht na een gewapende overval op de juwelierszaak van de verdachte op 28 maart 2014, waarbij het vuurwapen werd gebruikt en twee personen dodelijk werden getroffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op of omstreeks 28 maart 2014 in Deurne een vuurwapen van categorie III en munitie van dezelfde categorie voorhanden had, evenals een stroomstootwapen en een spuitbus met cs-gas. De verdachte heeft erkend dat hij het vuurwapen had aangeschaft uit angst voor een herhaling van de overval op zijn zaak in 2010. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de gevolgen van de overval voor hem en zijn gezin. De uitspraak is gedaan op basis van verschillende bewijsmiddelen, waaronder proces-verbaal van de politie en rapporten van het NFI. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, maar heeft hem vrijgesproken van andere beschuldigingen die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/860024-15
Datum uitspraak: 10 april 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1960],
wonende te [adres 1].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 maart 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 februari 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 28 maart 2014 te Deurne een of meer wapens van categorie III, te weten - een vuurwapen (merk: Zastava, model: M57, kaliber 7,62 x 25 mm) en/of munitie van categorie III, te weten - 33, althans een of meerdere, patro(o)n(en) kaliber 7,62 x 25 mm en/of - 5, althans een of meerdere, patro(o)n(en) kaliber 9 x 19 mm, voorhanden heeft gehad;
2. hij op of omstreeks 28 maart 2014 te Deurne (een) wapen(s) van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
3. hij op of omstreeks 28 maart 2014 te Deurne een spuitbus bevattende cs-gas (o-chloorbenzalmalononitril), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
Het standpunt van de officier van justitie.
Bewezenverklaring van feiten 1, 2 en 3.
Het standpunt van de verdediging.
Referte ten aanzien van de bewijsvraag.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank acht feit 1, feit 2 en feit 3 bewezen op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
*een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2],
[verbalisant 3], [verbalisant 4], [verbalisant 5], [verbalisant 6] en [verbalisant 7] (blz. 16);
*een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, met bijlage, van [verbalisant 8]
(blz. 88);
*een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 9] (blz. 20-23);
*een proces-verbaal van bevindingen ‘onderzoek wapen en munitie’ van [verbalisant 10]
(blz. 37-40);
*een rapport van het NFI d.d. 29 oktober 2014 (blz. 59-61);
*een rapport van het NFI d.d. 23 december 2014 (blz. 63-79);
*de bekennende verklaring van verdachte d.d. 10 april 2014 (blz. 208-209, 219, 225-228 en
235).
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven vermelde bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is
dat verdachte:
1.
op 28 maart 2014 te Deurne een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (merk: Zastava, model: M57, kaliber 7,62 x 25 mm) en munitie van categorie III, te weten 33 patronen kaliber 7,62 x 25 mm en 5 patronen kaliber
9 x 19 mm, voorhanden heeft gehad.
2. op 28 maart 2014 te Deurne een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
3. op 28 maart 2014 te Deurne een spuitbus bevattende cs-gas (o-chloorbenzalmalononitril), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.(bijlage)
*een taakstraf van 200 uren, met aftrek van voorarrest, subsidiair 100 dagen hechtenis;
*een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging.
Schuldigverklaring zonder oplegging van een straf. Verdachte en zijn gezin gaan nog dagelijks gebukt onder de gevolgen van de dramatisch afgelopen overval op zijn juwelierszaak op 28 maart 2014. Verdachte is daarom al voldoende gestraft.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het illegaal bezit van een vuurwapen en munitie die met dat wapen kon worden verschoten. Ook had hij een stroomstootwapen en een traangasbusje voorhanden. Verdachte heeft het vuurwapen aangeschaft nadat hij en zijn vrouw in 2010 slachtoffer waren geworden van een gewapende overval. Hij heeft zich met dit pistool willen kunnen verdedigen in een bedreigende situatie zoals een overval. Hij heeft het wapen geladen en gereed voor gebruik in een lade gelegd in het kantoor achter de winkel. Verdachte was zich er daarbij terdege van bewust dat het verboden was om een vuurwapen in bezit te hebben. Hij had immers eerder een vuurwapen moeten inleveren nadat hij zijn wapenvergunning was kwijtgeraakt na een veroordeling voor een geweldsdelict.
De rechtbank tilt zwaar aan illegaal vuurwapenbezit juist vanwege het bijzonder gevaar-zettende karakter ervan. In deze zaak is op indringende wijze gebleken welk gevaar schuilt in het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen. Tijdens de overval op de juwelierszaak op 28 maart 2014 is het pistool gebruikt en zijn twee personen daarmee dodelijk getroffen en is verdachte zelf in zijn hand geraakt.
Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens.
Strafoplegging kan meerdere doelen dienen. Naast vergelding kan het er mede toe dienen te voorkomen dat mensen uit angst voor misdrijven zoals overvallen of vanuit motieven van eigenrichting zich gaan bewapenen. Dit is het aspect van generale preventie. Voorts kan strafoplegging er toe dienen te voorkomen dat de verdachte weer een (zelfde) delict pleegt.
Voor het illegaal voorhanden hebben van een pistool hanteren de rechtbanken een uitgangspunt voor straftoemeting van drie maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Dat het pistool geladen was, is een strafverzwarende factor. Ook de eerdere veroordeling van verdachte voor een geweldsdelict acht de rechtbank strafverzwarend. Daarnaast is sprake van het bezit van munitie en van twee andere wapens, een stroomstootwapen en een busje traangas. Voor alle feiten tezamen acht de rechtbank als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier tot vijf maanden van toepassing. Dit is een ander en lager uitgangspunt dan de richtlijn van het openbaar ministerie die de officier van justitie bij haar strafeis heeft gebruikt.
De rechtbank heeft daarnaast echter ook nadrukkelijk oog voor de ingrijpende gevolgen die de overval en de afloop daarvan (ook) voor verdachte en zijn gezin hebben gehad en voor zijn huidige persoonlijke omstandigheden zoals ter terechtzitting naar voren gebracht. De rechtbank zal daar in strafmatigende zin rekening mee houden. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat gelet daarop - in afwijking van het toepasselijke uitgangspunt voor strafoplegging - een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in dit geval niet passend is. De rechtbank acht de bewezenverklaarde feiten echter te ernstig om, zoals de verdediging heeft verzocht, artikel 9a Sr toe te passen en geen straf op te leggen. Ook vanuit het oogpunt van de eerder genoemde generale preventie zou het afzien van strafoplegging naar het oordeel van de rechtbank een verkeerd signaal naar de samenleving afgeven.
Alles afwegende acht de rechtbank het passend en geboden om verdachte een taakstraf op te leggen van 100 uren. De rechtbank zal verdachte ook een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden opleggen, met name om hem er van te weerhouden zich in toekomst ter verdediging weer te bewapenen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op artikel 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 2, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
DE UITSPRAAK
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.t.a.v. feit 2:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.t.a.v. feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straffen.

t.a.v. feit 1, feit 2 en feit 3:

*
Taakstrafvoor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis.
*
Gevangenisstrafvoor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren. Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de
proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A. Waals, voorzitter,
mr. E.M.J. Raeijmaekers en mr. T. van de Woestijne, leden,
in tegenwoordigheid van Ş. Altun, griffier,
en is uitgesproken op 10 april 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Oost-Brabant, genummerd PL2233/2015005651, totaal genummerde bladzijden: 267.