ECLI:NL:RBOBR:2015:2609

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 mei 2015
Publicatiedatum
1 mei 2015
Zaaknummer
01/860045-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mensenhandel na onvoldoende bewijs van opzet en betrokkenheid

Op 4 mei 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel. De zaak was aanhangig gemaakt via een dagvaarding op 22 december 2014, en de zitting vond plaats op 21 april 2015. De verdachte werd ervan beschuldigd dat hij in de periode van 25 juli 2012 tot en met 14 augustus 2013, in of om de gemeente Eindhoven en mogelijk ook in België, meerdere vrouwen had aangeworven en vervoerd met het oogmerk hen te laten deelnemen aan seksuele handelingen tegen betaling. De officier van justitie eiste een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was.

De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. Na het horen van de argumenten van zowel de officier van justitie als de verdediging, kwam de rechtbank tot de conclusie dat er niet wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte wist dat de vrouwen die hij vervoerde zich beschikbaar stelden voor prostitutie. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de betrokken vrouwen en de omstandigheden rondom de vervoersopdrachten onvoldoende waren om te concluderen dat de verdachte op de hoogte was van hun activiteiten.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastelegging, omdat niet bewezen kon worden dat hij op de hoogte was van de prostitutiewerkzaamheden van de vrouwen die hij vervoerde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is op 4 mei 2015 openbaar gemaakt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860045-14
Datum uitspraak: 04 mei 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats 1] op [1972 1],
wonende te [adres 1].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 april 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 december 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 juli 2012 tot en met 14 augustus 2013 in de gemeente Eindhoven en/of een of meer andere plaatsen in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen,
[slachtoffer 1] (geboren [1973], [geboorteplaats 2]) en/of [slachtoffer 2] (geboren [1988], [geboorteplaats 3]) en/of [slachtoffer 3] (geboren [1972 2], [geboorteplaats 2]) en/of een of meerdere andere perso(o)n(en)
(telkens) heeft aangeworven en/of medegenomen en/of ontvoerd,
(telkens) met het oogmerk die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 3] en/of een of meerdere andere perso(o)n(en) in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handeling(en) met of voor derde tegen betaling ;
(artikel 273f lid 1 ahf/sub3 Wetboek van Strafrecht);

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen en eist een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman heeft bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs vrijspraak bepleit en in het geval van een bewezenverklaring toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

Vrijspraak.

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht met name niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wist dat de in de tenlastelegging aangeduide personen, welke hij in zijn taxi naar België vervoerde, zich aldaar beschikbaar stelden tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor derden tegen betaling. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte had een taxibedrijf en vervoerde met regelmaat klanten van Eindhoven Airport naar Beerse in België en vice versa. Uit het dossier blijkt dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde vrouwen van Eindhoven Airport heeft vervoerd naar Beerse in België. Deze ritopdrachten kreeg verdachte soms van de betrokken vrouwen zelf en soms van een persoon, genaamd [persoon 1], eigenaar van [bedrijf 1] in Beerse in België.
Van de in de tenlastelegging genoemde vrouwen heeft alleen [slachtoffer 2] tegen de politie verklaard dat zij prostitutiewerkzaamheden verrichtte, maar niet is gebleken dat zij dat op enig moment tegen verdachte heeft verteld. De andere vrouwen hebben prostitutiewerkzaamheden ontkend en het dossier bevat geen feiten of omstandigheden op basis waarvan met zekerheid kan worden vastgesteld dat zij in de prostitutie werkzaam waren.b.
De door de politie beschreven uiterlijke kenmerken van de vrouwen zijn onvoldoende voor het bewijs dat zij prostituees zouden zijn.
Nu niet vaststaat dat verdachte wist dat [slachtoffer 2] in de prostitutie werkzaam was en het bewijs dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] werkzaam waren in de prostitutie ontbreekt, kan niet tot het wettig en overtuigend bewijs van het tenlastegelegde gekomen worden.
Daaraan doet niet af dat verdachte in zijn verklaringen van 14 en 15 augustus 2013 heeft gesproken over “de prostituees”, nu hij in diezelfde verhoren meermaals heeft aangegeven dat hij niet (zeker) wist wat die vrouwen in Beerse in België gingen doen.

DE UITSPRAAK

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is tenlastelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.W. van den Heuvel, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. H.M. Hettinga, leden,
in tegenwoordigheid van G.A.M. de Laat, griffier,
en is uitgesproken op 4 mei 2015.