ECLI:NL:RBOBR:2015:3466

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 februari 2015
Publicatiedatum
16 juni 2015
Zaaknummer
01/820547-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een geldbedrag van € 16.500 op Eindhoven Airport

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 4 februari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De verdachte werd ervan beschuldigd op 4 februari 2012 op Eindhoven Airport een geldbedrag van € 16.500 voorhanden te hebben gehad, terwijl hij wist dat dit geld afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte, die een werknemer van de verdachte was, op het moment van de aanhouding in het bezit waren van dit geldbedrag. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte als ongeloofwaardig beoordeeld, omdat zij op belangrijke punten van elkaar verschilden en de verklaringen niet konden worden onderbouwd met verifieerbare informatie.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte geen concrete en verifieerbare verklaring heeft gegeven over de herkomst van het geld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geld, dat in coupures van € 200, € 100 en € 50 was aangetroffen, vermoedelijk afkomstig was uit een misdrijf. De verdachte is eerder veroordeeld voor een opiumwetdelict, wat de verdenking van witwassen versterkte. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van witwassen en heeft een gevangenisstraf van vier weken opgelegd, zoals geëist door de officier van justitie. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/820547-13
Datum uitspraak: 04 februari 2014
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1980],
wonende te [adres 1].
Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
21 januari 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 augustus 2013.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 04 februari 2012 op Eindhoven Airport in de gemeente
Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
althans alleen,
- van een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (tot een bedrag van 16.500
euro), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de
vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp was en/of
voormeld voorwerp voorhanden heeft gehad, terwijl hij,verdachte, en/of zijn
mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat
dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
en/of
- een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (tot een bedrag van 16.500
euro) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen
en/of omgezet, althans van voormeld voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl
hij,verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs
had(den) moeten vermoeden, dat voormeld voorwerp -onmiddellijk of
middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijsoverweging.

