In voornoemd advies van de inrichting is onder meer het navolgende gesteld:
(…)
Betrokkene is een thans 41-jarige man, die in de [kliniek 1] verblijft in het kader van een tweede behandelpoging. Betrokkene is al vanaf jonge leeftijd bekend met gedragsproblemen en heeft een geschiedenis van veel verschillende delicten, met name vermogensdelicten en tevens geweldsdelicten. De persoonlijkheidsproblematiek van betrokkene, zoals in verschillende documenten beschreven, is over de hele linie vrij consistent gebleven. In termen van de DSM-IV-TR wordt gesproken over een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische kenmerken. In het kader van de antisociale
persoonlijkheidsstoornis is er onder meer sprake van impulsiviteit, gebrek aan zelfinzicht, een sterke neiging tot externalisatie, instrumenteel gedrag, manipulatie en een gebrekkige gewetensfunctie. Er bestaat een sterke neiging tot directe behoeftebevrediging, voortkomend uit een pedagogisch verwaarlozende c.q. verwennende opvoeding. De narcistische kenmerken lijken voornamelijk naar voren te komen in de loochening van de agressie en het positief inkleuren van situaties waarbij het zelfbeeld in de verdrukking komt. Hiernaast is er sprake van achterdocht, passend binnen de antisociale persoonlijkheidsdynamiek als elementair schema dat anderen niet te vertrouwen zijn. Naast de persoonlijkheidsproblematiek is er sprake van forse verslavingsproblematiek. Betrokkene is vanaf jonge leeftijd bekend met verslaving aan en misbruik van (hard)drugs en alcohol en pleegde ook het indexdelict onder invloed. Betrokkene is ook bekend met misbruik van kalmeringsmiddelen. Met name alcohol en harddrugs vormden de kern van de verslaving in het verleden, maar ook tijdens het verblijf van betrokkene in de kliniek is er sprake geweest van gebruik van cannabis en benzodiazepinen. De laatste meting met de WAIS-lil (2010) duidt op een totaal IQ van zwakbegaafd tot beneden gemiddeld niveau, waarbij de verbale capaciteiten (evenals het werkgeheugen) op zwakbegaafd niveau liggen en de performale capaciteiten op beneden gemiddeld niveau. Mogelijk dat de beperkingen in het verbale begripsniveau de achterdocht van betrokkene nog verder aanwakkeren.
Betrokkene is een kwetsbare man met veel onvermogen. Hij verliest snel het overzicht, ervaart gemakkelijk stress en beschikt over weinig adequate copingmechanismen om deze stress effectief te hanteren. Betrokkene heeft met momenten wel enig zicht op zijn beperkingen. In combinatie met de nodige achterdocht is dit te weinig om voor langere tijd sturing door zijn omgeving te accepteren.
Gezien de eerdere behandelpoging en de geconstateerde beperkte behandelbaarheid van betrokkene, wordt binnen de tweede behandelpoging niet ingezet op een uitgebreide klinische behandeling, maar op het voorkomen van terugval. De nadruk ligt op het komen tot een goede samenwerkingsrelatie met het behandelteam en een aantal basale zaken die gerelateerd zijn aan risicofactoren (het volgen van een dagprogramma en hier continuïteit in bereiken; afzien van middelengebruik; relationele spanningen op aanvaardbaar niveau houden; op een gezonde manier met spanningen en frustraties omgaan/ ondersteuning zoeken in geval van oplopende spanningen en tekortschietende copingvaardigheden; voorkomen van financiële problemen).
Tevens wordt ingezet op stapsgewijze resocialisatie middels begeleid en onbegeleid verlof, met als uitstroom via transmuraal verlof naar een vorm van begeleid wonen, apart van de partner.
Samenvattend kan gesteld worden dat de behandeling en resocialisatie van betrokkene in de afgelopen twee jaar niet veel gevorderd zijn. Met de kortstondige ontvluchting is de moeizaam verkregen verlofmachtiging vervallen en is er tot april 2015 geen mogelijkheid om nieuw verlof aan te vragen. De genoemde risicofactoren zijn nog immer aanwezig en lijken middels klinische behandeling niet verder bewerkt te kunnen worden. Controle en toezicht middels een stapsgewijze resocialisatie is noodzakelijk, waarbij rekening moet gehouden met een proces van vallen en opstaan omdat betrokkene niet tot continuïteit komt voor wat betreft samenwerking met het behandelteam, inzet voor een traject en vormgeven en volhouden van een dagprogramma.
Betrokkenes gedrag leidt regelmatig tot incidenten. Er is sprake van verbale agressie, met de nodige fysieke dreiging, maar zonder fysieke agressie. Betrokkene is beperkt tot niet leerbaar en ervaart oplopende uitzichtloosheid. Voor betrokkene is het van belang dat hij een perspectief heeft waar hij zich op kan richten.
Het risico op terugval in gewelddadig gedrag wordt met behulp van de HCR-20 en SAPROF als hoog ingeschat. Betrokkene scoort hoog op zowel de historische factoren, de klinische items als de risicohanteringsitems. Hij beschikt nauwelijks over interne beschermende factoren. De band met en ondersteuning door zijn moeder is in zekere mate beschermend. De daadwerkelijk beschermende factoren liggen met name in de extern aangebrachte structuur. In geval van beëindiging van de TBS wordt de kans op een gewelddadig recidief op langere termijn als hoog ingeschat. Ingeschat wordt dat gewelddadig gedrag niet op korte termijn plaatsvinden, maar gepaard gaat met toename van middelengebruik en maatschappelijk afglijden.
