In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 13 mei 2015 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde, die eerder ter beschikking was gesteld na een poging tot doodslag. De terbeschikkingstelling was ingegaan op 23 april 2013, na een arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 19 maart 2012. De officier van justitie had op 16 maart 2015 een vordering ingediend tot verlenging van de terbeschikkingstelling met twee jaar, welke vordering op 1 mei 2015 ter openbare terechtzitting werd behandeld. Tijdens deze zitting zijn de terbeschikkinggestelde, zijn raadsman, de officier van justitie en deskundigen gehoord.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de terbeschikkinggestelde lijdt aan een ernstige persoonlijkheidsstoornis, specifiek een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. De deskundigen hebben aangegeven dat de behandeling nog onvoldoende effect heeft gehad en dat er een risico bestaat op terugval in crimineel gedrag. De rechtbank heeft de noodzaak van een gestructureerde behandeling binnen een gesloten setting benadrukt, waarbij de terbeschikkinggestelde moet werken aan een terugvalpreventieplan.
De terbeschikkinggestelde heeft zich verzet tegen de verlenging van de terbeschikkingstelling en heeft zijn onvrede geuit over de behandeling en de gang van zaken. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen de verlenging van de terbeschikkingstelling vereisen. De rechtbank heeft het verzoek van de raadsman om de beslissing omtrent de verpleging aan te houden afgewezen, omdat het rapport van de kliniek onvoldoende aanknopingspunten bood voor een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de terbeschikkingstelling met twee jaar te verlengen.