ECLI:NL:RBOBR:2015:3022

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 april 2015
Publicatiedatum
26 mei 2015
Zaaknummer
wr 15-006
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen de rechters van de wrakingskamer

In deze beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 9 april 2015, wordt het wrakingsverzoek van een verzoeker afgewezen. De verzoeker had de wraking aangevraagd van de voorzitter en leden van de wrakingskamer, mrs. E.J.C. Adang, W. Schoorlemmer en M.E. Bartels, in verband met een eerdere zaak met nummer WR 15/004. De verzoeker stelde dat er bij hem de schijn was gewekt dat er geen sprake was van een rechtvaardig proces. Hij verwees naar het ontbreken van een proces-verbaal van de zitting in de hoofdzaak van 17 februari 2015 en naar de aanwezigheid van een gemachtigde van de wederpartij, die volgens hem onrechtmatig handelde door aantekeningen te maken tijdens de wrakingszitting.

De rechtbank heeft het procesverloop en de argumenten van de verzoeker zorgvuldig overwogen. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 2 april 2015, waarbij de verzoeker en een vertegenwoordiger van de eerdere wrakingskamer aanwezig waren. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor wraking, zoals gepresenteerd door de verzoeker, niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van partijdigheid of een gebrek aan onpartijdigheid van de rechters. De rechtbank benadrukte dat de rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen.

De rechtbank oordeelde dat het ontbreken van het proces-verbaal van de hoofdzaak geen uitzonderlijke omstandigheid vormde die de vrees voor partijdigheid kon rechtvaardigen. Evenmin was de aanwezigheid van de gemachtigde van de wederpartij een bijzondere omstandigheid die de vrees voor partijdigheid kon rechtvaardigen. De rechtbank wees ook op het feit dat de wet niet voorschrijft dat er een proces-verbaal van de wrakingszitting moet worden opgemaakt dat door de wrakingskamer en de griffier wordt ondertekend. De rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de eerdere wrakingskamer jegens de verzoeker, en wees het wrakingsverzoek af.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANKOOST-BRABANT
Wrakingskamer
Zaaknummer : WR 15/006
Beschikking van 9 april 2015
in de zaak van
[…]
wonende te Purmerend,
verzoeker,
tegen
mrs. E.J.C. Adang, W. Schoorlemmer en M.E. Bartels,
in hun hoedanigheid van voorzitter respectievelijk leden van de wrakingskamer van de rechtbank Oost-Brabant bij de behandeling van de zaak met nummer: WR 15/004,
verweerders.
Partijen zullen hierna respectievelijk verzoeker en (de rechters van) de eerdere wrakingskamer worden genoemd.

1.Procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het proces-verbaal van de behandeling ter zitting van de eerdere wrakingskamer van
19 maart 2015 in de zaak met nummer WR 15/004;
  • de brief, met bijlage, van verzoeker van 23 maart 2015;
  • de schriftelijke reactie van de eerdere wrakingskamer van 23 maart 2015;
  • het dossier in de wrakingszaak met nummer WR 15/004;
  • het dossier in de hoofdzaak met nummer C/01/288344/FA RK 14-7102.
1.2.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op
2 april 2015.
Verzoeker is verschenen.
Namens de eerdere wrakingskamer is mr. Schoorlemmer verschenen.
In de schriftelijke reactie heeft de eerdere wrakingskamer aangegeven niet in de wraking
te berusten. Daarbij is tevens aangegeven dat op het tijdstip van de mondelinge behandeling
mrs. Adang en Bartels verhinderd zijn vanwege andere zittingsverplichtingen.
Voorts is [advocaat] verschenen als advocaat van de wederpartij van verzoeker in de hoofdzaak.