Bij het wegvallen van structuur en begeleiding zal betrokkene zelfstandig vorm moeten geven aan zaken als werk, huisvesting en partnerrelatie. Betrokkene is van mening dat hem dat gaat lukken, het behandelteam is van mening dat hij zichzelf hierin overschat en geconfronteerd zal worden met tegenslagen en frustraties.
Hierbij moet worden gedacht aan spanningen binnen de relatie en situaties die betrokkene niet overziet/snapt. Problemen en stress zullen zich opbouwen. Betrokkene heeft geen adequate copingmechanismen om deze stress te hanteren. Dit maakt dat hij ervoor zal kiezen om deze negatieve gevoelens middels middelengebruik te dempen. Indien betrokkene naast softdrugs ook overgaat tot het gebruiken van harddrugs, alcohol en sedativa zal er een negatieve spiraal van gebruik ontstaan die betrokkene niet zal kunnen doorbreken. De verwachting is dat betrokkene vanuit zijn persoonlijkheidsproblematiek niet om hulp zal vragen.
Zijn beperkte netwerk zal hem onvoldoende steun kunnen bieden. Aangezien betrokkene een justitiële voorgeschiedenis heeft van voornamelijk niet-gewelddadige verwervingsdelicten is het aannemelijk dat een eventueel recidief, niet ernstig en niet gewelddadig zal zijn. Betrokkene is er niet expliciet op uit om een ander te beschadigen. Indien meerdere risicofactoren bij elkaar komen (; poli druggebruik, relationele problemen en financiële problemen) wordt de kans op een ernstig gewelddadig recidive wel groter. Onder invloed van middelen neemt de kans op gewelddadig impulsief acting-out gedrag fors toe. Betrokkenes beperkte empathische vermogens (zeker wanneer hij last heeft van stress) en zijn neiging enkel naar zijn eigen behoeften te kijken, sluiten dit niet uit. Eventuele slachtoffers van verwervingscriminaliteit zullen waarschijnlijk onbekenden van betrokkene zijn. Daarnaast is niet uit te sluiten dat er in de toekomst sprake zal zijn van relationeel geweld naar zijn echtgenote. De relationele dynamiek zorgt voor destabilisatie bij betrokkene. Indien hij onder invloed van middelen is en de relatiedynamiek vlamt op, zal de kans op ontremming en uitageren van machteloosheid middels gewelddadig gedrag naar zijn partner toenemen.
Er is thans sprake van een stagnerende behandeling, risicofactoren die onvoldoende bewerkbaar zijn gebleken en een hoog recidiverisico op de langere termijn bij wegvallen van begeleiding, structuur en controle. Daarnaast is er bij betrokkene sprake van een gebrek aan perspectief. Indien er voor wordt gekozen om opnieuw de weg van geleidelijke resocialisatie middels de aanvraag van verloven in te zetten, is het de vraag of (zo het al lukt om onder de huidige omstandigheden verlof te verkrijgen) betrokkene zich hiervoor voldoende kan motiveren.
Strikt genomen is er op grond van het voorgaande voldoende reden om te adviseren tot 2 jaar verlenging van de TBS en dwangverpleging. Vanuit de gedachte dat er nog immer sprake is van een hoog risico op recidive en de risicofactoren onvoldoende bewerkt zijn, is de beveiliging van de samenleving hiermee gediend. Behandelinhoudelijk wordt er gezien de beperkingen van betrokkene echter weinig verandering verwacht. Daarnaast zal het uiterst lastig zijn om betrokkene te motiveren zich voor behandeling in te zetten.
Naar aanleiding van de stagnatie in het resocialisatietraject als gevolg van het vervallen van de verlofmachtiging heeft er een interne casusbespreking plaatsgevonden. Hierin is nagedacht over een plan B, als alternatief voor plan A (inzetten op het opnieuw aanvragen van begeleid verlof indien dit weer mogelijk is en betrokkene aan voorwaarden voldoet). Plan B behelst overleg met de reclassering, met als doel om te onderzoeken of er een mogelijkheid is om betrokkene via een alternatieve route voldoende veilig te laten resocialiseren. Betrokkene is op de hoogte gesteld van het feit dat de kliniek een plan B wil onderzoeken door met de reclassering te overleggen over de mogelijkheden. Een globale schets van plan B (zoals de kliniek dat vooralsnog ziet) is met hem doorgenomen. De acties die in dit voorstadium van betrokkene verwacht worden zijn ook besproken (gesprekken met psychiater i.v.m. inzet van medicatie; ondersteunende gesprekken met psycholoog om oplopende spanningen te laten afvloeien; richten op toewerken naar plaatsing in een RIBW waar controle en toezicht op middelengebruik zal zijn en relationele stress zo goed mogelijk opgevangen kan worden). Betrokkene geeft aan dat Plan B hem wel aanspreekt, maar het lukt hem niet om stappen te zetten waar het gaat om medicatie.
(…)
De persoonlijkheidsproblematiek en de daarmee samenhangende risicofactoren zijn nog aanwezig. Hoewel de ontkennende houding van betrokkene het zicht op de omvang van de verslavingsproblematiek bemoeilijkt, wijst het herhaaldelijk gebruik van middelen in de huidige gecontroleerde klinische setting erop dat ook de verslavingspathologie van betrokkene geenszins onder controle is. Hierdoor is bij einde TBS het risico op delictgedrag nog altijd hoog. Door het geringe effect van de inmiddels langdurige TBS-behandeling en het beperkte zelfinzicht van betrokkene is de prognose niet erg gunstig. Toekomstplannen zonder verplicht begeleidingskader hebben onzes inziens een lage kans van slagen.
Op basis van bovenstaande adviseren wij u de maatregel van terbeschikkingstelling te verlengen met 1 jaar en op basis van het onderzoek van de reclassering te overwegen om de dwangverpleging mogelijk om te zetten in voorwaarden.(…)