ECLI:NL:RBOBR:2015:2269

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2015
Publicatiedatum
20 april 2015
Zaaknummer
14_4056
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van omgevingsvergunning voor overkapping aan de voorzijde van een woning wegens strijdigheid met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 22 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het oprichten van een overkapping aan de voorzijde van een woning. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Best, had op 23 juli 2014 een omgevingsvergunning verleend, waarbij werd afgeweken van het bestemmingsplan. Eiser, een omwonende, heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat de vergunning in strijd is met het vigerende bestemmingsplan "Naastenbest en Dijkstraten-Zuid". De rechtbank heeft vastgesteld dat de overkapping in strijd is met de planregels, die bepalen dat een overkapping uitsluitend achter de voorgevelrooilijn mag worden opgericht. De rechtbank oordeelt dat de verweerder niet heeft onderkend dat het bestemmingsplan ten tijde van de bouwaanvraag niet ouder was dan 10 jaar, waardoor afwijking van het beleid niet mogelijk was. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/4056

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Best, verweerder

(gemachtigden: J. Vaessen en drs. M. van Rooij).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [belanghebbende], te [woonplaats].

Procesverloop

Bij besluit van 23 juli 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan derde-partij ten behoeve van de activiteiten bouwen en planologische afwijking een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een overkapping aan de voorzijde van de woning op zijn perceel plaatselijk bekend [adres].
Bij besluit van 20 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2015. Namens eiser is verschenen ir. [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is derde-partij verschenen, bijstaan door mr. M. Karnata.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2. Op 4 juni 2014 heeft derde-partij een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend ten behoeve van een overkapping aan de voorzijde van de woning. De overkapping heeft de vorm van een eikenhouten balkonconstructie en is bovenop voorzien van beglazing.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de overkapping in strijd is met het vigerende bestemmingsplan “Naastenbest en Dijkstraten-Zuid”, nu volgens de planregels een overkapping uitsluitend achter de voorgevelrooilijn mag worden opgericht. Verweerder heeft gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 2.12, eerste lid,
onder a, sub 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) af te wijken van het bestemmingsplan en heeft met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, onder a. en c., van de Wabo een omgevingsvergunning verleend. Verweerder heeft ten behoeve van zijn besluitvorming om advies gevraagd bij de gemeentelijke stedenbouwkundige,
ir. M.R. Coppoolse. Op 23 juli 2014 heeft laatstgenoemde verweerder geadviseerd medewerking te verlenen aan het bouwplan.
4. Eiser voert tegen het bestreden besluit aan dat verweerder de planregels, met name de artikelen 14.2.2, onder b., en 14.2.3, onder b, dient te volgen. Eiser wijst erop dat de planwetgever in de bestemmingsplanprocedure in 2012 nog duidelijk heeft aangegeven dat hij een uniform straatbeeld in het [adres] wenst. Hierom zijn de bouwmogelijkheden aan de voorzijde in het vigerende bestemmingsplan beperkt. Eiser merkt op dat een oplossing voorhanden is die wel in overeenstemming is met het bestemmingsplan; de derde-partij kan zijn fietsen - net als de andere bewoners - via het achterom achter slot en grendel achter het huis zetten.
5. Met eiser stelt de rechtbank vast dat het bouwplan in strijd is met artikel 14.2.3, onder b, sub 1°, van de planregels van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan “Naastenbosch en Dijkstraten-Zuid”, welk artikel bepaalt dat een overkapping als hier aan de orde uitsluitend achter de voorgevelrooilijn mag worden opgericht, wat overigens tussen partijen ook niet in geschil is. Juist om het bouwplan in afwijking van het bestemmingsplan toch mogelijk te maken, heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2°, van de Wabo en artikel 4 van Bijlage II van het Bor. In deze artikelen is een wettelijke bevoegdheid aan verweerder toebedeeld om een omgevingsvergunning te verlenen voor een bouwplan dat strijdig is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Het enkele feit dat het bestemmingsplan nog vrij recent is vastgesteld, maakt niet dat de vergunning reeds hierom niet had kunnen worden verleend.