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de voorzitter en leden van de wrakingskamer in de procedure met nummer WR 15/004.
2.2.
Verzoeker betoogt dat bij hem de schijn is gewekt dat geen sprake is van een rechtvaardig proces. Er is geen proces-verbaal van de zitting in de hoofdzaak van
17 februari 2015 aanwezig in het dossier van de eerdere wrakingskamer.
Bij de mondelinge behandeling is een gemachtigde van de wederpartij in de hoofdzaak aanwezig geweest. De gemachtigde droeg een toga en maakte aantekeningen. Dit is onrechtmatig, omdat de zitting de wraking door verzoeker betreft.
Voorts heeft verzoeker verzocht de zittingsaantekeningen van de behandeling voor de eerdere wrakingskamer voor de uitspraak in te mogen zien. Dit om te kunnen controleren of de inhoud van de uitspraak te rijmen is met hetgeen ter zitting is gezegd. Dit is geweigerd.
Ten slotte betoogt verzoeker dat er sprake is van een vierde wrakingsgrond. Deze heeft betrekking op een brief van de wederpartij in de hoofdzaak.
2.3.
De eerdere wrakingskamer heeft aangegeven niet in de wraking te berusten.
Voor hetgeen zich ter zitting van 19 maart 2015 heeft voorgedaan wordt verwezen naar het proces-verbaal. De wrakingsgronden zijn daarin uitputtend opgenomen. De brief van de wederpartij in de hoofdzaak wordt daarin niet genoemd.

3.De beoordeling

3.1.
Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan elk van de rechters die een zaak behandelen (en dus ook een wrakingskamer), door een partij worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
Uit het proces-verbaal van 19 maart 2015 blijkt dat verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek tot wraking drie gronden naar voren heeft gebracht.
Ter zitting van 2 april 2015 heeft verzoeker weliswaar gesteld dat er sprake is van een vierde grond, maar deze grond staat niet vermeld in het proces-verbaal van 19 maart 2015. De rechtbank onderschrijft dat dit proces-verbaal leidend is. Bovendien heeft de aanwezige rechter van de eerdere wrakingskamer tijdens de zitting van 2 april 2015 verklaard dat de wrakingsgronden in aanwezigheid van verzoeker zijn geformuleerd en vervolgens in het proces-verbaal zijn opgenomen. Verzoeker heeft deze gang van zaken niet betwist.
Daarom zullen hierna alleen de drie gronden welke zijn vermeld in het proces-verbaal nader worden besproken.
3.4.
Het enkele feit dat het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in de hoofdzaak ontbreekt in het dossier van de eerdere wrakingskamer, levert geen grond op voor wraking. Naar het oordeel van de rechtbank is dit geen uitzonderlijke omstandigheid die de vrees van partijdigheid kan rechtvaardigen.
3.5.
In artikel 9.3 van het landelijke wrakingsprotocol is bepaald dat de wederpartij in de hoofdzaak dient te worden opgeroepen voor de behandeling van het wrakingsverzoek omdat deze daarin belanghebbende is. De gemachtigde van de wederpartij van verzoeker was uitsluitend in die hoedanigheid aanwezig bij de zitting van 19 maart 2015. Dit is naar het oordeel van de rechtbank derhalve evenmin een bijzondere omstandigheid die de vrees van partijdigheid kan rechtvaardigen.
3.6.
De wet schrijft niet voor dat van de behandeling ter zitting van een wrakingsverzoek terstond een proces-verbaal wordt opgemaakt wat door de wrakingskamer en de griffier wordt ondertekend en de goedkeuring van verzoeker wegdraagt. Ook de omstandigheid dat de wrakingskamer heeft geweigerd verzoeker inzage te verstrekken in de zittings-aantekeningen van de griffier is niet dermate bijzonder dat deze kan leiden tot een vrees van partijdigheid. Deze aantekeningen worden namelijk per definitie niet aan partijen verstrekt.
3.7.
Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van enige vooringenomenheid van de eerdere wrakingskamer jegens verzoeker.
3.8.
Het wrakingsverzoek zal daarom worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank,
wijst het verzoek tot wraking van mrs. E.J.C. Adang, W. Schoorlemmer en M.E. Bartels af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.W. Brunt, voorzitter, mr. A.G.A.M. van de Ven en mr. J.H. Wiggers, leden, en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.