Bij [medeverdachte 1] is bij de securitycheck op 4 februari 2012 op Eindhoven Airport een geldbedrag van € 16.500,00 aangetroffen.
[medeverdachte 1] is een werknemer van het bedrijf van verdachte, te weten [bedrijf 1] in Polen. De beide verdachten hebben een verklaring afgelegd over de aard en herkomst van het aangetroffen geldbedrag.
[medeverdachte 1] heeft op 4 februari 2012 verklaard dat hij op 29 januari 2012 van Polen naar Eindhoven is gevlogen en van daaruit naar drie autohandelaren is gegaan: een in Den Haag, een in Bergen op Zoom en een in Breda. Hij had gekeken naar een Mercedes, een Audi en een Daewoo Nexia. De autobedrijven stonden op een formulier dat hij van zijn baas had gekregen, maar hij had dit formulier weggegooid.
Over het bij hem aangetroffen geldbedrag van € 16.500,00 heeft hij verklaard dat van dat geld een bedrag van € 500,00 van hemzelf is, verkregen uit een pintransactie waarvan hij de bon heeft weggegooid, en dat hij van zijn baas [verdachte] € 17.100,00 had ontvangen om een auto te kopen en mee te nemen naar Polen. Het verschil (naar de rechtbank begrijpt een bedrag van € 17.100,00 minus € 16.000,00, ofwel € 1.100,00) heeft [medeverdachte 1], volgens zijn zeggen, gebruikt voor een hotel en om te eten. Verder heeft hij verklaard zijn eigen € 500,-- nodig te hebben om terug te kunnen reizen naar Polen.
Voorts heeft [medeverdachte 1] verklaard dat dit de derde keer is dat hij naar Nederland kwam om een auto te kopen en tot slot, dat hij in overleg met zijn baas op 3 februari 2012 had besloten zonder aankoop terug te keren naar Polen.
Verdachte heeft op 8 augustus 2012 verklaard dat het geld van hem is en ter verklaring van de herkomst daarvan een geldleningsovereenkomst met zijn tante en oom overgelegd en een kredietovereenkomst met een bank. De geldleningsovereenkomst is gedateerd 20 oktober 2011 en betreft een geldbedrag van € 17.000,00. De kredietovereenkomst met de Millenniumbank is gedateerd 30 november 2011 en betreft een geldbedrag van ongeveer € 7.000,00. [medeverdachte 1] had het geld ontvangen van verdachte, teneinde hiermee in Nederland meerdere auto’s van Duitse automerken zoals BMW en Audi op basis van voorschotten te kopen. Verdachte had een lijst meegegeven met adressen van garages, en ook van particulieren, maar de auto’s waren technisch in slechte staat en zagen er op foto’s mooier uit dan ze waren.
Verdachte is op 4 juni 2013 door de politierechter in de rechtbank Breda voor een opiumwetdelict (softdrugs) veroordeeld. [medeverdachte 1] is in 2009 in Duitsland veroordeeld voor een drugstransport van 11 kilogram Marihuana tot langdurige gevangenisstraf.
De rechtbank overweegt als volgt.
[medeverdachte 1] wilde met een geldbedrag van € 16.500,00 in coupures van
11 x € 200,00, 118 x € 100,00 en 50 x € 50,00 Nederland verlaten via de luchthaven Eindhoven. Het fysiek vervoeren van grote geldbedragen in contanten brengt een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich mee. Daarbij komt dat zowel verdachte als de medeverdachte recentelijk nog zijn veroordeeld voor een overtreding van de Opiumwet.
Aldus zijn typologieën van witwassen op de zaak van toepassing op basis waarvan een vermoeden van witwassen jegens de verdachten is gerechtvaardigd.
Van de verdachten mag worden verlangd dat zij een verklaring geven voor de herkomst van het geld die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand onwaarschijnlijk is.
De door verdachte overgelegde overeenkomsten ter onderbouwing van de herkomst van het geld dateren van ruim twee en ruim drie maanden voorafgaand aan het aantreffen van het geld. Verdachte stelt gelden te hebben geleend ten behoeve van zijn bedrijfsvoering. Verder begrijpt de rechtbank hieruit dat zijn kredietbehoefte voor het verwerven van een dan wel meerdere auto’s zodanig was dat verdachte aanleiding heeft gezien na de lening van zijn oom en tante op een later tijdstip nog geld bij te lenen van een bank. Voorts begrijpt de rechtbank dat verdachte desondanks pas weer geruime tijd daarna het geld zou hebben willen besteden voor de door hem gestelde aankoop.
De rechtbank stelt vast dat uit de stukken niet is af te leiden dat het geleende geld was bestemd voor de onderhavige voorgenomen transactie(s) en evenmin dat het dit geld betreft. De rechtbank acht, gelet op zowel het tijdsverloop tussen het aangaan van de beide leningen als op het sindsdien opgetreden tijdsverloop tot de aanwending van het geld deze verklaring niet zondermeer geloofwaardig.
De rechtbank stelt voorts vast dat verdachte en [medeverdachte 1] op meerdere wezenlijke punten geheel verschillend hebben verklaard. Zo gaat het volgens [medeverdachte 1] om de aankoop van één auto, terwijl het volgens verdachte gaat om het betalen van voorschotten op de aankoop van meerdere auto’s. Verder verklaart [medeverdachte 1] dat hij een lijst van autobedrijven heeft gehad van verdachte, terwijl er volgens verdachte ook particulieren op die lijst stonden. Volgens [medeverdachte 1] heeft hij (in de vijf dagen van zijn verblijf in Nederland) slechts drie autobedrijven bezocht en heeft hij daarna, in overleg met zijn baas, besloten weer terug te keren. Voor zover de (weggegooide) lijst slechts drie autobedrijven zou hebben omvat acht de rechtbank deze verklaring niet geloofwaardig gelet op de kosten die voor het verblijf in Nederland gemaakt moesten worden. Voorts acht de rechtbank de verklaring niet geloofwaardig dat in onderling overleg zou zijn besloten dat [medeverdachte 1] onverrichterzake zou terugkeren. Immers had [medeverdachte 1] in het geheel niet de volgens verdachte op de door hemzelf opgestelde lijst voorkomende particuliere adressen bezocht. Het aanbod aan gebruikte auto’s in Nederland is dermate groot, dat niet valt in te zien dat medeverdachte er niet in is geslaagd een geschikte personenauto te vinden, mede gelet op de omstandigheid dat dit zijn derde bezoek aan Nederland zou zijn met dat doel en dat men niet een specifieke auto zocht.
Tot slot acht de rechtbank de verklaring van medeverdachte dat € 500,00 van het aangetroffen geld van hemzelf is ongeloofwaardig. Immers, hij was in opdracht van zijn baas in Nederland, heeft naar eigen zeggen € 1.100,00 van het geld van zijn baas uitgegeven aan hotel en eten, en had nog ruimschoots voldoende geld van zijn baas over om de (zakelijke en afgesproken) terugreis te maken. Niet valt in te zien waarom hij dan € 500,00 heeft moeten pinnen om de terugreis per vliegtuig te kunnen maken, nog daargelaten dat een ticket ook per pintransactie kan worden voldaan.
Gelet op het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de verdachten geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand onwaarschijnlijke verklaring hebben afgelegd over de herkomst van het geld. De rechtbank is van oordeel dat het dan ook niet anders kan zijn dan dat het bij de medeverdachte aangetroffen geldbedrag – middellijk of onmiddellijk – van misdrijf afkomstig is en dat de verdachten dit wisten.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 04 februari 2012 op Eindhoven Airport in de gemeente Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander,
een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (tot een bedrag van 16.500
euro) voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte en zijn mededader wisten dat voormeld voorwerp -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie vordert een gevangenisstraf voor de duur van vier weken.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen. Verdachte heeft hierbij gehandeld uit puur winstbejag. Vanwege het feit dat verdachte een buitenlander betreft die ook woonachtig is in het buitenland, ligt het opleggen van een taakstraf niet in de rede. Gelet op de ernst van het misdrijf is een geldboete niet aan de orde.
De rechtbank is dan ook van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van vier weken.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 47, 420bis.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

medeplegen van witwassen

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.

Gevangenisstraf voor de duur van 4 weken.

Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.G. Vos, voorzitter,
mr. W.M. Weerkamp en mr. M.Th. van Vliet, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 4 februari 2014.