ECLI:NL:RBOBR:2015:2196

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 april 2015
Publicatiedatum
15 april 2015
Zaaknummer
14_1423
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een terrasvergunning voor een ijssalon wegens onvoldoende onderzoek naar overlast

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 16 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een terrasvergunning aan een ijssalon in Helmond. Eiser, een omwonende, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester van de gemeente Helmond, die op 21 november 2013 een terrasvergunning had verleend voor de periode van 1 november 2013 tot 1 november 2018. Eiser stelde dat de vergunning zou leiden tot een toename van overlast, waaronder het parkeren van fietsen en auto’s door bezoekers van de ijssalon, en dat de ijssalon zich niet aan de voorschriften hield. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester onvoldoende had onderzocht of de verlening van de terrasvergunning daadwerkelijk zou leiden tot een substantiële toename van de overlast voor eiser. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit wegens schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, omdat de ijssalon al over een exploitatievergunning beschikte met voorschriften om overlast te beperken. De rechtbank oordeelde dat de ijssalon er op moet toezien dat omwonenden geen hinder ondervinden van de inrichting. Eiser kreeg het griffierecht vergoed en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.515,28.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/1423

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.J.T. van Stiphout),
en

de burgemeester van de gemeente Helmond, verweerder

(gemachtigden: mr. P. Helmus en P. Knoops).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:de vennootschap onder firma IJssalon Nemanja (ijssalon), te Mierlo-Hout, (gemachtigde: mr. I. van Geel).

Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de ijssalon een terrasvergunning verleend voor de periode van 1 november 2013 tot 1 november 2018.
Bij besluit van 6 maart 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen hangende de beroepsprocedure.
Bij uitspraak van 28 mei 2014 heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en zowel het bestreden als het primaire besluit geschorst tot de uitspraak op het beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens de ijssalon zijn verschenen [naam 1] en [naam 2], vennoten van de ijssalon, bijgestaan door hun gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2015, waar dezelfde personen zijn verschenen als bij de zitting van 2 juli 2014. Tevens zijn [naam 3], [naam 4] en [naam 5] als getuigen verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser woont op het adres [adres 1] (gemeente Helmond).
De ijssalon is gevestigd aan de [adres 2].
Bij besluit van 12 juli 2012 heeft verweerder aan de ijssalon een exploitatievergunning verleend. Aan deze vergunning is onder meer als voorschrift verbonden dat omwonenden geen hinder en/of overlast (onder andere geluid) mogen ondervinden afkomstig uit de inrichting.
De verleende terrasvergunning heeft betrekking op een terras van 9,5 bij 3,5 meter aan de voorzijde van de ijssalon.
2. Verweerder heeft de terrasvergunning verleend omdat de weigeringsgronden van artikel 2.3.1.2 van de Algemene plaatselijke verordening Helmond 2008 niet aan de orde zijn en de aanvraag in overeenstemming is met het Terrassenplan 2011. Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de door eiser gestelde overlast geen rol speelt bij de vergunningverlening. Die overlast is volgens verweerder niet gerelateerd aan het terras, maar aan de ijssalon.
3. Eiser heeft, kort weergegeven, aangevoerd dat hij grote overlast ondervindt van de ijssalon en dat die overlast zal toenemen als gevolg van de uitbreiding met een terras. De overlast bestaat volgens eiser uit:
- bezoekers van de ijssalon die overal fietsen parkeren, waaronder tegen zijn pand;
- bezoekers van de ijssalon die op de erfafscheiding zitten die bij zijn pand hoort;
- bezoekers van de ijssalon die auto’s voor zijn pand parkeren, waardoor eiser niet met zijn auto van zijn uitrit kan rijden;
- overlast door spelende en schreeuwende kinderen.
Verder heeft eiser erop gewezen dat zich ernstige incidenten hebben voorgedaan en dat hij is mishandeld.
Ter onderbouwing van zijn betoog heeft eiser onder meer foto’s, een getuigenverklaring en aangiftes overgelegd.
Een uitgebreid terras zal volgens hem meer klandizie aantrekken dan voorheen en leidt naar alle waarschijnlijkheid tot een vermeerdering van klachten. Daarnaast zullen klanten, wanneer zich een terras bij de ijssalon bevindt, geneigd zijn langer bij de ijssalon te blijven.
De voorschriften bij de terrasvergunning maken volgens eiser geen einde aan de ernstige overlast. Volgens eiser houdt de ijssalon zich niet aan de voorschriften. Eiser wijst erop dat hij woont op een locatie waar vóór 2012 geen horeca was gevestigd. Eiser is van mening dat het bestreden besluit in strijd is met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel en dat de belangenafweging in het nadeel van de ijssalon had moeten uitvallen.
4. De ijssalon heeft, kort weergegeven, aangevoerd dat zij de terrasvergunning heeft aangevraagd om de uitstraling van de onderneming te verfraaien, om klanten extra service te bieden door de mogelijkheid om hun ijsjes op het terras te nuttigen en om wellicht meer klanten te trekken. De ijssalon stelt dat zij er alles aan doet om overlast voor eiser te voorkomen. Volgens de ijssalon leidt de uitbreiding met een terras niet tot meer overlast voor eiser.
5. Artikel 2.3.1.3 van de Algemene Plaatselijke Verordening Helmond 2008 (de APV) heeft betrekking op terrassen. Ingevolge het derde lid, aanhef en onder c, kan de terrasvergunning, onverminderd het bepaalde in artikel 1.8, worden geweigerd in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
6. Niet in geschil is dat eiser al overlast ondervond die sterk is gerelateerd aan de exploitatie van de ijssalon en dat deze overlast bij alle partijen bekend was voordat verweerder de terrasvergunning aan de ijssalon heeft verleend. Ook de rechtbank gaat hiervan uit. Gelet hierop had het op de weg van verweerder gelegen om te onderzoeken of de verlening van de terrasvergunning tot een toename van de overlast voor eiser zou leiden. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij dat onderzoek voorafgaand aan het bestreden besluit heeft verricht. Daarmee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderzocht of er aanleiding bestond de terrasvergunning te weigeren in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor omwonenden. De rechtbank acht het bestreden besluit daarom in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Het beroep van eiser is om die reden gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens schending van het bepaalde in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7. Verweerder heeft na de eerste zitting stukken in het geding gebracht over het onderzoek naar de overlast die eiser stelt te ondervinden.
7.1. Verder heeft verweerder de exploitatievergunning van de ijssalon gewijzigd bij besluit van 18 juni 2014. In de exploitatievergunning is aangegeven dat de beschrijving van hinder en overlast met name betrekking heeft op hinder en/of overlast voor (de bewoners van) het pand van de buren, gelegen aan [adres 1]. Als voorschrift is toegevoegd dat tijdens de openingstijden van de ijssalon een gecertificeerde beveiliger aanwezig dient te zijn die erop toeziet dat omwonenden geen hinder en/of overlast ondervinden, afkomstig uit de inrichting.
Op 30 juni 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de gemeente en de ijssalon. Daarbij is voorschrift 8 van de exploitatievergunning als volgt verder gespecificeerd:
“Onder de hinder/overlast genoemd in voorschrift 8 (Omwonenden mogen geen hinder en/of overlast (onder andere geluid) ondervinden afkomstig uit de inrichting) wordt in ieder geval begrepen:
* dat als de ijssalon voor het publiek geopend is tegen de zijgevel of schutting van [adres 1] fietsen geplaatst worden door bezoekers van de ijssalon.
* dat er op de erfafscheiding van de voortuin van [adres 1] bezoekers van de ijssalon zitten.
* dat er afval afkomstig van de ijssalon in de voortuin van [adres 1] ligt.”
8. Nu verweerder nadere stukken in het geding heeft gebracht over het onderzoek naar de overlast, en eiser en de ijssalon hierop hebben gereageerd, ziet de rechtbank aanleiding om te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven.
9. De rechtbank stelt voorop dat de ijssalon beschikt over een exploitatievergunning. Aan de exploitatievergunning zijn voorschriften verbonden om de overlast van de ijssalon voor omwonenden te beperken. De exploitatievergunning staat hier niet ter discussie. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder in redelijkheid tot verlening van de terrasvergunning heeft kunnen komen, moet van de aanwezigheid van de ijssalon met exploitatievergunning worden uitgegaan.
10. De door eiser genoemde overlast vloeit voort uit de huidige exploitatie van de ijssalon, zonder het terras. Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting heeft verweerder niet aannemelijk hoeven achten dat de ingebruikname van het terras tot een substantiële toename van de overlast voor eiser zal leiden. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat er, zoals gezegd, voorschriften aan de exploitatievergunning zijn verbonden om de overlast van de ijssalon voor omwonenden te beperken. Aangezien het terras deel uitmaakt van de ijssalon, gelden die voorschriften ook voor de exploitatie van het terras. Bij de afweging of sprake is van ontoelaatbare overlast voor eiser, bijvoorbeeld als gevolg van toename van het aantal klanten, moet ervan worden uitgegaan dat de ijssalon de voorschriften van de geldende exploitatievergunning in acht neemt. De ijssalon dient er dus op toe te zien dat omwonenden geen hinder en/of overlast ondervinden afkomstig uit de inrichting. Voor zover de ijssalon dat niet zou doen, ligt het op de weg van verweerder om naleving van die voorschriften af te dwingen door middel van handhavend optreden.
11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de door eiser aangevoerde overlast in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om de verlening van de terrasvergunning op grond van artikel 2.3.1.3, derde lid, aanhef en onder c, van de APV ongedaan te maken. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten.
12. Ter voorlichting aan partijen merkt de rechtbank op dat deze uitspraak betekent dat de verleende terrasvergunning in stand blijft. De schorsing van de terrasvergunning eindigt met ingang van de dag van verzending van deze uitspraak. Met deze uitspraak is de zaak afgedaan. Verweerder hoeft dus geen nieuw besluit op bezwaar te nemen.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Eiser heeft kosten gemaakt voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt deze kosten ingevolge artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht niet vast op basis van de werkelijke kosten, maar op basis van het in de bijlage bij dit Besluit opgenomen tarief. Dat leidt tot een te vergoeden bedrag van € 1.470,00 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na de zitting; 0,5 punt voor de nadere zitting met een waarde per punt van € 490,00 en een wegingsfactor 1). De rechtbank stelt de door eiser gemaakte reiskosten vast op € 31,60 (2 x € 15,80). Eiser heeft aangevoerd dat hij voor de eerste zitting verletkosten heeft gemaakt van € 225,-. Hij heeft deze verletkosten echter niet gespecificeerd of met stukken onderbouwd. De rechtbank zal de verletkosten daarom vaststellen op het minimumtarief van € 4,56 per uur. De verletkosten bedragen
€ 13,68 (3 uren x € 4,56). De overige door eiser genoemde kosten komen op grond van artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht niet voor vergoeding in aanmerking. Het totale bedrag aan proceskostenveroordeling bedraagt € 1.515,28.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.515,28,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Hutten, rechter, in aanwezigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 april 2015.
De griffier is niet in de gelegenheid rechter
de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.