6. Over de stelling van eiser dat er een andere oplossing is voor het stallen van fietsen, overweegt de rechtbank dat verweerder enkel behoeft te beslissen op aanvragen zoals deze aan hem worden voorgelegd. De enkele stelling dat de derde-partij de locatie van de vergunde overkapping slecht heeft gekozen, kan dan ook in beginsel niet leiden tot een afwijzing van de aanvraag. Indien een plan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Van dat laatste is in dit geval echter niet gebleken.
7. Eiser beroept zich voorts op artikel 2.5.6. van de Bouwverordening waarin - voor zover hier relevant - is bepaald dat het verboden is een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning vereist, te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.
8. Artikel 9, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, bepaalt dat voor zover de voorschriften van de bouwverordening niet overeenstemmen met de voorschriften van het desbetreffende bestemmingsplan eerstbedoelde voorschriften buiten toepassing blijven. Op grond van het tweede lid blijven de voorschriften van de bouwverordening van toepassing indien het desbetreffende bestemmingsplan geen voorschriften bevat, die hetzelfde onderwerp regelen, tenzij het desbetreffende bestemmingsplan anders bepaalt.
9. Aldus heeft de bouwverordening ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Woningwet slechts een aanvullende werking indien het bestemmingsplan geen voorschriften bevat die hetzelfde onderwerp regelen. In dit geval bevat artikel 14.2.3, onder b, onder 1°, van de planregels een regeling omtrent bouwen (van onder andere overkappingen) achter de voorgevelrooilijn, zodat de bouwverordening niet aanvullend van toepassing blijft. Nu van strijdigheid met de bouwverordening geen sprake is, faalt deze grond.
10. Eiser voert tegen het bestreden besluit aan dat de overkapping strijdig is met het Bouwbesluit, nu een sterkteberekening voor de glazen panelen ervan ontbreekt. Met betrekking tot verweerders verwijzing naar de toepasselijke NEN-norm, wijst eiser erop dat het om een norm gaat die is afgesproken, oftewel het resultaat is van afspraken die marktpartijen vrijwillig met elkaar maken over de veiligheid van het producten, diensten en processen. Van een (beschermende) norm die strekt tot een sterkteberekening, is volgens eiser geen sprake.
11. Ingevolge artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
12. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft overwogen in haar uitspraak van 3 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4324, heeft de wetgever, blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20), met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de eiser door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van het belang van de eiser.
13. Eiser komt op als omwonende/buurman van het perceel van de derde-partij waarop de overkapping is voorzien. Normen in het Bouwbesluit strekken, voor zover thans van belang, tot bescherming van de veiligheid van mensen in het desbetreffende bouwwerk en daarnaast tot bescherming van de veiligheid van mensen in woningen op belendende percelen als het gaat om branddoorslag en brandoverslag. Nu eisers woning zich op het belendend perceel bevindt van het perceel waarop de overkapping staat en beide percelen ter hoogte van de overkapping ook nog zijn gescheiden door de garage van eiser, oordeelt de rechtbank dat de betreffende normen uit het Bouwbesluit kennelijk niet strekken tot bescherming tot de veiligheid van eiser, zodat deze beroepsgrond niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
14. Eiser voert verder aan dat het bouwwerk een gebouw - in de zin van het bestemmingplan - is. Rechts van de overkapping bevindt zich de muur van eisers garage, links van de overkapping is een hekwerk (de erfafscheiding met het perceel [adres]) en aan de voorzijde is op de bouwtekening een wand geprojecteerd.
15. Ingevolge artikel 1, onder 23., van de planregels wordt onder gebouw verstaan: elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten, ruimte vormt.
16. De rechtbank overweegt dat de overkapping niet kan worden aangemerkt als een gebouw in de hierboven bedoelde zin. De overkapping vormt geen voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte, omdat deze aan geen enkele zijde een wand heeft. Het bij de erfgrens aanwezige hekwerk en de garagemuur kunnen niet als een wand worden aangemerkt, terwijl - anders dan eiser stelt - blijkens de bouwtekening de voorzijde van de overkapping niet van een wand is voorzien. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat - zoals ook in het bestreden besluit is opgemerkt - de overkapping 13 cm los is gehouden van de garagemuur, hetgeen door eiser verder niet is bestreden.
