ECLI:NL:RBOBR:2015:3753

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 juli 2015
Publicatiedatum
2 juli 2015
Zaaknummer
15_363
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invordering van dwangsommen in verband met milieuvoorschriften voor een biologisch varkensbedrijf

In deze zaak gaat het om een invorderingsbesluit dat is genomen naar aanleiding van het schoonhouden van een biologisch varkensbedrijf. De rechtbank heeft op 2 juli 2015 uitspraak gedaan in de enkelvoudige kamer over de zaak tussen eiser, een biologisch varkenshouder, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landerd. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 23 december 2014, waarin zijn bezwaar tegen de invordering van vier verbeurde dwangsommen ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende objectief heeft gecontroleerd of de dwangsom is verbeurd en dat de overtredingen van milieuvoorschriften voldoende zijn aangetoond. Eiser had eerder een last onder dwangsom ontvangen op 25 juni 2013, waarin hij werd gelast om bepaalde overtredingen van de milieuvergunning te beëindigen. De rechtbank stelt vast dat verweerder in zijn besluitgeving voldoende inzicht heeft gegeven in de overtredingen en dat de controle op de naleving adequaat is uitgevoerd. Eiser betwistte de invordering en stelde dat de last onduidelijk was, maar de rechtbank oordeelt dat de uitleg van het begrip 'schoon' door verweerder voldoende objectief was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afzien van invordering rechtvaardigden. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/363

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2015 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigden: mr. Y.M.G.M. van Riet en ir. A.H.J. van der Putten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landerd, verweerder

(gemachtigde: T.P.L. Pijnappels).

Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten tot invordering van vier verbeurde dwangsommen voor een bedrag van € 4.161,27, zijnde het bedrag aan dwangsommen vier maal € 1.000,00 verhoogd met € 161,27 aan wettelijke rente.
Bij besluit van 23 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2015. Eiser is verschenen bij gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser drijft een biologisch varkensbedrijf. Op 25 juni 2013 is een last onder dwangsom opgelegd in verband met het overtreden van milieuvoorschriften. Verweerder heeft daarbij eiser gelast de overtredingen van de voorschriften 1.1.1., 4.2.1 en 4.2.4 van de voor eisers inrichting geldende milieuvergunning (thans omgevingsvergunning voor de activiteit milieu) d.d. 19 mei 2011, te beëindigen en beëindigd te houden. Hiertoe dient eiser:
  • de buitenuitlopen schoon te maken en schoon te houden;
  • de mest welke terecht is gekomen op de onverharde bodem volledig te verwijderen en verwijderd te houden;
  • maatregelen te treffen om verdere verontreiniging van de onverharde bodem te voorkomen.
2. Verweerder legt -kort gezegd- aan het bestreden besluit ten grondslag dat sprake is van vier overtredingen van de last onder dwangsom van 25 juli 2013 en dat terecht tot invordering van de verbeurde dwangsommen is overgegaan. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die nopen tot het afzien van invordering.
3. Eiser stelt zich -kort gezegd- op het standpunt dat het bestreden besluit is gebaseerd op een onterechte, willekeurige en onredelijke invordering en derhalve in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4. Aan een invorderingsbesluit dient naar het oordeel van de rechtbank een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden ten grondslag te liggen. Dit brengt met zich dat de waarneming van feiten en omstandigheden die leiden tot verbeurte van een dwangsom dient te worden gedaan door een terzake deskundige medewerker van het bevoegd gezag en dat bevindingen op schrift worden gesteld. Het geschrift dient in beginsel ten minste te bevatten de plaats, het tijdstip en de datum van de waarneming, een inzichtelijke beschrijving van de gehanteerde werkwijze en van hetgeen is waargenomen. Dit geschrift dient ook te zijn voorzien van een ondertekening door de opsteller en een dagtekening. Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 juni 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW8183).
5. Bij een besluit over invordering van een verbeurde dwangsom, moet aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Steun voor dit uitgangspunt kan worden gevonden in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115). Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. Zie voor de beginselplicht tot invordering de uitspraak van de Afdeling van 10 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1791).
6. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte niet heeft aangegeven wanneer de hercontroles zijn uitgevoerd en welke feiten tijdens de hercontroles zijn geconstateerd. Eiser stelt dat de bezoekverslagen of rapporten van bevindingen niet ten grondslag zijn gelegd aan de beslissing. Als gevolg hiervan staat in de beslissing niet onomstotelijk vast dat eiser de last heeft overtreden en dwangsommen heeft verbeurd.
7. Verweerder stelt hierover dat bij elke constatering van voortduring van de overtreding en verbeuring van dwangsommen aan eiser een aangetekende brief is gestuurd, waarin exact en gedetailleerd is aangeven wanneer de (her)controle is uitgevoerd, op welke onderdelen de overtreding niet is opgeheven en wat de gevolgen daarvan zijn. Het bezoekverslag is met die brieven meegestuurd. In de invorderingsbeschikking zijn de data en registratienummers van deze brieven gespecificeerd aangehaald.
8. De rechtbank stelt vast dat in de bezoekverslagen voldoende inzichtelijk is gemaakt op basis van welke waarnemingen de overtredingen zijn geconstateerd. Bij elke constatering van een overtreding is steeds een aangetekende brief verstuurd aan eiser met daarbij het bezoekverslag van de (her)controle met de specifieke details van de overtreding. In het primaire besluit is vervolgens verwezen naar deze brieven. Ter zitting is geconstateerd dat een aantal bezoekverslagen niet is ondertekend. Eiser heeft hierover ter zitting aangegeven dat geen twijfel bestaat dat deze rapporten zijn opgesteld door de daaronder vermelde persoon. Gelet hierop bestaat geen aanleiding aan te nemen dat deze bezoekverslagen niet aan verweerders besluitvorming ten grondslag gelegd konden worden. Gelet op de koppeling in het primaire besluit met de bezoekverslagen, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk op welke overtredingen het primaire besluit betrekking heeft. Deze beroepsgrond faalt.
9. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende duidelijk heeft uitgelegd wat onder de term “schoon” moet worden verstaan. Bovendien is het vanwege de invloed van het weer, binnen een functionerend biologisch varkensbedrijf, volgens eiser eenvoudigweg niet mogelijk de inrichting overal en altijd “schoon” te hebben. Hiermee is volgens eiser de last onduidelijk, subjectief en enige mate van beoordelingsvrijheid onvermijdelijk.
10. Verweerder stelt hierover dat dat geen rechtsmiddel is aangewend tegen de last onder dwangsom waarin het begrip “schoon” zo objectief mogelijk is uitgelegd en toegelicht. Uit de bezoekverslagen kan volgens verweerder worden geconcludeerd dat in alle redelijkheid te werk is gegaan. Zo is er rekening gehouden met de invloed van wisselende weersomstandigheden en met een als normaal en acceptabel te beschouwen agrarische bedrijfsvoering.
11. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de last onder dwangsom van 25 juni 2013 naar aanleiding van de zienswijze van eiser uitdrukkelijk heeft aangegeven hoe het begrip “schoon” in eisers situatie wordt uitgelegd. Voorts heeft verweerder de wijze waarop een controle zal worden uitgevoerd om een zo groot mogelijke objectiviteit te verkrijgen toegelicht. Nu tegen dit besluit geen rechtsmiddel is aangewend, is het onherroepelijk geworden en heeft het bij de hier te verrichten beoordeling als uitgangspunt te gelden. De rechtbank stelt voorts vast dat uit een aantal controleverslagen blijkt dat de inrichting niet in overtreding was.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de controles niet op de wijze en met inachtneming van hetgeen daarover in de lastgeving is vermeld, zijn uitgevoerd. Daarbij is ook rekening gehouden met de weersomstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op voldoende objectieve wijze heeft gecontroleerd en kunnen controleren of een dwangsom is verbeurd. Dat eiser op suggestie van verweerder als (tussen)oplossing “good house keeping” heeft toegepast, inhoudende dat op basis van een werkplan minimaal twee keer per week de buitenuitlopen worden schoongemaakt en daarvan een logboek wordt bijgehouden, maakt het vorenstaande niet anders. Het logboek kan bij controles relevant zijn voor de vraag waar en wanneer is schoongemaakt. Voor de beoordeling of sprake is van een overtreding is de feitelijke situatie op het moment van de (her)controle bepalend. Deze beroepsgrond faalt.
12. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat de in het beroepschrift gemaakte opmerking over artikel 3:36 van de Algemene wet bestuursrecht een opmerking betreft die niet de rechtmatigheid van het bestreden besluit raakt. Gelet hierop behoeft deze opmerking geen bespreking meer.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.