In deze beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 9 april 2015, wordt het wrakingsverzoek van een verzoeker afgewezen. De verzoeker had de wraking aangevraagd van de voorzitter en leden van de wrakingskamer, mrs. E.J.C. Adang, W. Schoorlemmer en M.E. Bartels, in verband met een eerdere zaak met nummer WR 15/004. De verzoeker stelde dat er bij hem de schijn was gewekt dat er geen sprake was van een rechtvaardig proces. Hij verwees naar het ontbreken van een proces-verbaal van de zitting in de hoofdzaak van 17 februari 2015 en naar de aanwezigheid van een gemachtigde van de wederpartij, die volgens hem onrechtmatig handelde door aantekeningen te maken tijdens de wrakingszitting.
De rechtbank heeft het procesverloop en de argumenten van de verzoeker zorgvuldig overwogen. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 2 april 2015, waarbij de verzoeker en een vertegenwoordiger van de eerdere wrakingskamer aanwezig waren. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor wraking, zoals gepresenteerd door de verzoeker, niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van partijdigheid of een gebrek aan onpartijdigheid van de rechters. De rechtbank benadrukte dat de rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen.
De rechtbank oordeelde dat het ontbreken van het proces-verbaal van de hoofdzaak geen uitzonderlijke omstandigheid vormde die de vrees voor partijdigheid kon rechtvaardigen. Evenmin was de aanwezigheid van de gemachtigde van de wederpartij een bijzondere omstandigheid die de vrees voor partijdigheid kon rechtvaardigen. De rechtbank wees ook op het feit dat de wet niet voorschrijft dat er een proces-verbaal van de wrakingszitting moet worden opgemaakt dat door de wrakingskamer en de griffier wordt ondertekend. De rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de eerdere wrakingskamer jegens de verzoeker, en wees het wrakingsverzoek af.