17. De rechtbank stelt vast dat de overige door eiser aangevoerde gronden betrekking hebben op de door verweerder bij het bestreden besluit verrichte belangenafweging.
18. De rechtbank overweegt dienaangaande dat de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Weliswaar toetst de bestuursrechter of de omgevingsvergunning al dan niet is verleend in strijd met een goede ruimtelijke ordening, de daaropvolgende belangenafweging leent zich evenwel enkel voor een terughoudende (marginale) toetsing door de bestuursrechter. Hierbij moet de rechter zich beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. In dit verband wijst de rechtbank op de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:40.
19. Bij de door verweerder verrichte belangenafweging is gewicht toegekend aan het advies van de stedenbouwkundige van 23 juli 2014. Eiser wijst erop dat de stedenbouwkundige in zijn advies er ten onrechte vanuit gaat dat voor bergingen/garages bebouwingsmogelijkheden zijn opgenomen tot een hoogte van drie meter. Verder betwist eiser het standpunt van de stedenbouwkundige dat het perceel van de derde-partij een bouwmogelijkheid heeft om binnen de bestaande bouwgrens , maar dit - volgens de stedenbouwkundige - alleen niet afdoende is om invulling te geven aan de wens om fietsen droog te stallen.
20. De rechtbank stelt vast dat artikel 14.2.3, onder a, van de planregels bepaalt dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zowel binnen als buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd. Op grond van artikel 14.2.3, onder b, van de planregels mogen carports en open overkappingen uitsluitend achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke aanduiding - carport’ één carport per bouwperceel voor de voorgevellijn mag worden gebouwd, de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan drie meter, terwijl - kort gezegd - de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 20 m². Gelet op hetgeen op grond van de planregels is toegestaan, acht de rechtbank het door de stedenbouwkundige in algemene bewoordingen geformuleerde uitgangspunt dat voor bergingen/garages bebouwingsmogelijkheden zijn opgenomen tot een hoogte van drie meter, op zichzelf niet onjuist. Hetzelfde geldt voor het door de stedenbouwkundige ingenomen uitgangspunt dat het perceel van de derde-partij een bouwmogelijkheid heeft binnen de bestaande bouwgrens. Ter plaatse mogen immers, zo volgt uit de planregels, binnen het bouwblok en achter de voorgevelrooilijn bergingen/garages met een maximale bouwhoogte van drie meter worden opgericht.
21. Eiser voert verder aan dat de derde-partij al eerder een aanvraag ten behoeve van een fietsenstalling als luifel bij verweerder heeft ingediend, die door verweerder is afgewezen wegens strijdigheid met het bestemmingsplan. Hierdoor komt verweerder gewekte verwachtingen niet na, hetgeen de rechtszekerheid van de burger aantast en in strijd is met het verbod van willekeur.
22. De rechtbank stelt vast dat het eerdere door de derde-partij ingediende bouwplan betrekking had op een ander bouwplan, met een andere constructie en geprojecteerd op een andere plaats (in het verlengde van de garage van derde-partij) In zoverre is het onderhavige bouwplan met het eerder bouwplan niet vergelijkbaar. Eiser heeft verder ook niet betwist dat het eerder ingediende bouwplan niet vergelijkbaar is met de onderhavige overkapping. Hierin heeft verweerder dan ook geen aanleiding behoeven te zien om de vergunning te weigeren.
23. Eiser wijst erop dat in er de nabije omgeving van het [adres] geen enkele overkapte fietsenstalling aan de voorzijde van een woning aanwezig is. Volgens eiser zijn drie carports opgericht onder de vigeur van het oude bestemmingsplan. Eiser wijst erop dat geen precedent voor de aan de derde-partij verleende omgevingsvergunning aanwezig is en bestrijdt dat de woningen in de straat ‘verspringen’ en bij een aantal een berging/stallingsruimte op het voorerf is gerealiseerd.
24. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting bevestigd dat de in het Johan Frisopark aanwezige garages zijn gerealiseerd onder de vigeur van het oorspronkelijke bestemmingsplan, terwijl er drie overkappingen zijn gerealiseerd onder het vorige bestemmingsplan.
25. Dat de drie reeds gerealiseerde overkappingen zijn vergund onder een ander, voormalig planologisch regiem betekent niet dat verweerder de drie overkappingen bij de te verrichten belangenafweging buiten beschouwing had dienen te laten. Met name in het kader van de vraag wat de ruimtelijke effecten van het bouwplan op de omgeving zijn, bezien in het licht van de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied waarin de overkapping moet passen, heeft verweerder waarde mogen hechten aan de omstandigheid dat bij een aantal woningen in de nabije omgeving reeds overkappingen op het voorerf zijn gerealiseerd. Eisers beroepsgrond dienaangaande kan dan ook niet slagen.
26. Eiser voert ten slotte tegen het bestreden besluit - kort samengevat - aan dat het bouwplan strijdig is met het door verweerder terzake gevoerde ‘Aan- en bijgebouwenbeleid’ (hierna: het beleid). Verweerder stelt zich in het primaire besluit op het standpunt dat het beleid - onder verwijzing naar artikel 5, vijfde lid, van het beleid - niet van toepassing is, nu het vigerende bestemmingsplan jonger is dan tien jaar.
27. Ingevolge artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 18 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:856, zijn de in artikel 4:84 van de Awb genoemde gevallen op grond waarvan van een beleidsregel kan worden afgeweken bijzondere gevallen die niet in de beleidsregel zijn verdisconteerd.
28. Op grond van artikel 3.1.4, onder b, van het Aan- en bijgebouwenbeleid 2013, welk beleid op 1 maart 2013 in werking is getreden, gelden voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dat carports en open overkappingen mogen worden gebouwd, mits aan de volgende eisen wordt voldaan:
1. de carports en overkappingen mogen uitsluitend achter de voorgevellijn van de woning worden gebouwd;
2. (…);
3. (…).
Ingevolge artikel 1, onder 19, van het beleid, voor zover hier van belang, wordt onder ‘open overkapping’ verstaan: een dakconstructie vrijstaand zonder wanden, dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als gebouw.
Ingevolge artikel 1, onder 33, van het beleid wordt onder ‘voorgevellijn’ verstaan: de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
Ingevolge artikel 5, vijfde lid, van het beleid wordt afwijking van deze beleidsnotitie niet verleend voor bouwplannen die zijn gelegen in een bestemmingsplan die (lees: dat) ten tijde dat de bouwaanvrage werd ingediend niet ouder was dan 10 jaar.
29. De rechtbank stelt vast dat hier sprake is van een open overkapping als bedoeld in artikel 3.1.4, onder b, van het beleid die voor de voorgevellijn van de woning wordt gebouwd. Verder constateert de rechtbank dat het bestemmingsplan “Naastenbest en Dijkstraten-Zuid” ten tijde van de indiening van de bouwaanvraag niet ouder was dan 10 jaar, nu dit plan is vastgesteld op 19 maart 2012 en op 19 december 2012 onherroepelijk is geworden.
Anders dan verweerder stelt, is afwijking van de beleidsnotitie gelet op artikel 5, vijfde lid, van het beleid juist niet mogelijk ingeval het bestemmingsplan 10 jaar oud of jonger is. Verweerder heeft dit niet onderkend. Nu verweerder vergunning heeft verleend waarbij is afgeweken van het beleid en niet is onderbouwd dat hier sprake is van een omstandigheid die niet is voorzien bij het opstellen van het gevoerde beleid, is het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Deze grond slaagt derhalve.
29. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat niet op voorhand duidelijk is dat dit een doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden.
29. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
29. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,00 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Heijerman, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.F. Hooghuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 april 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.